Proeven voor het verstand, den smaak en het hart(1790)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 159] [p. 159] Ode, na een onweder. (Een vrije Naarvolging van Moses Mendelszoon.) De donder, die door knetterslagen Nog straks den stoutsten kon vertzaagen, Zwijgt, op den wenk van zijnen Heer; Men ziet geen bulderende winden Den bloei der velden meer verslinden; Geen hagel velt de graanen neêr. Al 't geen straks scheen den geest te geeven Begint met nieuwe kragt te leeven; Het choor, dat stom en trillend zat, Laat weêr zijn blijde zangen hooren; Men ziet alom Natuur herboren, In dieren, planten, bloem en blad. [pagina 160] [p. 160] Wie was het, die in 't Onweêr stormde, - Die wolken tot gebergten vormde? Uw hand alleen, almagtig God! Die, met één' opslag uwer oogen; Den sterken Geest voor uw vermogen Doet siddren, en zijn' waan bespot! Zijn brein doorsnuffel' 's aardrijks hoeken, Om 't geen uw magt weêrstreeft te zoeken, Hij voer' Natuur in zegepraal, En wraak' uw Albestuur vermetel, Gij bonst zijn stelzel van den zetel. Op 't blikkren van één' bliksemstraal! Uwe almagt maakt de lucht en wolken Tot enkel vuur- en zwavelkolken: Gij houdt den donder in uw vuist; - En als gij spreekt - straks brult het Weder; Ginds veltge steigrende eiken neder; Daar wordt een rots tot stof vergruist! [pagina 161] [p. 161] Natuur wordt door uw gunst bewoogen; Ze ontleent haar' invloed, haar vermogen, Alleen, o God! van uwen wil: Verliet uw hand de radertuigen Des waereldkloots - hij viel in duigen; Ja, 't groot heeläl stond aanstonds stil! Wat moet niet voor uw grootheid zwigten! Gij hangt de onmeetbre hemellichten En loggen aardkloot aan een Niet; Ook kan zich niets uw magt onttrekken; De wormpjes, die het blad bedekken, Zijn burgers van uw rijksgebied. Uw lagch doet alles ademhaalen; Uw oogblik schept miljoenen straalen, En straks is ieder straal een zon: Niets kan u ook verandring baaren; Gij zijt nog, naa veel duizend jaaren, Aan 't tijdstip waarge, o God! begon. [pagina 162] [p. 162] Lof zij uw' naam, mijn God, mijn Vader, Van al wat ademt Levensäder! Dat ieders hart van Liefde brand, Voor u, wiens hand 't heeläl moet schraagen, Die, om uw Majesteit te draagen, De winden in gareelen spant! Knielt voor Hem neder, Stervelingen! Wat ademt moet Gods glorie zingen. Knielt voor Hem, als een eenig man! - Neen! - zwijgt! - hier helpen zang noch chooren; Een stofje doet meer loftaals hooren, Dan onze roem hem schenken kan. Vorige Volgende