| |
| |
| |
Frankrijk
In Bouillon stak ik mijn geld in Frans gewaad en om een uur of twee zei de Belgische douanier, toen hij het Hollands paspoort zag: Goed! en wandelde ik bij stralend weer het tweede vreemde land binnen. Een Frans handelsreiziger nam me al spoedig in snelle vaart mee naar Sedan. Vandaar ging ik te voet het Maasdal op, dat zich zo fraai slingert en waarin de Maas zich ook zelf weer slingert van de ene kant naar de andere. Tegen de schemering kwam ik in een klein boerendorpje, Moulins, en de boer, bij wie ik om nachtverblijf vroeg, verwees mij naar de burgemeester. Die zijn in Frankrijk verplicht de zwervers onderdak te geven, maar ze doen het niet altijd. Deze burgemeester was net bezig een voer suikerbieten in de stal te rijden; hij zei, ik zou maar een beetje wachten. Ik zette mij bij de staldeur neer met het gezicht naar de straat en vond het allemaal wel best. Zo'n rustige straat met ganzen en boerenmensen er in en overal slierten mest, daar kun je wel uren naar kijken. Toen het bijna donker was, kwam een vrouw uit een huisje daar vlak bij naar me toe en zei, dat ik bij haar wel mocht binnen zitten. Het was daar warm en ze waren juist bezig met oliebollenbakken. Ieder, die maar even het hoofd om de deur stak, kreeg er van mee. Er was een heel gezin bijeen, ook een meisje, dat maar al stil voor zich heen zat te kijken. De vrouw zei, het kind was bang, dat er weer oorlog zou komen, en dat de Duitsers dan alles zouden verwoesten. Ik begreep, wat de vrouw wilde en ging een heel verhaal ophangen, allemaal redenen, waarom de oorlog voorlopig uitgesloten was. Ik zei veel meer dan ik verantwoorden kon. Die vrouw had een groot, intuïtief gevoel voor wat er in anderen omging en gebruikte dat, om daar zoveel mogelijk goed mee te doen, dat was aan alles te merken. Ik zal deze vrouw waarschijnlijk nooit weer zien, maar ik zal altijd van haar blijven houden. Ze was ook mooi, menselijkheid is altijd mooi. Natuurlijk kreeg ik een heleboel heerlijk warm eten, al was het
alleen maar omdat ik gezegd had, dat de mensen in Duitsland net zo vriendelijk zijn als in andere landen. Ze had wel moeder en vrouw voor me willen zijn, maar dat kon nu eenmaal niet; dat hoefde ook niet.
Met een heerlijk gevoel van warmte in mijn borst kroop ik bij de maire op de hooizolder.
's Morgens moest ik eerst bij haar ontbijten. Ik had moeten
| |
| |
beloven, dat ik niet weg zou gaan, voor ik bij haar gegeten had. Het ontbijt is altijd brood en een ontzaglijke kom koffie.
Bij zo'n goed begin is meestal de verdere dag ook wel goed. Ik was nog geen kwartier op weg, of ik zat al naast een man, die helemaal naar Vienne moest, ten zuiden van Lyon. In Nancy zou hij mensen innemen, zodat ik maar tot zover mee kon. Dat vond ik al weer jammer. Zo is de mens; nauwelijks valt hem een geluk te beurt of hij heeft zich daar al weer bij aangepast en verwacht een nieuw geluk.
Na een uur kwamen we voor Verdun, waar in de oorlog 400.000 mannen zijn gesneuveld, net zulke mannen als ik, met het hele leven voor zich. De door granaten omwoelde grond schijnt niet meer geschikt te zijn voor de landbouw, er groeit alleen een beetje dor gras op.
De tegenwoordige vestingen ziet men wel op de kaart, maar niet in 't echt, ze zijn inwendig, net als de nagels van een poes.
Wel drie uur reden we toen nog door het land van Woevre, midden door het grote slagveld. We kwamen langs dorpen, waar alleen nog een paar kelders van over waren, sommige een eind verder weer opgebouwd, andere niet weer opgebouwd. De man, die mij reed, had juist gevochten op de plaatsen, waar we nu doorheen kwamen; hij wees me, waar hij zich met een getroffen long tien uur lang had voortgesleept naar het dichtstbijzijnde veldlazaret, vijf kilometer ver, hij leefde nu voort op de andere long. We hielden stil bij een groot Amerikaans kerkhof, een vierkant woud van gelijke witmarmeren kruisen, 16.000 ongeveer. Bij de ingang is een soort kantoor, daar kan men te weten komen, waar hij ligt. Achteraan verheft zich een smetteloos mausoleum, een ronde hal van marmer, uiterst smaakvol. Later zagen we nog een paar zulke kerkhoven tegen een verre helling op, als kubistische kudden stokstijve schapen.
Het smartgevoel van één enkel mens staat in zo'n bespottelijke verhouding tot de berg nameloze ellende, waarvan deze terreinen getuigen, dat het maar beter is, alles zo gauw mogelijk te vergeten en te gaan voelen als een griezelsprookje of als een droom.
Dus in Nancy moest ik er uit. Al wandelende kwam ik op het plein van Stanislaus; wie er midden op gaat staan zet zich rondom in het rococo. Weer voelde ik, dat men het rococo moet zien als het in stijl gebracht wellustig schuim van Lodewijk XV.
| |
| |
Die middag bereikte ik nog Colombey les Belles aan de weg naar Langres. Toen ik bij de boer, die me had opgenomen, mijn rugzak wou openmaken om er wat eten uit te halen, zei hij bijna beledigd: ‘Ne touchez pas, je vous prie.’
In Frankrijk beseft men pas, dat van eten een kunst gemaakt kan worden; ook hierin openbaart zich het maatgevoel van de Latijnse rassen en de verzorgdheid van het maal bij zo'n eenvoudige boer maakt je duidelijk waarom over de hele wereld de menu's in 't Frans worden geschreven. Het slempen en zweigen, dat wij zo graag doen, moet daar wel als iets barbaars worden gevoeld.
Na het eten heb ik de boerin uitgetekend en de boer was er zo blij mee, dat er met een zekere plechtigheid een glaasje mirabelle op gedronken moest worden, een heerlijke likeur, waarvan de smaak in je mond verdampt, zodat je er met uiterst kleine teugjes van moet drinken. Ik sliep op een hoop stro in een hoek van de stal en er is geen mooier slaapliedje te bedenken, dan de rustige geluiden, die het vee af en toe maakt in de nacht.
Toen ik ontwaakte was alles al druk in de weer ondanks de zondag, hoe lang weet ik niet. Het is wel beschamend, om daar als jonge kerel dan nog te liggen, maar het is onmogelijk de boeren vóór te zijn en ze verwachten het ook niet, want vaak zeggen ze zelf, dat je je maar niet moet haasten en goed moet uitslapen. Na het ontbijt draaide de boer zo'n beetje om me heen en vroeg toen of ik hem er ook op wou zetten, dat hoorde toch eigenlijk, dan hadden ze een stel. Dat geschiedde; hij lukte nog beter dan de boerin en dus moest ook dit portret met mirabelle worden begoten. Bovendien haalde hij een tienfrancstuk uit het kabinet en gaf me dat en verder kreeg ik nog het adres van zijn zuster te Grenoble om de groeten aan over te brengen.
