Gezangen mijner jeugd
(1968)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtelijk beschermd51. Aan de meisjes (83) Ga naar voetnoot51.Jonge meisjes, hoe rampzalig
Is, voor u, die prille schoonheid,
Die, op uw gevulde wangen,
Op uw welgevormde lippen,
5[regelnummer]
En op al uw leden, schittert;
Hoe rampzalig is die schoonheid,
Zoo gij, wars van blanke kuisheid,
Ga naar voetnoot7
Hun gehoor geeft, die u vleïen!
Ga naar voetnoot8
Vliedt, ô Schoonen! vliedt die vleïers!
10[regelnummer]
Luisterd gij naar hunne woorden,
Dan zal ras de bloozende onschuld
Ga naar voetnoot11
Uit uw jeugdig harte vluchten.
En, hoe schielijk zal dan de ondeugd
In uw jeugdig harte sluipen!
15[regelnummer]
Neen! ontvliedt die laffe vleïers!
Denkt niet dat zij u beminnen!
Vuige slaven hunner driften,
Ga naar voetnoot17
Volgen zij geen andre wetten,
Dan de wetten hunner driften.
20[regelnummer]
Deugd en onschuld te belaagen,
Al wat heilig is te ontëeren,
Is hun eenigste bedoeling.
| |
[pagina 67]
| |
Neen, gij Schoonen! kent de Liefde!
Ga naar voetnoot23
Laat een edeldenkend minnaar
25[regelnummer]
U, die drift der groote zielen,
In heur groote kragt, doen voelen
Kent de Liefde! zij is edel;
Deugd en onschuld zijn haar zusters.
Maar, dat nimmer luimende ondeugd,
Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
In den schijn van waare liefde,
U, in haare strikken, vange!
Schielijk zou uw schoon verflenssen.
Schielijk zou de hand der ondeugd
't Merk der woedende begeerten,
Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Op uw jeugdig aanzicht, drukken!
|
|