Proeven voor het verstand, den smaak en het hart
(1790)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtvrij
[pagina 37]
| |
Denkbeelden uit het vrouwelijk character.1Verliefd op zich zelven; zich spiegelende in ieder voorwerp dat haar omringt, gelijk het dorstig hart in het beekje, dat door de bosschen kronkelt; overal voedzel zoekende voor eens verfijnde eigenliefde; en ingenomen met den man, die haar aandacht verleent, die haar opmerkt; die haar bewondert; - zodanig is over het algemeen de vrouwlijke geaartheid. - Ik zeg dit met geen oogmerk, om haar te verachten, ik zoek slechts diepe spooren der vrouwlijkheid, die kenmerkend en leerzaam zijn voor den betrachter der menschlijke natuur; - gewis, deze trek kan gevaarlijke uitwerkzelen hebben! zij is de bron der Coquetterie; en een moordtuig in de hand des gedoemden vleiers - waakt daarom, gij beminlijke vrouwen, tegen verrassching van eenen vijand, die u, op uwen eigen bodem, bestrijdt! - Tevens ligt hier in altijd nog zeer veel goeds, veel dat de vrouwen bestemt tot eene gezelligheid en levendigheid van omgang, welke men te vergeefsch zoekt bij het ander geslacht; zo men die landen uitzonderd, wier Climaat zodanig eene wijziging | |
[pagina 38]
| |
geeft aan de mannen, dat hun Character met veel vrouwlijks vermengd is. Maak gij u deze heblijkheid der vrouwen zodanig ten nut, dat gij er u, als een edelmoedig man naar regelt. Zijt bij de vrouwen altijd hoogst oplettend, en doe haar bemerken, dat zij in uw oog groot zijn, dat zij in uwe gedachten zweeven; er is in 't gezelschap een zekere houding, er zijn zekere bewegingen van het oog en ligchaam, er is over het algemeen een manier van zich uit te drukken jegens de sexe, die onwederslaanbaar spreekt tot haar hart, en het zelve met veel gemaks vermeestert; en daarna moet gij meer staan, naar gelange het een verzekerder middel tot geluk is, de gunst van de tederste helft des menschdoms te bezitten - een wijsgeer, zo wel als een wel opgevoed wan, wikkelt zich gaarne in de genegenheden der vrouwen in. Groot is het onderscheid tusschen de oplettende gedienstigheden en opwachtingen van eenen slaaf, en van eenen Edelman; zo zeer die des laatsten geschikt zijn, u ingang bij eene vrouw te bezorgen, zo zeer dienen de eersten, om haar verachting en spotzucht tegen u inteboezemen; zij wil wel gediend, maar tevens geleid en geregeerd zijn. Haar gevoel is te fijn, om smaak te vinden in de opmerkzaamheid van eenen man; die de waardigheid van zijn geslacht niet weet te bewaren; zelve de eerste te zijn en te blijven, en nogthands zich zo te gedragen, dat eene vrouw zich verbeelden kunne, of aan anderen toeschijnen | |
[pagina 39]
| |
als de eerste geëerbiedigd te worden; ziet daar een kunst, welker beoefening u in de beschaafde waereld van oneindigen dienst zal konnen zijn; en een van welker eerste grondregelen hier in bestaat, dat men weten moet zijne oplettenheid jegens het vrouwlijk geslacht, door eene zekere mate van vrijheid én onafhanglijkheid, te temperen, die eenen lossen zwier geeft aan den geheelen omgang. Zo aangelegèn het voor u is, het vrouwen hart te gewinnen, zo afkeerig behoort gij ten zelven tijde te zijn, van dien pestigen wansmaak, welke zich van deze eigendom op eene baldadige wijze bedient. De vrouwen zijn zwak en vatbaar voor den hoogsten graad van aandoenlijkheid; waardoor zij als wasch smelten in de gloeiende handen der drift; maar wat is lager en onedeler, dan een schuldloos hart in deszelfs leger te betrappen, en door verrassching daarvan alles aftedwingen, wat men begeert? - Gedienstigheid omtrent de vrouwen moet enkel dienen om hare achting en vertrouwen in zo ver te winnen, als u een grootmoedige ziel dezelven waardig maakt; en deze winst is een groot Capitaal, bijaldien gij de hoofdsom zelve niet aantast, maar die volgends de regelen eener goede economie uitzet, en alleen van de renten, die zij zal opbrengen, leven wilt.- | |
