Davids psalmen
(1733)–Jan van Belle– Auteursrechtvrij
[pagina 131]
| |
en schat In des grooten konings stad; In haar' hoven is de
Heere Voor een hoog vertrek in eere. Vorsten spanden hun
vermogen t' Zaam, en waaren doorgetoogen;
| |
Agt-en-veertigste Psalm; voor Instrumenten. | |
[pagina 132]
| |
Psalm XLVIII.1.
De Heere is groot en pryzenswaard;
En 't Heiligdomm, zo wyd vermaard,
Is in Gods stad, op Sion, teegen
Het noorde, schoon en welgelégen.
De aarde stelt haar' vreugd en schat
In des grooten konings stad,
In haar' hoven is de Heere
Voor een hoog vertrek in eere.
Vorsten spanden hun vermogen
t' Zaam, en waaren doorgetoogen;
2.
Doch waaren ze op het zien verbaasd,
Verschrikt, en vlugtten voort in haast;
Zy beefden, angstig en verslaagen,
Gelyk een' vrouw in arbeidsvlaagen.
Tarzis schepen breekt ge, alleen
Door een' oostenwind, van een;
Als wy hoorden met onze ooren,
Als ons zigtbaar kwam te vooren
In de stad van God, wiens kragten
't Roer zyn aller légermagten.
| |
[pagina 133]
| |
3.
God zal die stad, reeds vast geleid,
Bevestigen in eeuwigheid.
O God! als wy ten tempel treeden
Gedenken we uw' weldaadighéden.
Heere! uw roem is als uw naam,
De aard' weêrgalmt van uwe faam;
't Recht is aan uw' rechterzyde.
Dat nu Sion zig verblyde,
Judaas dogters vreugd betoonen,
Om uw recht in straffe, in loonen.
4.
Gaat Sion om, omringt haar' wal;
Telt haarer toorens juist getal;
Slaat acht, om haare vestingbouwen,
Om haar' paleizen recht te aanschouwen,
Dat gy van haar' magt en pragt
Melden moogt aan 't naageslacht.
God, die haar dus stelt in eere,
Is ook eeuwig onze Heere;
Hy zal ons altoos geleiden,
Tot wy van de waereld scheiden.
|
|