Gezangen mijner jeugd
(1968)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtelijk beschermd36. De vier getijden (60) Ga naar voetnoot36.In de Lente pluk ik bloempjes,
Om mijn Fillis borst te sieren.
En dan plukt mijn Fillis bloempjes,
En dan vlegt zij lentekransjes,
5[regelnummer]
Om mijn slaapen te bekroonen.
Ga naar voetnoot4-5
De eerstontloken lentekruidjes
Drukken wij met dartle voeten. -
Van het spits der hooge duinen
Zien wij, hoe de wulpsche golfjes
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Op de blanke stranden speelen.
't Daalend zonlicht doet het blosje
Van mijn Fillis hooger glooren.
Ieder lagchje van mijn Fillis
Schildert mij de vreugd der Lente.
| |
[pagina 48]
| |
15[regelnummer]
In den Zomer, wen het windje,
Wen het lieflijk westewindje
Ga naar voetnoot15-16
Door de groene takjes ritselt,
Wandel ik door 't olmenboschje
Ga naar voetnoot18
Met mijn Fillis aan mijn zijde.
20[regelnummer]
Midden in dit somber boschje
Staat een aangenaam priëeltje,
En dan gaa ik, met mijn Fillis,
In dat schoon priëeltje zitten.
Daar verbeiden wij den avond.
25[regelnummer]
En terwijl ik Fillis streele,
Kusschend in mijne armen drukke,
Wordt het om ons heenen duister.
En dan gaan wij, bij 't geleide
Van het koelend avondwindje,
30[regelnummer]
Vrolijk uit het boschje treeden.
In den Herfst, wanneer de bladen,
Door 't geloei der noordewinden,
Langs de ontbloote velden stuiven,
Gaa ik, met mijn lieve Fillis,
35[regelnummer]
In den vruchtenrijken boomgaard. -
- Fillis vreest niet voor een vlaagje. -
En daar plukken wij de vruchten,
Die, van kromgebogen takken,
Zich aan mijne Fillis bieden.
40[regelnummer]
Beiden zijn wij vol van blijdschap,
En wij keeren vol van blijdschap,
Met het blozend ooft geladen,
Uit den welbeplanten boomgaard.
In den Winter, wen de vloeden
45[regelnummer]
Door den Oostenwind verstijven,
Als de dikgepakte wolken
't Veld met blanke sneeuw bestrooïen,
Ben ik, naast mijn lieve Fillis,
| |
[pagina 49]
| |
Bij den warmen haard gezeten.
50[regelnummer]
O! dan straalt het blij' genoegen
Uit heur vrolijklagchende oogen!
O! dan smaak ik niet dan wellust!
Ga naar voetnoot52
Duizend lagchjes, duizend kuschjes,
Duizend wederzijdsche kuschjes
55[regelnummer]
Zijn de sprakelooze tolken
Onzer onuitspreekbre vreugde.
Zoo verslijt ik vaak den avond
Aan de zijde van mijn Fillis.
Dus vind ik in Lente en Zomer,
Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Herfst en Winter altoos vreugde.
Maar - al was het immer Lente,
Zonder mijn geliefde Fillis
Zou 't mij eeuwig Winter wezen. -
|
|