[pagina 40]
| |
2.De Natuur heeft aan de vrouwen geweigert dien forschen aart; waardoor wij in staat zijn, onze dikker spieren te stevigen, en, als mannen, met het staal in de klemmende vuist, ons vergoeding te bezorgen, voor de grieven, die men onze eer of rust heeft aangedaan - er is geen bliksem in het vrouwen oog; maar eene zachte kwijning, die haar doedt versmelten onder de drukkingen des gewelds - gelijk den meewarigen vloed, golft haar de stormwind op en neder; en in deze zachte machtlooze tederheid behoort het middenpunt van hare bevalligheid gezocht te worden. - De vrouw moest, uit hoofde van hare in- en uitwendige gesteltheid veel meer ten doel staan aan den moedwil, dan wij; zij moest ooit met zich in de waereld brengen zekere natuurlijke wapenen, om dezelve afteweeren, althands te ontvluchten, daar de natuur de zodanigen niet geweigerd heeft aan eenig levend schepzel; maar daartoe behoorde zij geenszins die zelve wapenen te hebben, die wij tegen haar bezigen konnen; indien dit zo ware, zou er een eindloze oorlog zijn tusschen de beide deelen van ons geslacht, wijl des eenen krachten die des andren zouden opwegen, en de overwinning altijd twijfelachtig blijven. - Te recht paart de Fabelkunde tenen geharnasten en in staal geklonken Biars, met eene schoone achtloos gekleedde Venus; hier- | |
[pagina 41]
| |
in lig't eene hoofdwaarheid, die mij te stade komt; om de ultzettende en indringende forsheid des mannen-characters te temperen, te verachten, te overwinnen, daartoe werdt het vrouwen hart gevormd van eene stof, die zacht is als wasch, die niet tegenstaat, maar wijkt, en in zichzelven wegzinkt. - Het eenig schild der vrouwlijke eer en rust is eene zekere kiesheid en zedigheid, welke in staat is, veeltijds ziddering te verwekken door alle de sterker zenuwen van den ruuwsten man, bijaldien hij niet dan eene versterving des gewetens kwijntGa naar voetnoot(*). - Volgends mijne bevinding heeft het kleed, de houding, de gedaante en taille, de spraaktoon, de gang, de geheele verkeering der vrouwen iets aan zich, dat ons geduurig zegt: ‘tot hier toe, en niet ver-‘der!’ - De booswicht, die eerstmaal de vrouwlijke eer belaagt, en eenen ongewonen stap doedt buiten het perk der zedigheid - hoe beeft zijne hand! hoe zijn hart!... 't is als of hij eene Godheid, in hare sluimering, overvallen wilde! - hij heeft eene wijkende houding, en durst naauwliiks het oog onmoeten van het voorwerp dat hij verderven gaat! - hij hoort eene stem ‘de schoe van uwen voet! - blijft te rug! - hier ‘is heilig land!’ - eens enkele uitroeping: ‘ik, ben het!’ doedt hem van schrik overrompeld worden, en slaat hem voor een ogenblik de wapens uit de hand. - Zij weent en zwijgt | |
[pagina 42]
| |
en hij vlucht voor zich zelven weg! - ô gij onbeteugeld dier! dat, na dit alles, in staat zijt, zonder eenige kloppingen van uw wroegend hart te gevoelen, zulk eenen vrouwenroof onbarmhartig in uwe klaauwen te grijpen, en het derwaards heen tee slepen, waar de voldoening uwer godloze begeerten, door eenen kring van Satyrs verzekerd wordt! -Ga naar voetnoot(*) Niet te vergeesch noch bij toeval beminnen de vrouwen in zich en in anderen zo zeer de orde, de preciesheid, de welvoeglijkheid. - Zie altijd hoe veele graden hare kiesheid bereikt, indien gij iets wilt vastslellen belangende haren vronwlijken aart. - Hoe meer kiesheid en reinheid van zin, hoe meer vrouwlijkheid, en hoe meer van deze, hoe groter innerlijke waarde; indien gij derhalven u den omgang der Vrouwen begeert ten nut te maken, zo bewaar zelve in alle omstandigheden, vooral in het openbaar, die welvoeglijkheid, die decénce, waarvan zij u de wet niet heur gedrag voorschrijven. - Zelfs de overgegevenste, voluptueuse is niet in staat geheel dat Character uitteroeien, volgends het welk zij gaarne, voor 't oog der waereld hare eer handhaaft, en ziet handhaven. - Doe nimmer aanvallen op eenen schat, die de eenige is, waarin het vrouwlijk geluk berust, en die zij altijd zodanig ten uwen voordele bezit, dat gij met haar niet gelukkig leven | |