Dat beloofde weer een goede dag te worden en na een kwartiertje lopen pikte ik een wagentje naar Langres met een paar uur gratis conversatieles. Na de Ardennen was het landschap eentonig geweest, niet geschikt voor voettochten, misschien een enkele route door een rivierdal uitgezonderd, maar bij Neufchateau op het ons allen bekende plateau van Langres begon het beter te worden. Het terrein werd heuvelachtig en veel bosrijker, net geschikt om er een vakantie op te verwandelen. De Maas is daar nog maar een allerongelukkigst riviertje. Langres ligt op een tafelberg midden in het plateau, men kan helemaal langs de
| |
| |
rand van de tafel wandelen en heeft dan voortdurend een prachtig vergezicht. Uit een zijstraat komende zag ik een Hollands autootje met een lege kattebak, een vloedgolf van vaderlandsliefde doorspoelde mij bij het idee, dat ze misschien wel naar de Riviera gingen, ik rende wat ik kon en riep om nationaal contact te krijgen heel hard: Hup Lagendaal!, maar ik kon het helaas niet meer inhalen.
Anderhalf uur voorbij Langres kreeg ik wonderbaarlijk geluk in de vorm van een Engelsman, prefect van de Pensjaab, die naar Genua moest om zich daar in te schepen voor Brits-Indië. Hij had veel gereisd en sprak Frans en Duits, iets zeldzaams voor een Engelsman. Hij vertelde, dat hij pas door Duitsland gekomen was en de hele weg niemand getroffen had, die zijn hand opstak, wat je daar vroeger elke vijf minuten overkwam en zo kwamen we vanzelf op de politiek.
Ik vind een van de ellendigste dingen, dat het voor een gewoon mens, ik bedoel iemand, die niet zelf achter de schermen werkt, onmogelijk is, zich een juiste voorstelling te vormen van de politieke toestand in zijn eigen tijd, omdat hem de gegevens daarvoor met opzet worden onthouden. Daardoor wordt al zijn denken over een van de belangrijkste dingen van zijn leven en het daarop gebaseerde kiezen van een of andere politieke richting waardeloos. Wat de drukinkt biedt is òf bewuste misleiding òf bewuste zoethouding van de lezer. Het grondbeginsel van de neutrale kranten is: de lezer moet, zonder dat hij het merkt, even wijs blijven als voorheen. Het neutrale is dan, dat de lezer tenminste niet in een bepaalde richting gedreven wordt; dat is ook zo, hij wordt zijn hele leven lang rustig om de tuin geleid.
En dan, ten opzichte van de werkelijk belangrijke gebeurtenissen in de politiek is de pers, zonder dat zij het wil weten, een groep even grote leken als de lezers zelf. Deze gebeurtenissen spelen zich af met de geheimzinnigheid van misdaden.
Als dit allemaal zo is, wat moet ik dan in 's hemelsnaam nog met mijn stembiljet, zult u vragen. Dat zal ik u zeggen. Evenals voor Europa het grootste goed het Europese evenwicht is, zo is voor een land het evenwicht tussen de politieke partijen het grootste goed, alles natuurlijk gezien, zoals de tijd nu is. U moet dus uw stem in dienst stellen van dat evenwicht. Doet een partij iets extra stoms, dan moet u denken: die zullen wel erg achteruit- | |
| |
gaan, het evenwicht komt in gevaar, gauw daarop stemmen. Behalve het nut, dat uw stem doet, hebt u zelf nog het prettige gevoel, dat u zo actief mogelijk deelneemt aan het politieke leven, want het is immers net als een wip: de verstokte partijgangers zitten onwrikbaar aan de uiteinden en het handjevol met vrije, beweeglijke geest staat er midden op en bepaalt de stand van de plank.
Er volgde een lang gesprek, waarin we zo ongeveer de hele wereldpolitiek achtereenvolgens doornamen. De uitspraken van de Engelsman, die mij het meeste troffen, zijn deze:
Engeland voert nooit een van te voren vastgestelde politiek maar leeft van de ene dag op de andere en streeft er steeds naar, de ogenblikkelijke toestand tot zijn voordeel uit te buiten.
Bij een eventuele oorlog tussen Rusland en Japan zal de uitslag ervan afhangen, of de oorlog te land, dan wel in de lucht beslist wordt. Komt het aan op de luchtmacht, dan zal Rusland winnen, want van Wladiwostok uit kunnen de Russen gemakkelijk de Japanse hoofdsteden bereiken, terwijl Japan nooit naar Moskou zal kunnen vliegen; komt het op de landmacht aan, dan zal Japan winnen, want het Russische leger moet te ver van zijn voedingsbasis opereren.
In Brits-Indië bestaat, behalve de tegenstelling tussen de Mohammedanen en de Hindoes, de tegenstelling tussen de orthodoxe en de vooruitstrevende Hindoes. Deze laatste vormen de partij van Ghandi. Ghandi is een vooruitstrevend man en heeft daarom de strijd aangebonden tegen allerlei oude godsdienstige instellingen, zoals het kinderhuwelijk en de kastenindeling, die voor het volk noodlottig zijn. De Engelsen steunen liever op verscheidene kleinere partijen, die zelf ook weer tegenover elkaar staan en waarvan dus nooit kracht kan uitgaan, dan op een grote, eensgezinde partij en werken daarom Ghandi tegen; uit politieke overwegingen beletten zij dus de verheffing van het volk en dit is wat Ghandi hun voortdurend verwijt, vooral natuurlijk omdat de Engelsen zelf drommels goed weten, dat de dingen die Ghandi bestrijdt, werkelijk grote misstanden zijn.
En ondertussen zag ik de ene kilometerpaal na de andere maar voorbijschieten. Beneden Dijon ging het langs de Côte d'Or, de gouden heuvelketen, waar de beste wijn van Frankrijk groeit en het spoorboekje er uit moet zien als de wijnkaart van een eerste
| |
| |
klas restaurant. Een uur reden we nog in het donker door; in Châlon sur Saône regeert zeker een gekke burgemeester, want in een weiland aan de weg staat een geweldige betonnen muur, met in koeien van letters er op, dat in die stad toen en toen is geboren de heer Niepce, uitvinder van de fotografie. Om half zeven kwamen we in Bourg en Bresse, een stad, vermaard om haar goede keuken. In Frankrijk heeft elk landschap zijn eigen keuken en voor een Fransman is bij het vaststellen van zijn vakantiereis een uiterst belangrijk punt, welke keuken of volgorde van keukens hij zal aantreffen. Daarvoor wordt jaarlijks een culinaire gids van heel Frankrijk uitgegeven.
De Engelsman vroeg, of ik zin had, met hem in zijn hotel te dineren. Een paar uur lang was ik door weelde omgeven, kristal, damast, zilver en overal onberispelijk gekleed personeel, dat het zijne van je denkt. Wij waren in hun ogen waarschijnlijk broodheer en schandknaap. Het diner was natuurlijk een meesterstuk van keukenkunst, maar de finesses van de lekkerbekkerij ontgaan ons noordelingen toch. Als ik lust had, kon ik de volgende dag weer met hem mee naar Genua, maar ik wilde eerst nog graag het Pays des Dombes en de Alpen een beetje zien.
Tussen Bourg en Lyon ligt het Pays des Dombes. Vroeger op school heb ik al dikwijls, bij het bezien van de kaart van Frankrijk, gedacht: wat zou dat toch zijn, dat pokdalige plekje? Gisterenavond had ik op een grote Michelinkaart in de hal van 't hotel gezien, dat het daar grimmelt van de meren. Daar ga ik eens een paar dagen doorheen wandelen, besloot ik en kocht een paar kwartbladen van de stafkaart, want juist de schilderachtige binnenpaden staan op de gewone kaarten niet. Ook in Nederland is de enige kaart, die de wandelaar kan gebruiken, de stafkaart.
