Davids psalmen
(1733)–Jan van Belle– Auteursrechtvrij
[pagina 327]
| |
Honderd-en-dertiende Psalm; voor Instrumenten. | |
[pagina 328]
| |
Psalm CXIII.1.
Haléluja! gy die den Heer'
Ten dienste staat, looft, looft zyne eer;
Gods naam zy eeuwiglyk gepreezen;
Van daar de zon ter kimme uit stygt,
Tot daar zy weêr ter needer zygt
Zy 's Heeren naame lof beweezen.
2.
De Heere is boven 't heidendom;
boven 's hémels hoogte alom
Is hy in heerlykheid en waarde.
Wie is als onze God, zeer hoog
Gezéten, en zeer laag het oog
Neêrslaande, in hémel en op aarde?
3.
Die de armen uit het stof opbeurt,
Uit slyk heft, die, nooddruftig, treurt,
En by 's volks prinsen stelt in eere;
Door wien de onvrugtb're vrugtbaar raakt,
Wyl hy ze een' blyde moeder maakt
Van kind'ren. Looft nu, looft den Heere.
|
|