[pagina 43]
| |
kondt, indien dezelve verloren is. - Eene vrouw is kiesch ten behoeve der mannen, zij kan het ook, zonder hen, tegen hunnen wil, niet blijven; en gij zoudt zeer kwalijk doen van een pand te misbruiken, dat u tot bewaring toevertrouwd is - allen hebben wij elkanders, vooral der vrouwen eer en goeden naam, in bezit; willen wij dezelve verwoesten, zulks haat in onze macht; maar wee hem, die daartoe bedorven genoeg is! - Eerbaar is, om zo eens te spreken, de geheele massa der vrouwen, en onze macht, onze reinheid is het kleed, waarmede wij dezelve moeten koesteren en beschermenGa naar voetnoot(*) | |
3.Ligtgelovigheid? - ja, voorzeker! zij is eene van de natuurlijke, maar ook eene van de gevaarlijkste gezellinnen van het vrouwenhart: - horen is voor hetzelve, wat zien voor ons | |
[pagina 44]
| |
is! - o gij lichtbeweegbare ziel van Eva's dochteren! hoe vliegt gij als een losse veder op elk fladderend windje! - hoe laat gij u leiden, werwaard u de lachende verleider brengen wil! waarom vermeerdert gij door eene scheppende omhelzing, het geen, onder schijn des goeds, voordgebracht wordt? - De fijne aandoenlijkheid der vrouwlijke zenuwen, de tederheid van haar harssengestel, brengt eene ligtheid van verbeeldingskracht Voord, die ons niet alleen, onbekend is, maar die ook al ons geloof steeds zal te boven gaan. - Indien gij nog naauwlijks durft denken, weet dan, dat de vrouw reeds beweert, en spreekt! - wanneer wij beginnen een kwijnend schemerlicht te zien, dan wandelt zij reeds in vollen dag, en kent geene twijfeling meer; - van daar de laster, der vrouwen opgelegd, en gedeeltelijk op waarheid rustende, dat zij ‘veel praten, veel dwalen, en vee ‘veranderen.’ - Waarom, ô stoute wijsgeer! ontsteekt dit uwe gistende gal? - kan dit anders gebeuren;- herschep u in een vrouwenbeeld en gij zult even zo moeten handelen! - Eva! zij was reeds in Eden, het geen in iedere eeuw de vrouwen zijn, en zijn zullen, zo lang er een zinlijk verschil van geslachten op, aarde heerscht. Voor zo veel de Godsdienst deel heeft in dit character, en, voor zo veel deszelfs stroom over de zuivere bedding van een helder beekje golft, ô hoe schoon is dan hare vaardigheid des geloofs! - hoe veel zien, omhelzen, zweeven door de geesten- | |
[pagina 45]
| |
waereld, staan voor den throon van God! - ‘Maria!... slechts één woord - Rabhouni!.... de wedergalm! in het eene ogenblik is zij nog gezonken in den diepsten nacht des ongeloofs en der droefheid; in het andere vliegt zij door de hemelen! - ’ bij dit woord gevoelde zij de geheele Godlijkheid en liefde van den Messias - zij had overtuiging, zien, indringen, wegsmelten, Engelen vreugde; - zij had zulks, en wist niet, van waar, of waardoor? Niet te vergeefsch geschiede het, dat zich onze Heiland eerst aan vrouwen openbaarde, wier character hij zo zeer bemind heeft. - Welk een afftand tusschen Maria - en Petrus en Thomas! maar hoe veel nader komt tot haar de gevoelige Joannes! Met eenen minderen graad van ontvangbaarheid, neiging om te geloven, en indrukken der overtuiging, zou het oneindig moeilijker zijn het vrouwenhart te winnen, zodanig, dat het zich aan het uwe vast binden liet; en dit echter maakt ons eene zaligheid, waar van zelfs de verhevenste Engel geen volkomen denkbeeld vormt! - Gij spreekt tot haar, en het is er! gij wenkt, en het staat er! - de fijnheid van haar gevoel wint u middelen uit, ons haar uw hart te openbaren! - de omhelzende liefde van haar geloof weegt u het gebrek van vermogen op, om u door geëvenredigde tederheden toegang tot haar hart te banen. - Gij eischts, en zij geeft zich aan u over. Wacht u ernstig van een misbruik te maken [van] die edele | |
