Davids psalmen
(1733)–Jan van Belle– Auteursrechtvrij
[pagina 329]
| |
Honderd-en-veertiende Psalm; voor Instrumenten. | |
[pagina 330]
| |
Psalm CXIV.1.
Toen Israël Egipte, toen de stam
Van Jakob 't volk van vreemde spraake ontkwam,
Is God met kragt verscheenen;
Heeft Juda tot zyn heiligdom gesteld,
Gaf Isr'el zyn gebied en gants geweld;
De zee, die 't zag, vlood heenen.
2.
De vloed Jordaan ging rugwaarts, wyl 't gebergt'
Als rammen sprong, 't geheuvelte, als gevergd
Ten dans der schaapejongen.
Wat vlood gy? zee! Wat keerde uw' loop? Jordaan!
Wat spoorde u dus, gebergte en heuvels! aan
Tot ramme- en lamm'resprongen?
3.
Beef, aarde! voor 't vermogend oogenlicht
Van Jakobs God, beef voor het aangezigt
Des Heeren aller Heeren,
Die zelf de rots in vloed verand'ren kon,
Die in fontein en kille waterbron
Den keisteen deed verkeeren.
|
|