Als men in een vreemde plaats wil weten of er wat moois is, is het beste middel, een ansichtenwinkel te gaan bekijken. De voornaamste bezienswaardigheid was hier de kathedraal van Brou, ongeveer tien minuten buiten de stad, een van de alleruiterste werken, die de gotiek nog zuiver heeft voortgebracht. Alle beginselen van de gotiek zijn hier op ziekelijke wijze toegepast en toch is het een meesterwerk, men krijgt de indruk van een prachtig rottingsproces. Binnen, in een apart vertrek, staan een paar graftomben, ik meen van koningen van Savoye, van een onvoorstelbare schoonheid. De diepste innigheid, de grootste
| |
| |
harmonie en de meest verbluffende techniek zijn daar bijeen. Men kan haast niet geloven, dat dit marmer, op sommige plaatsen nog fijner dan kantwerk, door mensenhanden is bewerkt. Het kost moeite om weg te gaan van zo'n plaats, waar het net is, of je ziel wordt aangeraakt; voor zulke kunstenaars zou men in het stof kunnen nederknielen, want iemand, die een wonder maakt, is zelf toch nog een groter wonder.
Het was zoel in de lucht, ik kon merken, dat ik een heel stuk naar het zuiden was opgeschoten. De boerderijen waren hier heel anders: lange, rechthoekige, witte gebouwen, overdwars ingedeeld. Aan de muren hingen overal rijen maïskolven te drogen en een feestelijke indruk te maken.
De meren waren erg ondiep, trouwens het land was heel weinig heuvelachtig. Toen ik een paar uur gelopen had, zag ik een man midden op de weg vreemdsoortig heen en weer staan te draaien. Als ik daar maar ongehinderd langs kom, dacht ik, want als uitheems reiziger en met zo'n rugzak werk je natuurlijk sterk op de verbeelding van dronken mensen en gekken. Deze man bleek allebei te zijn, zijn ogen draaiden steeds in 't rond en schenen zich niet op iets te kunnen bepalen. Hij plantte zich voor me neer en zei: ‘Wie ben jij!!?’ Ik zette een vriendelijk gezicht en zei: ‘Ik ben Hollander’. De ander sloeg zich op de borst en riep uit: ‘Ik ben Fransman! Wat doe jij hier?’ ‘Ik ben een reiziger, ik maak portretten’. ‘Ik ben acht jaar in de oorlog geweest, haha, kijk, ik ben sterk, wat een biceps! De Fransen zijn sterker dan de Duitsers. Maar ik ben een goeie jongen. Dood, kapot al die jonge kerels, is het niet vreselijk!’
Zijn heldhaftigheid was opeens verdwenen en daar stond hij te snotteren als een kind.
‘Het volk wil geen oorlog, de rijke mensen maken de oorlog. Haha, ik ben sterk, ik ben fors gebouwd, ik kan wel vijf Duitsers aan. Wat doe jij hier?’
Zo ging het een hele tijd door; de perioden van vijandige grootspraak en jammerlijk huilen wisselden elkaar voortdurend af; ik voelde mij uiterst onbehaaglijk. Hij stond zo dicht op mij, dat ik in een vijandige periode elk ogenblik een slag en in een sentimentele periode elk ogenblik een omhelzing te duchten had. Eindelijk, midden in een huilbui kreeg ik de kans, langs hem heen te komen; hij verzekerde me, dat ik een beste, brave kerel was en wenste me onder eindeloze handdruk wel tien keer goede reis.
| |
| |
Maar toen ik tien meter weg was, sloeg zijn bui weer om en riep hij me gebiedend terug. Ik nam de benen en hij zette me scheldend en tierend achterna. Een tijdlang draafden we zo door het landschap en toen hij zag, dat hij steeds meer op mij verloor, hield hij ten slotte met zijn achtervolging op.
Volgens de kaart moest ik nu langs een groot meer komen, het Etang du Moulin, maar in plaats van een meer was er laag gelegen bouwland. Zoiets had ik me ook al een paar keer eerder verbeeld, en later vertelden ze mij hoe dat kwam. Al deze meren zijn de helft van de tijd droog; men kan het water er gewoon uit laten lopen. Als ze droog zijn is het bouwland en wanneer de ploeg er dan een paar jaar over is geweest, laten ze er water en vis in en in de sloot, waardoor dat water weer een paar jaar later moet wegstromen, staan hekken met tralies, die alle grote vissen tegenhouden. Het is daar dus niet: graan voor vis, zoals met de Haarlemmermeer, maar: graan, vis, graan, vis.
Tegen de avond kwam ik midden door een van de grootste meren met de krijgshaftige naam: Le Grand Bataillard. De meren houden natuurlijk altijd iets ondergelopens en toch zit er veel stemming in het landschap, vooral in het voorjaar moet het er heel mooi zijn, dan heeft het riet rossige pluimen en is het water bedekt met helder gele bloemen.
Vóór de duisternis kwam ik aan een grote boerderij. Les grandes Roussières. Het eten gebeurde aan een hele lange tafel en er was wijn bij. Er zaten wel zestien mensen bij elkaar, maar er werd zowat geen woord gesproken; een mismaakte jongen gichelde voortdurend achter zijn hand. Ik zat helemaal aan het ondereinde van de tafel net als een reizend man in de middeleeuwen. In het hooi dacht ik na over het verschil tussen Goethes Italiaanse reis en de mijne. Stel je voor, dat ik later ook eens beroemd werd en zich een vereniging oprichtte met het doel, op alle plaatsen, waar ik overnacht had, een gedenksteen aan te brengen. Dat zou nog een hele uitzoekerij zijn om al die hooibergen weer terug te vinden. Enfin, één weten jullie nu al vast: Les Grandes Roussières bij Saint Paul de Varax. Hier kan er bij gezet worden, dat de schuur lekte, zodat ik mij verplaatsen moest en door de oneffenheid van het leger in een allerongelukkigste houding kwam te liggen en dat er voortdurend kleine spinnetjes over mijn gezicht kriebelden. Met een oneffen leger is het zo: als je gaat liggen merk je niets en na een paar uur word je wakker
| |
| |
met het gevoel, dat er een berglandschap in je rug duwt. Dat komt, doordat een gelijkblijvende druk met de tijdsduur in ondraaglijkheid toeneemt en bovendien, doordat in half ontwaakte toestand al het voorhanden bewustzijn zich op een bepaald gevoel van onbehagen schijnt te concentreren, waardoor het euvel veel groter lijkt, dan het in werkelijkheid is.
De gehele dag wandelde ik maar in gedachten voort op de grote weg naar Lyon. Auto's wilden niet komen, het weer was miezerig. Tweemaal werd ik in een politiepost binnengeroepen om mijn paspoort te laten zien; ze begrepen er niets van en deden daarom heel gewichtig.
