Gezangen mijner jeugd
(1968)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtelijk beschermd45. De ijverzuchtige (75)Een recht en teder minnaar
Ga naar voetnoot1
Is altoos ijverzuchtig. -
Wanneer zijn meisje een' ander'
Met vriendlijke oogjes toelonkt,
5[regelnummer]
Gevoelt hij, in zijn' boezem,
Een heimelijke ontroering.
Dan straalt hem de ongerustheid
En kommerlijke vreeze
Uit naauwoplettende oogen.
10[regelnummer]
Nu poogt hij eens de droefheid,
In zijn gelaat zoo zichtbaar,
| |
[pagina 60]
| |
Met een geveinsde vreugde,
Voor aller oog te dekken.
Dan weêr doen spijt en gramschap
15[regelnummer]
Zijn bleeke wangen gloeïen.
Dan brandt 'er in zijn oogen
Het vlammig vuur der woede.
Dan knerst hij op zijn tanden,
En vloekt hem, dien zijn meisje
20[regelnummer]
Zoo vriendelijk belonkte.
Maar - ziet hij weêr zijn meisje,
En lagcht zij lief en teder
Den gullen lagch der liefde:
Straks zijn de vreeze en droefheid,
Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
De spijt en felle gramschap
Ga naar voetnoot25
Van zijn gelaat verdweenen.
Dan valt hij op haar boezem,
En drukt haar in zijn armen,
En kuscht heur lieflijk mondje,
30[regelnummer]
En staamelt, onder 't kusschen:
Ga naar voetnoot28-30; 31-33
Gij zijt, gij zijt mijn meisje! -
Ga naar voetnoot31
Gij zijt de lust mijns levens! -
Gij zijt - gij zijt mijn alles!
|
|