Den lieffelycken paradys-vogel tot Godt om hoogh vlieghende
(1686)–Daniel Bellemans– AuteursrechtvrijStemme: Als voren.'k BEn een geluckigh mensch, ick hebb'al dat ick wensch,
'k Hebb'ryckdom, ende goedt in overvloedt,
| |
[pagina 159]
| |
'k Ben jonck, en sterck, 'k ben schoon, 'k ben eêl van bloedt
Een schoon, en deughdelijcke vrouw
Is my ten deel gevallen door de trouw,
Mijn kinders die ick van haer hebb' gehadt
Zijn Rechters, ende Schepenen van stadt.
2. Nochtans by all'dit goedt,, houd'ick een droef gemoedt.
't Is't Hemels goedt, het is mijn hooghste goedt
Dat mijn gemoedt alleen versaden moet,
Hoe menigh droef en swaer gepeys
Krygh ick in mijnen hof en mijn palleys
Als ick maer eens die blijschap en bepeys,
En het genucht van't Hemelsch Paradijs.
3. Al singht de jonge jeught, 'k en schep nochtans geen vreught
Soo langh als ick den Musicalen Choor,
Met't snaer-spel van de Enghels niet en hoor,
Al drinck ick hier den koelen wyn,
Mijn hert nochtans en sal niet vrolijck zijn,
Soo langh als ick moet derven die fontyn
Daer all'de Heyligen door saligh zijn.
|
|