Tweemaal werd mij op een alleenstaande boerderij het nachtverblijf geweigerd, hoe stellig ik ook verzekerde, dat ik geen lucifers bij me had, zodat ik in donker nog verder moest. In Vancia, tien kilometer van Lyon, had de burgemeester zeker net een onaangename woordenwisseling met vrouw of raadsleden achter de rug, tenminste, hij wedijverde met zijn hond in vijandigheid en wist niet, hoe gauw hij de deur weer in het slot zou werpen. In zo'n geval kan men het beste maar een willekeurig groepje mensen in een café of op straat aanspreken om nachtverblijf, er is dan haast altijd wel één bij, die raad weet. Ik ging een klein kroegje binnen, waar een heel gezelschap mannen zat te drinken, getracteerd door een jonge karrevoerder. Ik moest er dadelijk bij komen en kreeg het ene canon na het andere vol geschonken. Als tegenprestatie bood ik aan, de karrevoerder te portretteren. Hij ging zitten en nam daarbij het heroïsch air aan van een voorman uit de Franse revolutie.
Nu kan men ieder mens beschouwen als te zijn blijven staan op de weg naar een ideaal, dat hem voorzweeft, en dat dus, als een zuiver voortbrengsel van zijn wezen, strikt persoonlijk moet zijn. De ene mens heeft het natuurlijk veel dichter benaderd dan de andere. De geportretteerde zal nu het aangenaamst verrast zijn, als hij door de tekenaar geheel met zijn ideaal is vereenzelvigd. Zie ik er werkelijk zo uit!, denkt hij vol verrukking en een innerlijke stem roept hem toe: ben ik dan werkelijk, zoals ik me altijd gewenst heb! In elk geval moeten anderen, die dit zien en mij niet kennen, denken, dat ik ben, zoals ik mij altijd gewenst heb.
En een dankbare blik loont de kunstenaar, die op het eerste
| |
| |
gezicht beter dan ieder ander weet, wat er in hem omgaat. Dus de tekenaar of schilder, die bij zijn mensen het grootste succes wil hebben, moet zich elke keer weer afvragen: ‘wat is het ideaal van deze persoon’, en daar moet hij op aan werken. Het spreekt vanzelf, dat deze dingen niet met zoveel gedachten gedacht behoeven te worden, zowel bij kunstenaar als model mogen ze onbewust zijn. Het ideaal van onze vriend de karrevoerder lag er duimendik op, ook door de lichte roes, waarin hij verkeerde. Hij was er dan ook erg mee in zijn schik en gaf mij er vijf franc voor.
Ter overnachting stuurden ze me naar een klein café, beheerd door vrouwen, van wie ik er een getekend heb terwijl ze zat te breien naast de potkachel, de enige bron van gezelligheid in het overigens modern ingerichte vertrek.
's Morgens was ik er al vroeg uit en na een uur kwam ik aan het hevig voortsnellende, bruingrijze water van de Rhône. De weg liep met de rivier mee, er kwamen steeds meer huizen aan tot er ten slotte zoveel waren, dat ik kon zeggen: nu ben ik in Lyon. De stad heeft weinig van haar oudheid bewaard en je slentert er al gauw langer in rond dan je lief is. Eerst ging ik geld wisselen; ik was nu ongeveer zes gulden armer, dan toen ik uit Amsterdam ging, dat kon natuurlijk niet zo doorgaan. Daarom moest ik naar de consul om te vragen of ik in dit land op mijn manier mocht werken of niet. De consul, een Fransman, wist dat niet en stuurde mij naar het politiebureau. Dat was net dicht en ging pas over een paar uur weer open. Die bracht ik zoek in de stad, maar ik was zo verlangend, er weer uit te komen, dat ik nergens voor openstond, zelfs niet voor de gekleurde ramen in de kathedraal. Aardig is de plaats waar de lieflijke, vredige Saône zich in de armen werpt van de woeste, hartstochtelijke Rhône en daar geheel in ondergaat, een waarschuwend voorbeeld voor moeders van nog onontwaakte dochters.
Van het politiebureau werd ik weer naar een ander bureau gestuurd, een heel eind weg. Daar stond boven de ingang: Marchands ambulants, forains, nomades. De man, die me te woord stond, zei, dat ik wel mocht werken, behalve op openbare plaatsen. Het gaat er maar om of je een inboorling het brood uit de mond stoot en daar is in mijn geval geen sprake van.
Met dat al was de hele dag verprutst en toen de duisternis inviel, was ik nog niet eens vrij van huizen. Regen dreef me in een
| |
| |
hotelletje. Als primitieve troost voor de verloren dag liet ik een diner aanrukken.
De volgende dag had ik de zevenmijlslaarzen weer aan; een handelsreiziger nam mij op en voerde me met aandoening van een paar klanten direct naar Grenoble. Nu was ik in het bergland, nu begonnen de Alpen, die zich weldra zouden verheffen tot in de eeuwige sneeuw.
Eén van de mooiste dingen van bergland vind ik, dat je daar elk ogenblik om een hoek gaat, nu eens om een staande hoek en dan weer om een liggende hoek, je krijgt een gevoel, alsof het landschap met je aan 't spelen is. Ik geloof ook, dat bergbewoners meer van hun land moeten houden, dan plattelandsbewoners, doordat zij er in nauwer betrekking toe staan; zij kunnen geen stap verzetten, of zij worden aan de gesteldheid van hun bodem herinnerd. Er is niet voor niets een klassiek Zwitsers heimwee.
Het liep tegen etenstijd, dus maakte ik, dat ik bij de zuster van de boer uit Colombey kwam. Nergens praat men zo gezellig als achter een gedekte tafel.
In de buitenwijken staan de huisjes haast allemaal een eind van de straat af in een tuin. Om in de tuin te komen moet je door een hek en dat is meestal dicht, naast het hek is dan ook een bel. Hierin uit zich een typisch verschil tussen de zuidelijke en de noordelijke volken. De zuiderling verschanst zich in zijn woning. Als hij iemand in zijn woning toelaat is dat iets bijzonders en een eer; bijna het hele gezellige verkeer speelt zich af in de cafés en de open lucht. Het gevolg daarvan is, dat de vrouwen er veel minder aan deelnemen dan bij ons. Het klimaat is hierbij natuurlijk een heel voorname factor en dan misschien de jaloezie en onbeheerstheid en verder weer de Latijnse neiging om aan het hele leven een bepaalde stijl te geven. In elk geval was het voor mijn wijze van werken noodlottig.
Het spreekt vanzelf, dat dit alles niet geldt voor de boeren en arbeiders, en het was wel dank zij haar boerenafkomst, dat ze mij dadelijk binnenliet, toen ik eenmaal gezegd had, waar ik vandaan kwam. Ze liet me in een salon, even smetteloos als smakeloos, wee van kleur en lijn, het enige mooie er in was zij zelf. Ik vertelde haar, hoe ik het bij haar broer had aangetroffen, ze was erg belangstellend. Er was ook nog een kind, dat mij een handje moest geven. Na een kwartier kwam de man thuis, hij was handelaar in veeteeltprodukten en wilde niets liever dan vrede
| |
| |
en maar rustig verder kunnen leven. Wij aten in de keuken.
Toen het voorbij was stond ik weer buiten, als heengesmeten in het vreemde land.
Door het dal van de Drac loopt over acht kilometer een weg, op de Michelinkaart aangegeven als route moderne, dat zijn de beste stukken weg van Frankrijk, acht auto's breed en zo zuiver en vast, dat het lijkt, alsof ze van onderen zijn versmolten met de aarde, ja, blootgekomen ribben van de aarde schijnen het en men heeft wel eens de voorstelling, dat op de dag van het vergaan der aarde de engelen uit de hemel zullen neerkomen en alle wegen hier net als lopers zullen oprollen, maar bij deze wegen is dat ondenkbaar. Die zouden er met hemelse hefkranen in hun geheel uitgelicht moeten worden.
