Proeven voor het verstand, den smaak en het hart(1790)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] Een vraag. Gij, heeren philosophen! Verklaart mij toch dit wonder: De jeugdige Lucinde, Dat lief, aanvallig meisje, Wier schoone, blanke, handen, Zoo dikwijls zijn bezongen; Dit meisje zat te beven, Te rillen, van de koude! Wat deert u toch, Lucinde? Dus sprak ik. 't Kan niet wezen! Zou nu een felle koude Zoo hevig u doen rillen? - Lucinde, 't is geen winter! - Gij zijt een stoute jongen, En wilt mij nooit gelooven! Daar! - voel dan! - zei Lucinde, [pagina 102] [p. 102] En bragt heur poezel handje, Mij, vriendlijk, op de wangen! Mijn lieve Philosophen! Zoo koud, als 't kilste marmer, Zoo koud was ook heur handje! - Maar - dit is mij een wonder! Ik voelde, op mijne wangen, Nog naauw dat koude handje, Of, uit mijn wangen stroomde Een vuur, door al mijn aders! Mijn boezem klopte en gloeidde! Ik zugtte, en kon niet spreken, Getroffen, door dit wonder! - o Wijze philosophen! Hoe zoudt ge dit verklaren? Beproest het eens niet marmer, En drukt dit op uw wangen! Misschien zult ge ook wel gloeïen! Vorige Volgende