| |
| |
| |
Verdraagzaamheid.
Men roept om verdraagzaamheid, om inschiklijkheid, om eendracht en vrede in de Christen-Kerk! - De eisch is rechtmatig, ik galm dien terug, en, indien zij iets meer zeggen zal, dan jeugdige declamatie, verdient zij den geheelen aandacht van iederen Godsdienst-minnaar!
Dat eene Maatschappij haren welwaard grondt op de onderlinge zamenstemming van derzelver leden, tot het algemeenebest, dat cendragt overal altijd macht maakt, dat een rijk, tegen zich zelven woedende, op den duur onbestaanbaar is, en door eigenlogheid zinkt, dat het Christendom oneindig verliest bij alle die heethoofdige Kerk-geschillen, waar aan wij het ten allen tijde hebben zien opgeofferd worden - wie, zo hij een man is van gezonde denkbeelden, zal dit miskennen? - Laten wij den toon hoger spannen, en toestaan - dat elk der twistende hoofden verscheiden merkwaardige gronden van waarheid en recht voor zich heeft, dat het billijker ware, eene kleine feil te verdragen, dan door derzelver fijn gesponnen zifting den geheelen vrede van den bodem des Christendoms te verdrijven, zonder eenige hoop, dat dezelve immermeer derwaard zal wederkeeren;
| |
| |
dat er middel zoude zijn, om alle de gezindheden der Christenen zodanig met elkander te doen overeenstemmen, dat zij niet langer nalieten één lichaam te zijn, en te steunen op dezelve grondvest eener beschaafde Maatschappij - wat zal uit dit alles volgen? - dat men, zo als de zaak nu staat, elkander verdragen moete, om dat dit het beste zijn zal voor de algemeene belangen der Christenheid? - dat zij verre! wij kunnen deze redencering nimmer toestaan. -
Eensgezindheid - is het grote doel, waar na men streven moet. Deze bestaat of in de klanken, of met de daad. Heeft dit laatste plaats, en dan alleen is eensgezindheid wenschlijk, zo behoort er althands eene zekere overeenstemming der onderscheidene leden te heerschen in algemeene hoofd- en grondregelen, en kenmerkende gevoelens van het Genootschap, waar in deszelfs vorm en Constitutie gelegen is - dan behoort ieder lid te spreken en te handelen op eene harmonische wijs met het andere; en, zo ver moet het er van af zijn, dat des eenen stem die des anderen overkraaien zou, dat zij dezelve weërgalme, en versterke - dat betekend eensgezindheid! - Dat men, vooral in zaken van minder belang, in hetzelve Genootschap niet op dezelve wijs denkt, kan gebeuren; naardien er op aarde geene Maatschappij zo volmaakt gevonden zal worden, waar in ééne gedachte heerscht over en door allen de delen - maar het onderscheid moet in kleinigheden, het verschil in de
| |
| |
denkwijs alleen bestaan. - Zo dra het zelve een haatlijk vuur verspreiden zou, door alle de openbare gesprekken en redevoeringen, welker drijfveer gelegen zoude zijn in de zucht, om overwinningen te behalen, veld en aanhang te winnen, eigen grootheid te stichten op de vernedering van anderen - zo dra zon het, schoon de naam ook mocht overblijven, gedaan zijn met ware hartlijke eensgezindheid, vrede en liefde! - Indien het zodanig gelegen is met de tegenwoordige Christenheid, hoe zal dan, men zegge ons dit edelmoedig! Hoe zal dan ooit deszelfs welvaart door verdraagzaamheid bevestigd worden? -
Vooronderstel, dat eenige landlieden te zamen arbeiden op eceen gemeenschaplijken koornakker, dien zij bebouwen - dat zij, onder en omtrent hun werk, in eenen twist geraken, die van duur is, en hoog loopt - dat zij den tijd kwisten met niets afdoende twistredenen, en hun kracht opofferen aan geweldenarijen tegen elkander - hoe zal dezen akker bebouwd, het koorn gezuiverd, de oogst gemaaid en verzameld worden? - Het zal een akker der verwoestinge zijn. -