Het was hier nu veel kouder, aan alle kanten stonden ze al om me heen, de grote witte knapen, nog wel een beetje op een afstand, maar dat zou niet lang meer duren. In een kroegje liet een joviaal heer met een snor en een geweldige drinkebroersneus zich uittekenen. Aan zulke attributen heb je altijd goed houvast.
Tegen donker kwam ik in een klein plaatsje, Vizille, en op mijn vraag om nachtverblijf verwezen ze me naar een brandstoffenhandelaar, die wel reizigers logeerde. Ik ging door een lugubere opslagplaats en kwam aan 't eind bij een trapje, dat naar zijn woonvertrek leidde. Het was er benauwd warm: de man, een kolossaal Lombroso-type, bedekt met kolengruis, hing over de tafel te soezen, een fles wijn naast zich, de pet, waarvan hij de klep diep over de ogen getrokken had, op het hoofd als koplampekap, de echte stond zeker in de lommerd of was in een roes aan diggelen gesmeten. Hij werd wakker door mijn komst en vroeg mij, als aan een droomverschijning, wat ik wou. Overnachten, zei ik. Goed, zei hij en ging weer in slaap.
Ik deed mijn rugzak af en zette mij bij de kachel; als je over de benauwdheid van zo'n vertrek heen bent, wordt het weer behaaglijk.
Op de tafel lag een Frans tijdschrift, Revue Criminelle of zoiets, uitsluitend gewijd aan het misdadigersleven. Moordenaars- en moordenaressengezichten, lijken van vermoorde mensen, als 't kon gefotografeerd, nog eer het bloed geronnen was, rechtbankscènes met onverbiddelijke officieren van justitie en wanhopig snikkende familieleden, personen uit de hoge kringen, betrokken in corruptie-schandalen, dat werd er allemaal overvloedig in
| |
| |
afgebeeld. Aan de vlekken en de verkreukeldheid kon men zien, dat het blad grondig bestudeerd was. Als het goed gaat, dacht ik, kom ik in de volgende editie te staan met afgesneden hals. Op de grond liep een vies kuikentje rond, dat overal aan pikte onder het uiten van korte piepgeluidjes.
Toen ik klaar was met het stillen van mijn honger, kwamen een vrouw en een klein meisje, die blijkbaar bij de man hoorden en inkopen hadden gedaan. Ik tekende het meisje en toen het af was, wilde de man ook met alle geweld, maar hij zat nog geen minuut, of zijn kop zakte bewusteloos op de tafel neer, ondanks de aanvuringen van vrouw en dochter. Het leek dan ook niets, maar toch moest er een nieuwe fles op gedronken worden, die de vrouw ongaarne haalde.
De slaapplaats was opzij van het huis, daar waren onder een afdak pakken stro opgestapeld. Ik lag op meer dan één pak en de scheidingen daartussen werden in de halfslaap weer onpeilbare afgronden. De koude bergwind woei door mijn haren en overal hoorde ik beesten lopen. Er is geen betere beveiliging in de wereld dan het kunstenaarschap; het doden van een kunstenaar staat voor de mensen gelijk met wat voor de zeelui is het doden van een albatros.
's Morgens was de man al weg, de vrouw deed net of ik niet bestond, zodat ik snel vertrok. Dat is één van de gemakken van het zwerven. Je bent steeds vrij, om alles, wat je niet bevalt, voor altijd achter je te laten en er nooit van je leven meer aan te denken. In 't gewone leven moet men daar zelfmoord voor plegen.
Het was een prachtige morgen, heldere zonneschijn. De weg ging meer dan zeshonderd meter de hoogte in, het was de route Napoleon, indertijd door die keizer aangelegd voor het verkeer met Italië en het was ook langs deze weg, dat hij, uit Elba ontsnapt, zijn triomftocht naar Parijs is begonnen. En diezelfde weg zou ik nu afleggen, helemaal tot aan de Middellandse Zee, was het geen droom? Het was ook net een droom, boven volop winter en beneden in de dalen volop herfst, de hellingen bedekt met bruin, geel en rood, het was een fuga van jaargetijden.
Aan de weg stond een grote vaste wastafel met stromend koud water, zo'n lange grijze, waar de paarden ook uit drinken. Een zwerver moet oppassen dat hij niet verdierlijkt en verslonst; hij
| |
| |
heeft eenmaal zo met de maatschappij afgerekend, dat hij zich langzamerhand gaat gedragen als op een onbewoond eiland, zonder dat hij het merkt en dan is hij verloren, want dan worden de mensen bang voor hem. Je moet jezelf dus elke dag maar weer met geweld tot de orde roepen: wassen, scheren, schoenen poetsen.
Naarmate ik steeg zag ik steeds dieper in het dal van de Romanche, die zich daar zigzag tussen de steile rotscoulissen door slingert en daarboven komt het oog te rusten op een ver gletsjerlandschap. De toppen dichterbij kregen af en toe een bewerking met verse sneeuw door een passerende wolk. Je hoort zo'n wolk al zeggen tegen zo'n bergtop: Shamponeren meneer? In de verte waren meer wolken, zodat daar alles grijs was en midden daarin lag als een wonder een helgroen weiland met drie witte huisjes.
Boven kwam ik in Laffrey, een onnozel dorpje, geen mens op straat. Het bijpostkantoortje, waar ik een briefkaart schreef, werd gehouden door een jonge vrouw met een lieflijk gezicht en op mijn vraag of ze zich wou laten tekenen, zei ze: O ja, ik wil wel. Ik moest meekomen naar het kleine woonkamertje achter het kantoor en ze zette dadelijk koffie. Ze was een Parisienne en sinds ze hier was stond haar leven stil. Ze was zo lief tegen me als een Franse vrouw maar zijn kan en dat is heel wat; ze poseerde met engelengeduld en toen het niet mooi was, werd ze niet eens kwaad. Denk eens aan, een vrouw, die het niet erg vindt dat men een slecht portret van haar maakt. Maar dat niet alleen, ik moest wachten tot haar moeder kwam en ze rustte niet voordat ook die zich liet tekenen. Het was een oud, moe mensje, ònder de rimpels en ze vond het idee wel wat erg mal, maar de dochter drukte haar met zacht geweld op de poseerstoel neer.
Zulke rimpels zijn net spoorrails, waar de ogen gemakkelijk langs kunnen reizen en ze leek dan ook sprekend. Ik wilde het eerste portret niet betaald hebben, maar daar wilde ze niets van weten en op straat vond ik binnen in het opgevouwen tienfrancbiljet nog een briefje van vijf. Wanneer er dames of heren eens lust hebben, aardig en hartelijk te zijn tegen een bedelaar of een zwerver, en die als mens te beschouwen, moeten ze zich daar vooral niet van laten afhouden door de gedachte: och, zo'n man vergeet dat toch dadelijk weer, want dat is niet waar, daarvoor is het een veel te grote zeldzaamheid.
Zo'n ontmoeting werkt altijd nog de hele dag na, het is net als
| |
| |
een mooi ding, dat je pas gekregen hebt en steeds weer in de hand neemt om te bekijken.
