Gezangen mijner jeugd
(1968)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtelijk beschermd52. Aan de jongelingen (85) Ga naar voetnoot52.Jongelingen, welk een wreedheid,
Lieve schuldelooze maagden
Van het pad der deugd te leiden! -
Welk een schennis! welk een snoodheid!
5[regelnummer]
Ziet Natuur de handen wringen!
Ziet haar traanen! hoort heur klagten!
‘Ach! dus spreekt ze: wat al maagden,
Wat al schuldelooze maagden,
Ga naar voetnoot7-8
In de klaauwen der verleiding!...
10[regelnummer]
Maagden! moest u dan de schoonheid
Zulk een bron van rampen wezen!
Heb ik, aan uw tintlende oogen,
Zulk een edel vuur gegeven,
Op dat zich de dwaalende ondeugd,
15[regelnummer]
Aan die vlammen, zou ontsteeken?
| |
[pagina 68]
| |
Heb ik dan uw lieve wangen
Met dien zagten blos beschilderd,
Om den heeten blos der driften,
Op het aangezicht der wellust,
Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Zo verwilderd, te doen gloeïen?...
Lieve maagden! uwe schoonheid
Gaf ik u tot ed'ler einde! -
'k Gaf ze u, om het hart eens jonglings,
In een zuivre min te ontsteeken;
25[regelnummer]
Om die vlammen steeds te voeden;
Om voor hem alleen te leeven! -
Maar! - nu zult gij nooit dien wellust -
Nooit dien zuivren wellust smaaken!...
O! verleiders! welk een wroeging
30[regelnummer]
Zal u 't krimpend hart verscheuren,
Wen, bij 't zwijgen uwer driften,
Ga naar voetnoot31
Uw geweeten zal ontwaaken!
O! verleiders! gij moogt beven!
Uw geweeten zal ontwaaken!...’
35[regelnummer]
Hoort! dus klaagt der schoonen moeder!
Ga naar voetnoot35
Jongelingen! tracht toch nimmer
Heure droefheid te vergrooten!
|
|