Proeven voor het verstand, den smaak en het hart(1790)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 181] [p. 181] Lentewandeling. 'k Wandelde door stille boschjes - 'k Zag de tedre knopjes greenen - Botten in het eenzaam wond: 'k Dacht, ô naare, stille boschjes! Moet de Lente u eerst doen groenen - Moet de Zomer dit voltooien, Op dat in den hersst uw blaadjes Vallen - in den winter dorren? Zo is ook mijn jeugdig leven, In de Lente van mijn jaaren: Dan genaakt de rijke zomer, In den herfst van mijne daagen Valt het blaadje van mijn leven, En dan dort het in den winter - In den winter van mijn sterven. Waar geen blaadje groent er eenzaam - 't Lagcht nooit in den zomer eenzaam - 't Dort, als in den hersst, niet eenzaam, - 't Sterft niet eenzaam in den winter. [pagina 182] [p. 182] Vaak ziet men, een ander blaadje Groenen, op den zelven stengel, Dat met haar groent in del zomer - Dort, in guure najaarsvlagen - 't Zamen stervend, in den winter. 'k Wil wel zulk een blaadje weezen, Zegt mijn Chloë; maar zal hier na - Na den winter van ons sterven, Weêr een nieuwe lente dagen? Dan zal dagen, lieve Chloë! Lente, zonder wedergade - Lente, vol van zaligheeden - Lente, tot in eeuwigheid! Vlucht dan heenen, lente! - zomer! Vlucht dan heenen, hersst en winter Van dit kort, dit eindig leeven! Daag dan, ô veel ed'ler lente! Doe ons bij onze aankomst botten - Lente der onsterflijkheid! Vorige Volgende