Ik ging nu van de grote weg af om het gezicht te krijgen op drie bergmeren, die daar op een rijtje lagen. Met een man, die van zijn land kwam, liep ik een eindje op. Hij vroeg, wat ik deed. Tekenen, zei ik, hebt u geen aardige dochter, dan zal ik er een mooi portret van maken. Ik heb er een gehad, zei hij, elle est morte, vingt-deux ans, en zweeg toen even om haar in gedachten te liefkozen.
Tegen de bergen stond het Alpenglühen, dat is de rode schijn van de ondergaande zon op de sneeuw, één van de hartstochtelijkste natuurtaferelen, die er bestaan, een heel landschap dat schijnt te verdrinken in kleur.
Toen de zon onder was, werd het zo koud, dat ik in het eerste plaatsje, La Mure, bleef en daar in een hotelletje ging. De waard en de waardin beschikten over een paar kinderen die een hele atmosfeer van onbehagen verspreidden. De gelagkamer was hun speelterrein en de clientèle was hun speelgoed. Alles wilden ze hebben en zodra ze iets niet dadelijk kregen, begonnen ze te blèren; de ouders schenen hun daarin gelijk te geven. Toen de oudste begon te spelen met de knop van de radio en de ouders net deden alsof het een recht was van dat kind, werd het me te machtig en verwijderde ik het van dat grotemensentoestel. Dat kon ik nog doen, omdat ik sterker was. Het kind keek me de hele avond verder aan met ogen vol haat en ik weet zeker: als het op een troon gezeten had, zou het mij onmiddellijk hebben laten ter dood brengen. Misschien voelde het instinctief, dat ik ook grote lust had om het van de aardbol weg te doen, ofschoon ik daar niets van liet merken. Als je bedenkt hoeveel kwaad zulke mormels, wanneer ze zo voortgaan, in hun leven nog kunnen uitrichten en hoe de wet ze dezelfde bescherming verleent als ieder ander, wordt het hart met droefenis vervuld. En als je dan bedenkt, hoe verstandig de dieren met hun jongen omgaan kom je nog tot vreemde conclusies. Gelukkig was deze dom, dat scheelt natuurlijk.
Ook was er tegenwicht in de welgeschapen vorm van het keukenmeisje, een echt zuidelijk type, gelig van huid en pikzwart van haar, ik mocht haar tekenen en maakte daardoor het anders beledigend fixeren tot plicht. Het lukte goed en ze hupte er blij mee naar de keuken.
| |
| |
In de hoek van de kamer zaten een paar jongens, die Duits met elkaar spraken. Ik ging bij hen zitten en we dronken een glas wijn samen. De ene was een Oostenrijker en de andere een Tsjech; ze verkochten ansichtkaarten, die ze zelf maakten met een cliché en bedelden ook wel sec. Verder hadden ze nog een papier, waarop stond, dat ze werkloos waren en op weg naar Spanje om daar aan de slag te komen, dus drie bronnen van inkomsten.
In Zwitserland was het goed bedelen, vertelden ze. Als je in Genève twee dagen kunt bedelen, zonder dat je gepakt wordt, want de politie is erg streng, dan heb je je geld verdiend, maar dan moet je ook flink werken, de hele dag door, van 's morgens tot 's avonds, zei de Oostenrijker. Zij hadden daar met hun beiden in twee dagen over de vierhonderd francs bij elkaar gebracht. In Holland wordt daarover erg hard geoordeeld, maar in de Duitse landen ziet men dat anders. Dat komt door de instelling van de Wanderjahre, die in de middeleeuwen bestond. Ieder handwerksgezel moest, wanneer zijn leertijd om was, minstens twee jaren aan een stuk er op uit, hij mocht in die tijd niet thuis komen en bij dezelfde meester mocht hij niet langer dan twee maanden blijven. De bedoeling hiervan was, naast karaktervorming, de ontwikkeling van het handwerk te bevorderen. Bij elke nieuwe meester leerde zo'n gezel weer wat nieuws en dat bracht hij dan later in toepassing. In plaats van de tegenwoordige vakbladen had men dus een soort hutspotsysteem.
Wanneer nu zo'n Wanderbursche in een vreemde stad kwam, ging hij naar alle daar gevestigde meesters in zijn vak om werk te vragen en van de meester, die geen werk voor hem had, kreeg hij een ondersteuning in geld of natura. Om dit laatste vormden een bakker en een slager een geliefde wandercombinatie, de een kreeg brood en zijn makker de worst er op.
En dan is er toch ook iets in, dat je kunt bewonderen: de wereld in te trekken zonder een cent op zak en zonder iets te kennen om geld mee te maken, het heel gewoon te vinden, dat je daar midden in Spanje of in Marokko of in de Balkan staat, met laten we zeggen één kwartje, daar is iets voor nodig.
De beide jongens wilden naar Italië, ze hadden niets bij zich, geen rugzak, geen overjas, niets.
Wanneer je als menselijk wezentje de hele dag tussen het spel van geweldige rotsmassa's met geweldige wolkenmassa's doorloopt,
| |
| |
heb je niet veel te vertellen. Het is of je ogen maar aldoor aan het toveren zijn, de ene ontroering na de andere komt over je heen, evenals de golven over het strand, de laatste is nog niet weggespoeld, of zij wordt al weer opgenomen in een nieuwe. En dan te denken, dat ik nog maar op de grote weg liep, dan zweer je op zo'n ogenblik, dat je niet dood wilt gaan, voor je alle hoeken en gaten van dat land hebt leren kennen. In Chauffayer probeerde ik wat te werken, zonder succes, maar twee kerels wilden wel, als ik eerst meeging in hun vrachtauto naar Aubessagne, een klein dorpje daar dichtbij. Het dorpje lag op een berghelling en had straten, berekend op een ezel en een koe; om er met onze zware volgeladen wagen doorheen te komen, moest elke centimeter ruimte worden uitgebuit en dat steeds op hellend terrein en een plaveisel, dat meer leek op de bedding van een beek, dan een straat. In zulke chauffeurs-acrobatiek zijn de Fransen geweldig; door deze eigenschap heeft het Parijse verkeersbeeld een heel eigen karakter. Tegen de avond begon het een beetje te regenen, gelukkig vond ik in Laye, een gebucht op zowat 950 meter hoogte, een hotelletje, waar ik met gebruikmaking van mijn eigen linnen voor elf francs mocht eten en slapen. De mensen waren erg goed voor mij en propten me met voedsel vol, zodat ik het betreurde, geen krop of wangzakken te hebben. De halve liter wijn, die er bij was, bracht me in een prettige, lammelotterige stemming, het was jammer, dat ik die niet met iemand kon delen.
Toen ik 's morgens op weg ging lag er een laagje sneeuw. O jee, dacht ik, daar heb je 't al; nu strekt de winter zijn klauw naar me uit en als ik niet voortmaak, zal ik straks gestorven zijn in zijn ijzige greep. Ik zette het dus op een lopen, op een flink doorlopen, maar dat hoefde al gauw niet meer, want ik mocht instappen bij een man in een soort rijdende koektrommel, waarin je horen en zien verging zodra hij boven de veertig kilometer kwam. Het was zo'n open ding, dat bijna met zijn buik over de grond schuurt en er was iets niet in orde mee, minstens de helft van zijn energie werd niet in snelheid, maar in geluid omgezet, en behalve geluidstrillingen waren er nog allerlei andere verkeerde trillingen, soms dreigde het formeel uit elkander te trillen.