[pagina 46]
| |
macht, die zij u zelve over zich geeft! - Hoe meer zij u aanhangt, hoc meer gij u dit door een grootmoedig hart en gedrag behoort waardig te maken; bij eene ton met buskruid zal men het vuur dieper begraven, dan in eene ijzermijn of op een steen klip. - Offer toch nimmer het zwevend geloof der vrouwen aan uw verdichtzel, aan uwe vleitaal op - verraad geen sterkte die zich geenszins weigert aan u overtegeven - indien de eerstie schuld niet was bij ons bedorven geslacht, zou het dan wel zo algemeen waarheid zijn, dat de vrouwen ‘veel praten, veel dwa’ len, en veel veranderen?’ - Zoek eer eene goede, maar overgedreven heblijkheid in haar te verbeteren, dan dat gij, ter voldoening aan uw ijdel hart, dezelve zoudt opvoeren tot eene hoogte, van welke zij niet alleen haar, maar ooit u moet nederstorten in diepe verdersskolken, naardien de vrouwlijke ligtgelovigheid zo gereed tegen u, als voor u, zal worden ingenomen! - | |
4.Al wie oplettend met de vrouwen omgaat, kan zeer veel nuttigs van dezelve leeren; en onder andere trekken harer natuur, zal hem die van aandoenlijkheid en meewarigheid t'elken reize in het oog stralen. - Zacht, als het wasch, wijkt de vrouwenziel voor elke drukking, smelt zij weg voor iedere vlam; en hangt, gelijk een vloeibaar vocht, de voorwerpen der elende aan; welk, eene | |
[pagina 47]
| |
heerlijke wijziging! Moest zij niet zijn ‘eene hulpe tegen ‘over ons?’ - in de tegenwoordige omstandigheden der waereld, onze dienares, in nood en lijden, het steunsel onzer ellenden, onze vriendlijke leidster naar het graf! - Moest zij niet zelve onderhevig zijn aan ontzachlijke smerten, en vooral, de voedster van ons bevend nakomelingschap, het geen, verstoken van alle eigen macht en hulp, in de waereld treedt, en kermend tot haren schoot vlucht, om het moeilijk dal van dit leven door te worstelen? - Heilig is mij het gezicht van de kinderkoesterende moeder, van de huisvrouw, welker arm het kloppend hoofd van den zieken man ondersteunt! - zij Heelt mijn hart, en ontvangt in stilte mijnen harmonischen zegen. Hoe ligt rolt eene vrouwentraan daar henen! - hoe zwoegt hare boezem over elk bekommerend stofje, dat haar tegenvliegt! wanneer is zij niet aangedaan, bij de smekingen der ellende? - Plaats dit zelve character in den man, en alles zal van gedaante veranderen; hij is ook meewarig en goed, maar niet, gelijk de vrouw. - Hij staart met eenen stijven blik, daar zij weent. - Hij vliegt toe, daar zij nedervalt en bezwijkt - hij gloeit, daar zij zidderd en verbleekt! in hein is alles uitzettende veerkracht, werking, grootheid van pogingen; in haar, smelting, stille lijding, machtloze uitroep, zuchting! - zij buigt, gelijk weeker staal, met ieder voorwerp, dat haar gevoelig raakt; hij is gelijk aan harder staal, dat of indringt en van één rijt, of met geweld aan twee | |
[pagina 48]
| |