Vooronderstel, dat de nagelaten kinderen van eenen vader gezamenlijk een groot huis bouwen, om daar in met elkander in vrede en voorspoed te wonen - dat zij zich niet verstaan kunnen over de inrichting van het gebouw, en dat niemand eenen voetstap van zijne aangenome denkbeelden wil afgaan - dat de een hier, de ander daar de deur plaatze - dat deze eene zulke,
| |
| |
en die eene andere verdeeling in de vertrekken make - dat ieder aan het gebouw arbeidt naar zijne zinlijkheid. - Wat zal er eindlijk van het zelve worden? - Het zal een misvormd, belagchlijk, onbruikbaar huis zijn, of liever nooit een huis worden, naar dien de eene hand wederom verbreken zal, het geen de andere bouwt. -
Vooronderstel nog, dat er een huisgezin zij, uit verscheiden persoonen bestaande, die wel één algemeen fonds van bestaan hebben, en in eene gemeenschaplijke beurs winsten inbrengen, bij voorbeeld, door den Koophandel; maar die van een zodanig tegenstrijdige denkwijs zijn, dat er tusschen hen, dagelijks verschil valt nopends de wijs van huishouding en bedrijf in het beroep; zelfs zo, dat ieder zijn plan doordrijve, zonder ten algemeene beste met de overigen t'zamen te werken - wat, vraag ik, zal in dit huisgezin gebeuren? - Dit gezin zal, binnen ongelooflijk korten tijd, zodanig verarmen, en zich in schulden werpen, dat het op eene jammerlijke wijs in zich zelven worde emgekeerd, terwijl deze ellende zal vermeerderd worden, door de regtmatige verachting en bespotting der geheele waereld, die ooggetuige was van de dwaasheid dezer eigenzinnige huisgenoten. -
Het zij mij gegund, bij alle de reeds gemaakte vooronderstellingen, eindlijk ook nog deze te mogen voegen: dat zulke landlieden, bouwheeren, en huisgenoten, bezessende van welke hagch- | |
| |
lijke uitzichten het zijn zou, met elkander voord te twisten, onderling te zamen stemmen, om eenen derden onpartijdigen en wijzen te stellen tot richter in hunne zaak, en beloven, dat zij zich naar zijne uitspraak voordaan gedragen zullen. - Waar op zal het raadgevend vonnis van dezen wijzen uitkomen? - Zal hij zeggen: ‘verdraagt elkander, en leeft en werkt maar ‘voord?’ - Dit ware het zelve als of hij zeide, ‘doet ‘niets! Doet een wonderwek!’ - Neen! - maar hij zal zeggen: ‘vrinden, ik lemerk, dat gij lieden zo ver van elkander verwijderd, en daar bij zo stijfzinnig zijt, dat gij niet vatbaar zijt voor een verdrag, welk den vrede onder u volkomen bewaren zou; zo min als woedende elementen zich met elkander vereenigen, dan om elkander te vernielen, zoudt gij lieden konnen zamenwonen, en gelukkig zijn; uit uwe schijnbare verbindtenis zouden steeds zwarer rampen ontstaan, en eindlijk zoudt gij allen elkander hebben ongelukkig gemaakt, om uwes eigenzins wille - gij zijt onverzetlijk! - Wel aan! Hoort mijnen raad, en doe het eenige dat u nog is overgebleven, om, zo al niet in een ligchaam, ten minste elk hoofd voor hoofd te blijven bestaan; scheid u met onderlinge bewilliging, ging, op een rechtvaardige wijs, van elkander; werk, bouw, woon, handel voordaan ieder op u zelven, en moei elkander niet; gij kondt dan veelligt nog vrienden en broeders blijven in de groote Maatschappij; gij zult elkander als Burgers verdragen,
| |
| |
beminnen; ieder zult gij bijzondere en kleinere Classe van menschen gelukkig maken; daar zijn zekere krachten, die, wanneer zij te groot worden om in hun geheel te blijven tot voordbrenging van een algemeen gewrocht, schitterende uitwerkzelen doen, wanneer men ze met wijsheid verdeelt; of indien gijlieden wilt vergaan door moedwil, vergaat dan elk afzonderlijk, op dat uwe val ook niet de anderen ongelukkig verplette.’ - Dus zonde de wijze spreken, en zijn vonnis zoude deelen in den roem van Salomons recht. -.
