Schoone maan, zeg, ziet gij heden,
Schoone maan, zeg, ziet gij heden
mijn geliefde Fillis niet?
5[regelnummer]
Ja, gij ziet haar, want geen wolkje
dekt uw helderblinkend oog;
Gij kunt onverhinderd tuuren
van den hoogen starrenboog.
| |
laat het oog der zuivre maan
15[regelnummer]
Door uw digtgevoegde reeten
Bij mijn lieve Fillis gaan!
Maar, zoo gij, ô lust des Hemels,
mijn bevallig meisje ziet,
Zeg dan dat heur trouwe minnaar
20[regelnummer]
Haar zijn ted're groete biedt.
Zeg, met een verhelderd blikje,
door een' schitterender gloed,
Schoone Fillis, 't is uw minnaar,
25[regelnummer]
Nachtverlichtster, stiltekweekster,
ziet gij mijne Fillis nu?
Mooglijk ziet zij, tederdenkend
Mooglijk denkt zij, opwaards ziende;
| |
30[regelnummer]
daar gij 't halve rond bespied,
Schoone maan, zeg, ziet gij heden
Mooglijk zendt zij ook een zugtje
van verlangen naar mij heen.
35[regelnummer]
Vang dit zugtje, schiet het weder
En laat uw vergulde straalen
|
-
voetnoot11.
-
Aan de maane. Een van de
poëtische hoogtepunten uit deze bundel; als zodanig dan ook zeer geprezen
door o.a. J. Kinker en Willem de Clercq. Het melodieus, lyrisch karakter is
mede een gevolg van de klankrijkdom(cf. vs. 7/8), de trocheïsche regelmaat
en vooral van het gedurig herhalen van woorden, regels en eenmaal zelfs (met
lichte variatie) van een hele strofe. Geen wonder dat dit in de zomer van 1780
ontstane gedicht spoedig tot volkslied geadopteerd werd. In de tweede druk van
GmJ. uit 1790 was Aan de Maane voorzien van een door J.D. Diemer
gekomponeerde zangwijs. Toch schijnen de volksliedbewerkingen hun populariteit
hoofdzakelijk te danken aan 19e-eeuwse duitse melodieën. Zie hierover het
art. van Tj.W.R. de Haan, Liederen van Jacobus Bellamy. Volgens hem
vindt men in nr. 11 ‘een-en-al de tedere maankultus, die de preromantiek
zo zeer karakterizeert’ (p. 160). Vergelijken we het gedicht echter met
nr. 40, dan konstateren we toch een aanzienlijk verschil in toon. Laatstgenoemd
maangedicht met zijn sakraal karakter kan inderdaad kenmerkend heten voor de
preromantische maangevoeligheid; nr. 11 daarentegen is veeleer speels-bevallig
en hoort daarom thuis in de wereld van het
rococo.
-
voetnoot9
- Zelfcorrectie (correctio), d.i.
‘die Verbesserung einer eigenen Äusserung, die als unpassend vom
Redner selbst erkannt wird oder vom Publikum vielleicht als unpassend angesehen
werden könnte.’ (Heinrich Lausberg, Handbuch der literarischen
Rhetorik, München 1960, §§ 784-786).
-
voetnoot10
-
vengster: gevelariseerde vorm
van venster die reeds in het mnl. voorkomt; volgens Ts. 57
(1938), p. 28, gold in het 18e-eeuwse Den Haag vengster geenszins als
plat maar zelfs als beter dan de ongevelariseerde vorm.
-
voetnoot11
-
Nachtvorstin: als benaming voor
de maan ook bij
Bilderdijk en
Helmers (WNT. IX, 1149). Het gedicht bevat
verderop nog vijf omschrijvingen (perifrasen), nl. lust des Hemels (vs.
17), Nachtverlichtster, stiltekweekster (vs. 25) en Hemeldogter,
wellustwekster (vs. 37). Een dergelijke reeks van omschrijvende
aansprekingen is een geliefd stijlprocédé bij
renaissance-dichters. Jac. Smit, Driemaal Huygens, Assen 1966, p. 50-55;
75-79, noemt enkele vbb., onder andere
Huygens' Voorhout, vs. 410-424 met 28
achter elkaar geplaatste zonomschrijvingen.
Daniel Heinsius roept, op het voetspoor van
Ronsard, in zijn Lof-Sanck van Bacchus deze god aan met een stortvloed
van omschrijvende benamingen (vs. 609 vv.). Aanvankelijk, bij de invocatio van
een antieke god, beoogt deze aanspreekwijze een hiëratische sfeer op te
roepen, waarbij alle facetten van het goddelijk wezen tot hun recht kunnen
komen (cf. thans nog de titels van vorst of vorstin in officiële stukken).
Bij de renaissance-dichters heeft de opeenstapeling van bijnamen vaak een
komische bedoeling.
-
voetnoot12
-
mijn' levenslust: nl. Fillis;
cf. ook nr. 21, vs. 17.
-
voetnoot13
-
Nijdig: jaloers (germanisme; cf.
het duitse neidisch).
-
voetnoot23-24
- De maan treedt in het volkslied
dikwijls op als liefdesbode. De Haan, p. 161, geeft enkele (duitse)
voorbeelden.
-
voetnoot27-28
-
ziet...op: kijkt naar; 27 en
29 chiastische parallellie.
-
voetnoot32
-
Damon: traditionele herdersnaam
in pastorale en minnepoëzie; komt reeds voor in de derde en achtste
Ecloga van Vergilius.
-
voetnoot37
-
Hemeldogter: niet in WNT;
wellustwekster: wellust hier in de betekenis van
‘genoegen’.
-
voetnoot38
-
oogenlijn: samenstelling van
oog en lijn (richting); betekent letterlijk: richting die de ogen
volgen; vandaar ook gedragslijn, richtsnoer; cf. WNT. X, 2305,
dat spreekt van ‘een ongemeen woord’ en slechts twee bewijsplaatsen
bij
Kinker en
Immerzeel (begin 19e eeuw) vermeldt. De Haan, p.
163, vat oogenlijn hier m.i. ten onrechte op als ‘oogappel,
lieveling (letterlijk: oogje).’
|