springt! - hoe gantsch wonderlijk is deze mengeling van geslachtcharacters bestemd, om daaruit een voortreflijk geheel voord te brengen! - Gij zoudt u zeer bespotlijk aanstellen, indien gij u door de meeste Romanschrijvers, of door eigen lafhartigheid, liet misleiden, om even dus aandoenlijk te zijn als de vrouwen - dit kondt gij nooit worden; en zelfs niet schijnen, zonder uwe natuur te verzaken. - Ik ken u niet, laffe vrouwman! gij waart nimmer mijn broeder. - Hoor na de stem der waare menschheid, en gij zult uw mom aswerpen! - Wie der vrouwen bevallen wil, moet geenszins in haare natuur treden, en haar heure eigene beeldnis te rug kastzen - hij moet een man zijn! - Niets is der vrouwen aangenamer dan het vaste, edel-gevoelige, het werkend aandoenlijke van ons geslacht - zij zien gaarne in ons iets anders, dan in zich zelven, om dat de verscheidenheid vermaakt; zij wenschen in ons iets te ontmoeten, het geen zij in zich niet konnen vinden, en het welk echter noodzaaklijk is tot tempering en ondersteuning van die weeke aandoenlijkheid, die haar hart vermeestert, die ze ongelukkig maken zou, indien zij niet wierd opgewogen door de meerdere vastheid van het mannenhart. - | |
5.Men zegt, en het is, door menigvuldig zeggen, bijkans onder de eerste waarheden gesteld, dat niemand beter veinzen kan, dan | |
[pagina 49]
| |
eens vrouwGa naar voetnoot(*). - Ik zou, behoudens deze stelling, er konnen bijvoegen, dat niemand minder veinzen kan, dan zij! - dit schijnt slechts zo lang paradox, tot men het nader verklaart. Zekerlijk bezit eene vrouw, door hare sijngevoeligheid en levendige verbeelding, een vermogen, boven ons verheven, om intedringen in de gevolgen eener zaak, middelen ter harer bescherming uittedenken, en zekerheden, als 't nodig is, te bewimpelen; daarbbij weet zij zich op zulk eene innemende, en overtuigende wijs aan ons voor te doen, dat wij niet langer meesters zijn van onze gevoelens, dan het haar behaagt. - Van daar, dat de misleiding groter is van de vrouwlijke, dan van de manlijke zijde! - maar let wel, dat er voor den menschkenner, of zelfs voor den ervarenen in de geschiedenis der zamenleving, altijd, middelen overblijven, om de geheimen van een vrouwenhart te ontdekken; - geene vrouw kan, op den duur, veinzen, voor iemand, die haar van nabij kent. Zij weet zich, in een rechte lijn, genoegzaam te bemantelen, maar het mangelt haar aan die standvastigheid, veerkragt, en uitgebreidheid der kundigheden, die nodig zijn, om het bedrog in alle de gijdliniën door te houden. - Haar oog, haare houding, haar gesprek verraadt u iets buitengewoons; en zij zelve zal u eerst eenig licht geven, waarbij gij baren toeleg ontdekken, en verder nasporen kondt. - De vrouw, die meest veinst, geeft het eerst hare | |
[pagina 50]
| |
veinzerij te kennen, en eischt, als 't ware, dat gij hare gangen naspoort; en, wordt zij eens openhartig, dan vergoedt zij, door Overmatigheid, hare voorgaande veinzerij, en schenkt de vles tot den bodem toe ledig! - Bedien u hiervan zodanig tot uw voordeel, dat gij de bewimpelingen der vrouwen nooit eer ontmantelt, dan u de tijd en haar gedrag zulks zeer gemaklijk maken; daar integendeel voorbarig geweld haar bedacht maakt op nieuwe wapenen, waarmede zij uw onderzoek kan afweeren. - Vertrouw nooit aan vrouwen diepe geheimen, welker kennis eenig spoorslag geven kan aan hare eigenliefde, om anderen te doen bemerken, dat zij die weten - wantrouw niet ligt heure vriendschap, genegenheid, of liefde; wordt gij door alles verplicht, om te geloven, dat zij u misleiden, doe het haar niet bemerken; en wacht u boven alles voor jalousij! - niets zal haar meer aan u hechten, niets heure bedriegerijen eer doen wijken voor rechtmatig gevoel, dan de ondervinding van uw volkomenst vertrouwen op haar hart. - Een vrouw wil, in zekeren zin, hare gebreken voor zichzelven verborgen hebben, terwijl zij die aan anderen ontdekt. - Men moet, in den omgang van 't gemeene leven met haar, negenmaalen letten op de houding tegen ééns op de woorden; zo zal men meer van haare geaartheid leeren kennen, en gelukkiger met haar leven, (Hiervan bij gelegenheid meer.) |
|