In zulk een geval bevindt zich de Christen Kerk - zij was eens vereenigd, alle de gezindheden zijn uit elkander geboren, zij zijn zo vele afzetzels van denzelven stam - de reden van die scheuringen en afzonderingen, die daar in, van tijd tot tijd, zijn voorgevallen, moet gezocht worden in de stijfhoofdigheid, waarmede men zich tegen elkander in gevoelens en stellingen heeft aangekant; in de drift, waar van gezelschappen, scholen, leerstoelen, t'elken reize gegloeid hebben, waaromtrent men zich de tijden van Maurits herinneren kan; in de hardnekkigheid, waar mede men nog hedendaagsch, tot schande voor eene zo verlichtte eeuw! in openbare plaatzen en gelegenheden, bij ieder Kerkgenootschap, zijne stellingen handhaaft, die van anderen veroordeelt, zonder eenigen anderen rechter te eerbiedigen dan zijne eigene vooroordelen, en zonder eene hogere balie te erkennen, dan zijnen eigen predikstoel! -
| |
| |
Wij vragen aan ieder man, die de waarheid onpartijdig lief heeft; zal een verzameling van zodanige Genootschappen tot één groot ligchaam van een goed gevolg kennen zijn? - Zal daar in vrede, liefde, eendracht, kortom dat geen wonen, wat het Euangelie van Jesus Christus, gemeenschap der heiligen noemt? - Zullen pijlen, regtstreeks tegen elkander ingekeerd, zich door eenen band omwinden laten? - Neen! - Er zal een algemeene Oorlog ontstaan, waar van twist, partijdigheid, vijandschap, cabalismus, naarijver, twiststokerij, heerschzucht - en meer, de wapens zullen uitmaken; daar zal een algemeen onweder opkomen, iedere Leerrede zal Donderen, ieder Gebed Bliksems schieten; dezelve kansel zal heden zuchten onder de wederlegging van stellingen, die gister met het grootst vertrouwen van denzelven waren afgekondigd; - vaar wel dan, liefde, stichting, Godzaligheid! - In stede derzelve zullen wij haast de puinhopen verhoogd zien, onder welken Sparta en Rome, Egipte en Persien hun geplunderd overschot bewaren! -
‘Maar, men verschilt slechts in kleinigheden! - daar in althands behoorde men elkander te verdragen.’ -
In de daad, meerendeels zijn het kleinigheden van minder gewicht, welke als de twistappel door Christus Kerk worden heen en weder geworpen; dan, er zijn vele zodanige kleinigheden, die, t'zamengenomen, een groot verschil uitmaken - men verdeelt zich bijna over alles - en, indien men kleinigheden met grote
| |
| |
drift aan zijn gevoelen onderwerpt, indien men daar in niets aan elkander toegeeft, wat onderscheid naakt het dan, of de verschilstof meer dan minder aangelegen zij? - Heeft men niet uit kleine beginzelen ten allen tijde, moord, oorlog, verwoesting zien ontstaan, welke in den ondergang van geslachten, steden en landen eindigden? - Waren het meer dan kleinigheden, die het vuur van binnenlandsch verderf ontstaken in de kleine Republieken van Griekenland? - Waar is het Kerkgenootschap, dat iets wil toegeven, ter herstelling van de gemeene rust en eensgezintheid in spreken en handelen? - Waar is het Kerksgenootschap, dat niet met alle macht er op uit is, om overwinningen te behalen, en de anderen afbreuk te doen? - Zodanig is over het algemeen tot op dezen dag de toestand van de Christenheid. -
Gave de hemel, dat eens de rokende kool van geestlijke woede doorgloeid ware! - of, dat de, als ijsschotsen, verkoudde bevrozene harten der onderscheiden gezintheden, door de algemeene liefdezon, dermate verwarmd wierden, dat zij als water zamen smolten! - dit is het, waarna alle weldenkenden verlangen; dan - zo lang dit heerlijk tijdstip niet aanlicht, zo lang de Gezintheden meer op zichzelven zien, dan op het algemeen belang, zo lang begeeren wij geene verdraagzaamheid ingevoerd te zien, die, onder deszelfs schoonschijnenden naam, genootschappen meer onder één vermengen zou, om elkander gemaklijker te verdelgen. -
| |
| |
Behoudens den tegenwoordigen staat van zaken moet men echter eene zekere verbindtenis toestaan, welke de onderscheiden Kerkgemeenten zedelijkerwijze doedt t'zamenhangen. - Het scheidt mij niet van de Hervormde broederen, dat ik de Godsdienstige vergaderingen bijwone van hen , die, in 't begin der zeventiende Eeuw, meer het gevoelen van Arminius dan van Gomarus volgden. - Omdat ik denke, gelijk Menno Simons dacht, verklare ik mij geenen vijand van de volgelingen der Augsburgsche Geloofsbelijdenis! - allen zijn wij deelen van het groot gebouw der Kerke; elk een troep arbeiders, die zekeren hoek des akkers, onder opzicht van Jesus Christus, bouwen; onze meester ziet er niet na, of wij meer het oordeel van dezen of van dien geleerden zijn toegedaan, hij ziet slechts na het hart, en de daden; en allen, bij wier deze recht geplaatst zijn, zijn hem even dierbaar. - Hij is des het grote middenpunt, waarop iedere leer, iedere gezintheid als eene straal aantrekt; in en bij hem zullen wij derhalven eens op de volkomenste wijs één zijn. - Scheidt ons dan nu voor eenen tijd eene uitwendige vertoning, en geestlijke heethoofdigheid; laten wij ons dit getroosten, en zulk eenen staat verkiezen boven eene gemeenschap, en verdraagzaamheid, die ons misschien eeuwig scheiden zou; daar wij, zo als het zich nu bevindt, elkander kennen, ontmoeten, wel doen, beminnen, zegenen kwenen; daarin toch, en geenszins in het vereenigd horen eener predikaatsie met verwijderde herten, bestaat de Kerk-gemeen- | |
| |
schap; en wanneer de harten broederlijk zullen gezind zijn, dan zullen de handen en tongen van zelve het zegel drukken op onze verbindtenis, en de geheele Christen-Maatschappij zal één zijn over den ganschen bodem der aarde! -
|
|