Davids psalmen
(1733)–Jan van Belle– Auteursrechtvrij
[pagina 259]
| |
Eén-en-négentigste PSALM; voor Instrumenten. | |
[pagina 260]
| |
Psalm XCI.1.
Die in des Hoogsten schuilplaats is
Gezéten, zal vernagten
In schaduw en behoudenis
Des sterksten: 'k zal hem achten
Myn toevlugt, burgt myns hoopens; dan
Zal hy u van de laagen
Des vogelvangers redden, van
De pest en veege plaagen.
2.
Hy zal, daar alle uw' hoop op was,
U met zyn' vlerken dekken;
Zyn' waarheid zal u een' rondas
En beukelaar verstrekken.
Gy zult geen' nagtschrik, ja, by daag
Geen' pylen, boog of peezen,
Gy zult geen' veege pest, die plaag,
Der duisternisse, vreezen,
3.
Geen kwaad dat 's middags woed en brult.
God zal 'er duizend vellen
Aan uwe slinkerzy', gy zult
Tien duizend and'ren tellen
Ter rechterhand geveld; mitsdien
Zal 't doch tot u niet komen;
Gy zult het slegs met de oogen zien,
Het loon zien der onvroomen:
| |
[pagina 261]
| |
4.
Wyl gy myn toevlugt zyt, o God!
Den hoogsten Heer der Heeren
Hebt gy gesteld ten burgt en slot:
Geen onheil zal u deeren.
Geen' plaag zal nad'ren tot uw' tent':
Hy zal zyn' eng'lenschaaren
Beveelen, dat ze u tot den end'
In uwen weg bewaaren.
5.
Zy zullen, dat ge uw' voet niet stoor,
U draagen op de handen;
Gy zult den leeuw, hoe fel en groot,
Den adder, scherp van tanden,
En jongen leeuw en draak vertreên:
Ik zal hem t' aller tyden,
Zegt God, wyl hy my lieft alleen,
Uithelpen en bevryden.
6.
'k Zal hem (hy kent myn' naam en eer)
Op eene hoogte zetten;
Hy zal my roepen, ik hem weêr
Verhooren, op hem letten;
Ik zal in bangheid by hem, staan,
Hem hulp en eer bewerken,
Met langen lévenstyd verzaân,
Myn heil hem doen bemerken.
|
|