Gezangen mijner jeugd
(1968)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtelijk beschermd12. Aan Fillis (19) Ga naar voetnoot12.Hoe bleef ik met mijn' mond aan uwe lipjes hangen,
Toen 't lief en teder Ja u stamelend ontgleedt!
Ik hield verrukkingvol, u in mijn' arm gevangen,
Ga naar voetnoot3
En zwoer, op uwen mond, den staatelijksten eed.
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ik zwoer, dat ik altoos voor u alleen zou leven,
Dat nooit een and're min zou vatten op mijn hart.
Ga naar voetnoot6
Wordt ooit mijn ted're ziel tot andre min gedreven,
Zoo drukk' de Hemel mij met de allerzwaarste
smart!
| |
[pagina 17]
| |
Zoo sprak ik; en gij laagt aan mijne borst gezegen,
10[regelnummer]
En lispte tederlijk: ‘ik zal ook de uwe
zijn! -
Ga naar voetnoot10
‘Wordt immer mij het hart tot andre min genegen,
‘Zo grief de Hemel mij met de allerfelste pijn!
Nu was natuur verblijd; - de maan schoot heller straalen,
En zangster Filomeel zong heur verrukkend lied.
Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Men zag de star der min in al heur schoonheid pralen. -
Ga naar voetnoot15
Wij hadden, op dien stond, geen denkbeeld van
verdriet.
Een lieflijk windje kwam, en voerde op zijne vlerken,
Onze eeden voor den troon des Scheppers van 't
heeläl. -
De Godheid was vernoegt, - en 's hemels ruime perken
Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Weêrgalmden op den klank van 't juichend
vreugdgeschal!
Zoo heilig is de band, ô wellust mijner jeugde,
Ga naar voetnoot21
Die ons voor 's Hemels oog, zoo naauw verëenigt
heeft.
Dat zij het Englendom verrukt in zuivre vreugde,
Genoegen aan den God der reine liefde geeft.
25[regelnummer]
Dat dan de dolle dwang op onze liefde woede;
De deugd spreekt in ons hart, en billijkt onze min.
De Godheid staat ons bij, zij neemt ons in heur hoede,
En stort ons kloppend hart standvaste trouwheid in.
En, schoon het onzer min niet altoos mag gebeuren
30[regelnummer]
Een' vrijën ademtogt te geven aan het
hart;
Wat nood! - wij minnen toch! laat ons niet angstig treuren;
De droefheid geeft alleen maar voedzel aan de smart.
Het heilig liefdevuur, in onze borst aan 't blaaken,
Wordt, door oprechte trouw, gestadig aangevuurd.
| |
[pagina 18]
| |
35[regelnummer]
Al hadt de strenge zorg van hen, die u bewaaken,
Ga naar voetnoot35
Den doorgang tot uw huis wreedäartig toegemuurt,
Nog zou mijn liefdezugt door harde steenen dringen,
Zich paaren met de zugt, die uwe borst ontvloodt!
De sterke min belagcht 't gewoel der stervelingen.
40[regelnummer]
Heur magt is onbepaald, - ze is sterker dan de
dood.
Mijn Fillis, zoo uw hart, voor mij alleen, blijft
gloeïen,
Zie ik welhaast het eind van al ons grievend leed!
Hoe zal de blos der vreugde op uwe wangen bloeïen,
Wen gij aan mijne zij ten huwlijkstempel treed;
Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Maar! - zoo gij ontrouw wierdt!! - ô! aaklige
gedagten!
Wijkt eeuwig uit mijn ziel! - mijn Fillis mint ook
mij!
ô Trouw! ô Deugd! ô Min! verëenigt al uw
kragten,
Op dat mijn Fillis ook altoos standvastig zij!
|
|