Deze ernstige patiënt bracht ons over de Col Bayard, 1246 meter, en daar konden we de motor afzetten, want nu ging het in één ruk naar beneden tot Gap. Daarbij moest een afdaling en serpentine genomen worden, waarbij Dantes afdaling in de hel
| |
| |
kinderspel geweest moet zijn. Bij elke bocht zag ik ons in mijn angstige verbeelding in het wagentje als in een okshoofd naar beneden rollen met een vaart, die pas in Gap door de vernieling van enige huizen zou worden gestuit. Gelukkig ging het allemaal goed, in Gap was de rit ten einde. De hoge Alpen waren achter mij, nu kwamen de lage. Het duurde niet lang of ik zat weer naast een andere man, die helemaal naar Digne moest, een kleine honderd kilometer. Dat is een hele rust, als je naast zo'n man geplant zit: minstens twee uur op je gemak voortsnellen. Bij een boerderij overreden we een zwarte kip. De Fransman wilde zich daar verwijten over maken, maar ik had duidelijk gezien dat het een geval van zelfmoord was; het beest kwam helemaal uit de verte aanzeilen, recht op het wiel af. Wat haar tot deze daad bewogen heeft, zal wel altijd in het duister blijven.
Na een goed uur kwamen we in Sisteron, een mooi oud stadje, waar juist de grote najaarsmarkt was, tenminste een tijdlang waadde onze auto door een zee van schapegolfjes.
In Digne, evenals Gap een stad zonder karakter, moest de man blijven. Morgen om tien uur ging hij verder naar Grasse en als hij me zag mocht ik weer mee. Ik ging dus te voet verder, het was hier weer veel zachter, de Riviera was al te ruiken in de lucht. Aan de weg was een punt, waar ik wel een half uur heb vèrgezien. Het vergezicht was geopend naar het westen, waar de zon stond. De zon was nog een half uur boven de kim en een licht nevelachtige atmosfeer verzachtte haar schijnsel en maakte het roodachtig. Naar de zon toe, dus in het verlengde van mijn blik, stroomde een rivier met veel ondiepe armen, die met elkaar lange rijen eilandjes vormden en door de weerschijn en de kabbeling een levend netwerk van licht schenen te zijn.
Het landschap was bekkenvormig en bestond uit achter elkaar liggende heuvelrijen van okerkleurige rots en zand, hier en daar met donkere moppen gewas bezet. De heuvels wierpen naar mij toe een steeds dieper werdende schaduw. Menselijke werken waren nergens. In de verte kon ik nog net zien, hoe de rivier uitliep in een grotere, die er dwars op stroomde, dat was de Durance. Bij de horizon hingen onbeweeglijk een paar wolkbanken, er was geen wind.
Ik moest mij wel losrukken, want het ging donker worden en toen ik in het eerste dorpje kwam, stonden alle sterren er al. Het enige boerenlogement was juist in verbouwing, verder waren er
| |
| |
alleen een paar boerderijen, maar als het eenmaal donker is, zijn de mensen niet zo gastvrij meer. De meesten zijn toch altijd nog bang in het donker en iemand, die dat niet is, heeft dadelijk iets griezeligs, dat moet al bijna een zijn, die met de duistere machten betrekkingen onderhoudt. Een paar meisjes, die daar nog liepen te wandelen, verwezen me naar een kapelletje aan de weg, daar was een legerstede voor zwervers; het was wat ik had verwacht, een stalletje met wat vuil stro er in en overal gebruikte papieren en wat er bij hoort. Dat is geen goed gezelschap en ik ging een zijweg in naar Mezel, een half uur buiten de koers. Het hotel daar was zo duur, dat ik maar besloot, mij aan het gemeentebestuur aan te bieden. Er was iets bijzonders aan de hand, want alle manlijke inwoners van het plaatsje zaten in een groot, ouderwets lokaal bijeen aan lange tafels en er hing zo'n dichte rooknevel, dat je maar tot halverwege het vertrek kon zien. Op mijn vraag doemde daar een man met een houten been uit op, de secretaris. Gewapend met een dievenlantaarn ging hij me voor door een nauwe steeg, we kwamen in een achterstraatje en met een geweldige, door roest opgezwollen sleutel opende hij een soort onbewoonbaar verklaarde woning. In het schijnsel van de lantaarn zag ik een paar op de loop zijnde ratten, ze hadden zeker gespeeld in het stro, waarop ik me straks ter ruste moest leggen. Maar ik was wel wijzer, liever de hele nacht doorlopen dan bij ratten. Ik bedankte de man voor zijn moeite, hij zei, het was niets en strompelde weer snel terug naar zijn feest. Dan in godsnaam maar in het hotel, gelukkig kon ik nog wel een verarming lijden.
's Morgens kwam ik al weer vroeg langs het hol van gisteren. Vlak er tegen aan hing Christus. Het geloof van mensen, die de eenvoudigste geboden ervan met voeten treden, is natuurlijk geen knip voor de neus waard en de Heiland hing er dan ook voor spek en bonen bij.
Ik was nog maar een poosje op weg, of ik mocht al weer voortrazen in een splinternieuwe wagen, die door de chauffeur juist naar de plaats van aflevering gereden werd; de koper had er nog nooit in gezeten en ik zat er al in en had daardoor net een gevoel of ik die onbekende man voor de gek hield. De rugzak had ik achterin neergevlijd met een omzichtigheid alsof hij een pasgeboren kind was, de auto was hier het pasgeboren kind. In Barrême ging hij links af. Nu had ik altijd nog het Fransmannetje
| |
| |
achter de hand en om een uur of twaalf kwam die aanzetten, terwijl ik juist verdiept was in een fantastisch rotslandschap. De weg had zich steeds hoger gekronkeld en brak zich tenslotte, samen met een beek, door een ontzaglijke rotswand heen. Door de eeuwenlange worsteling van natuurkrachten krijgt zo'n plaats altijd een erg bewogen karakter. Die bewogenheid ga je dan weer omzetten in dieren- en mensenwerk uit visionaire tijden en zo brengt dat hele zaakje de fantasie in een allerplezierigste opwinding. Het Fransmannetje - omdat het echt een Fransman was zoals men die zich altijd voorstelt - nam me prompt weer op en ik was veilig tot Cagnes. Om hem wat bezig te houden vertelde ik maar, dat ik gedroomd had van de kip. Ik liep op de weg en hoorde achter mij een machtig naderend geronk. In de mening, dat het een grote vrachtauto was en in de hoop om mee te rijden keerde ik mij om, maar zag tot mijn schrik de zwarte kip in monsterachtige gedaante met beide vlerken uitgespreid op me af komen. Ik sloeg aan 't rennen en kon nog net op 't laatste ogenblik een grot binnenschieten, die te nauw was voor de kip. De kip ging toen tegen de ingang zitten, daardoor de hele grot verduisterend, legde daar een ontzaglijk ei tegenaan, dat de ingang afsloot en ging toen weg.
Nu stond ik in het daglicht, dat mat en blauwachtig door het ei naar binnen scheen. Ik probeerde uit alle macht het kolossale ei weg te rollen, maar er was geen verwrikken aan. Toen begon ik de schaal met mijn stok te bewerken, beukte er eindelijk een gat in en meteen spoot een straal water me in 't gezicht.
Over een weg, die nog erger kronkelde dan een darm, daalden we af naar Castellane, een prachtig oud stadje in vestingvorm aan de voet van een hoge tafelrots, waar een beroemde kapel op staat; die rots lijkt zelf wel de versteende romp van een vervloekte kathedraal. En die vervloeking is dan misschien het wonder, waarom de mensen die kapel er weer boven op gebouwd hebben.
