Gezangen mijner jeugd
(1968)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
56. Het keurslijf (95) Ga naar voetnoot56.Zij, die, tot vrouwelijke pracht,
Het Keurslijf eerst heeft uitgedacht,
Ga naar voetnoot2
Was wis een rimplig wijf van driemaal dertig jaaren,
Ga naar voetnoot3
Wier grommigheid, der lieve jeugd,
Ga naar voetnoot4
't Genot ontzei der zoete vreugd,
5[regelnummer]
Om dat haar 't zoet genot was met de jeugd ontvaaren.
Hadt dan de deugd geen magts genoeg,
Ga naar voetnoot7
Dat ze een vermeetle hand verjoeg',
Die, met een' dartle drift, een' boezem dorst genaaken?
Ga naar voetnoot9
| |
[pagina 75]
| |
10[regelnummer]
Moest dan een mislijk samenstel
Ga naar voetnoot10
Van walvischbeen, met wreed geknel,
Ga naar voetnoot11
De maagdelijke borst zoo strengelijk bewaaken?
Natuur! men handelt u tot hoon!
Gij schept vergeefsch uw toovrend schoon:
15[regelnummer]
Gij kunt der grilligheid, der mode niet behaagen!
Ach! mogt zij, die dees dwaaze pracht
Te zinneloos heeft uitgedacht,
Tot straffe, in Pluto's hof, een gloeïend harnas dragen!
Ga naar voetnoot18
|
|