Gezangen mijner jeugd

(1968)–Jacobus Bellamy– rechtenstatus



[pagina 11]

8. Aan Fillis (13) Ga naar voetnoot8. Gij zult mijn liefste Fillis, Gij zult mij dan verlaaten, En ik mag u niet volgen!... Ga naar voetnoot3 Maar, in den stillen avond, 5[regelnummer] Wanneer ge in luwen lommer Ga naar voetnoot5 Van dikgetakte boomen, Langs groene paadjes wandeld, Dan zult gij, waardste Fillis, Een zagt en suissend windje 10[regelnummer] In 't ritslend loover hooren; Dit windje zal uw wangen, Uw zagte en lieve wangen, Met stillen eerbied kusschen. Mijn Fillis, deze windjes 15[regelnummer] Zijn stille liefdezugtjes, Die 'k om uw droevig afzijn, Ga naar voetnoot16 In eenzaamheid zal zugten. Zoo vaak, mijn schoone Fillis, Zoo vaak uw lieve wangen 20[regelnummer] Dan zulk een windje voelen Moet ge aan uw' minnaar denken! Hoe dikwijls zal ik zugten!	voetnoot8. Aan Fillis. De rijmloze driejambische verzen van dit gedicht vertonen een opvallende parallellie, doordat 17 van de 22 regels, veelal aan het eind, een bnw.-znw.-kombinatie bevatten (‘liefste Fillis’ etc.). voetnoot3 Men lette op de sterk emfatische interpunktie, een Feith waardig! voetnoot5 luwen: tegen zon en wind beschuttend. lommer: de eigenlijke betekenis schaduw, beschutting wordt dikwijls in dichterlijke taal - en zo hier - foutief gebruikt (door verwarring met lover; cf. vs. 10) in de zin van gebladerte. Zie WNT. VIII, 2e st., 2657. voetnoot16 afzijn: afwezigheid.