De man stopte niet, we reden de ene poort in en de andere weer uit, we lieten alles voorbijgaan, ook de hele risten heerlijke landschappen, die toen kwamen. Behalve de weg, waarover we reden, was er geen stukje horizontaal in 't hele landschap, overal blauwgrijze rotsvormsels. In de verte zag je hier en daar een wagentje voortkruipen, als een insekt dat zijn instinct volgt. Op een hoge pas zagen we voor het eerst de Middellandse Zee of zoals wij Hollanders zouden moeten zeggen, wanneer er een
| |
| |
dijkje van Tanger naar Gibraltar lag, het Nijlmeer. De hemel was daar helderblauw en aan onze kant was alles bewolkt. Zie je wel, zei de Fransman, aan de Riviera is het altijd mooi weer. Nog een paar bergketens voorbij en we konden de hele kustlijn zien en alle plaatsen er aan, het was een gezicht, waarbij je denkt: nou hier een huisje bouwen met een groot raam er in en daarachter een epos maken. Zelfs de Fransman hield er een ogenblik voor stil. Beneden ons lag Grasse, wij freewheelden er naar toe.
Nu was ik waar ik wezen wilde en had dus verder geen haast meer. Ik liep een eind, tekende ergens een jongetje en toen ik even later aan de weg zat te eten, kwam er een man aanfietsen, van het rauwkost-sandalen-esperanto-type, een rode baard, een vuil loshangend hemd, blote benen en achter op de fiets een groot pak overnachtingsgerei. In 't voorbijgaan vroeg hij: Duitser? Ja, riep ik, waarop hij zich omdraaide en naar me toe kwam. Het bleek, dat hij ook een Hollander was. Wij waren enigszins verheugd over dit feit en besloten de ontmoeting met een paar glazen wijn te begieten. Een kroegje was natuurlijk vlakbij. Hij vertelde, dat hij al een jaar of acht in Zuid-Europa rondzwierf, Spanje, Italië en de Balkan. hij was nu weer op weg naar Spanje. Ik maak muziek in de dorpen, zei hij, haalde een saxofoon uit zijn hemd en begon er zo hard op te spelen, dat het hele kroegje mee snerpte. Nu wilde ik ook niet achterblijven en haalde mijn schetsboek voor den dag. Het was een grappig gezicht, die bruine, behaarde handen op dat blinkende nikkel, een combinatie woudgod-moderne techniek. Het lawaai bevleugelde mijn handen, hij lukte goed en hij wilde het aan zijn moeder sturen, die woonde in Twisk. Het was een man, die zijn ondeugende saterkop onder een apostelkop trachtte te verbergen. Als het geen mode is, zijn snorren en baarden altijd maskers. De dochter van de waardin was ook direct bereid om te poseren; onze apostel lichtte zijn masker op, door in het Hollands allerlei opmerkingen te maken over haar bij uitstek vrouwelijke eigenschappen.
‘Weet je al waar je zult overnachten?’ vroeg hij. ‘Nee’, zei ik. ‘Dan kan ik je een adres geven, daar kun je slapen voor niets en je kunt er ook blijven, zolang als je wilt. Je zult het er wel een beetje raar vinden, maar daar trek je je niets van aan.’ Nou, dat was prachtig. Hij maakte een schetskaartje en een aanbeveling, het was bij Tourettes, nog wel twintig kilometer ver, maar het
| |
| |
uitzicht op het avontuur maakte me onvermoeibaar. Wij namen afscheid en ik toog op weg, het was ondertussen donker geworden, maar de maan scheen helder en het was zo zacht als bij ons een zomeravond. De weg wees zich vanzelf; in de verte koesterde de zee zich zich in de maneschijn. Bij een villa ging een hond, die ik nog nooit een strobreed in de weg had gelegd, als een bezetene tegen mij te keer.
Eindelijk, na twee en een half uur flink doormarcheren, zag ik, om een berg heenkomend, plotseling een donker nest op en tegen de rotsen, dat was Tourettes; de inwoners lagen allemaal te slapen of op de loer. Het dorp was zo vergroeid met de rots, dat je, wanneer de silhouetten van de daken er niet waren, het niet eens zou zien en alleen maar denken: wat is de berg daar donker. Vaak past zich de huiswand zo aan bij de rotswand, dat je niet kunt zien op welke hoogte de rots eindigt en het huis begint, de huizen hebben iets geologisch gekregen. Een kilometer achter het dorp moest ik een zijweg in en daar stond het aangeduide huis; het was van een ongewone en onoverzichtelijke vorm. Eén raam was nog verlicht; dat behoorde aan een hoekkamertje op de eerste verdieping, dat niet met de rest van het huis in verbinding scheen te staan, tenminste het had een deur in de buitenmuur, waar een aparte trap heen leidde. Ik snelde die op en klopte aan. De deur werd opengedaan door een klein mannetje met een puntbaardje, korte broek en sportkousen. Het zei, dat ik erg laat was en dat het op 't punt stond, naar bed te gaan. Ik verontschuldigde mij zeer en gaf de aanbevelingsbrief van mijn ontmoeteling. Het mannetje, dat ik op 't eerste gezicht al gehouden had voor een verarmd Pools edelman, bevond zich blijkbaar in verlegenheid en had zich wel graag van mij af willen maken, maar ik zei niets en bleef staan. Na het uitbrengen van allerlei bezwaren, die ik zwijgend had aangehoord, bekende hij eindelijk, dat er een logeerkamer was. Ha, dacht ik, hij verliest terrein. En terwijl ik mij maar stilhield, ging hij onder veel tegensputteren van zichzelf met mij naar beneden, trad door een deuropening zonder deur een vertrek binnen en haalde daar iemand uit de slaap, om met hem over de moeilijkheden te beraadslagen. De beraadslaging werd fluisterend gehouden in een taal, die ik niet verstond, ik meen een Slavische. Het zat namelijk zo: al deze mensen genoten de gastvrijheid van een
rijke idealist en deze was al naar bed. Wekken durfden zij hem niet, het was
| |
| |
trouwens heel moeilijk, met hem in het donker te praten omdat hij, zoals later bleek, stokdoof was; ook durfden ze op hun eigen houtje niet goed over de logeerkamer te beschikken, maar iemand wegsturen in de nacht is voor idealisten natuurlijk ook iets uitermate onaangenaams. Het beste was dan toch maar, mij te overnachten, vooral toen de verantwoordelijkheid in tweeën was verdeeld, en toen het besluit eenmaal gevallen was, ging het mannetje mij met een kandelaar snel voor door een warwinkel van gangen, trapjes en alkoven en bracht me in een oosters aandoend vertrek met een brede divan, zonder beddegoed weliswaar, maar dat had ik zelf wel. Het mannetje vroeg, wat ik deed en toen ik hem een paar tekeningen liet zien, was hij zichtbaar opgelucht, hij legde nu tenminste geen schande met mij in. Hij zei, dat ik dadelijk naar bed moest gaan en wenste me wel te rusten. Ik spreidde mijn bedje uit, at nog gauw een beetje, keek nog even door het raam naar de zee in de verte en sliep heerlijk in.
Direct na het opstaan componeerde ik een briefje aan de beschermheer, waarin de zaak werd uitgelegd, vergezeld van enige flikflooierijen.
Hiermede gewapend ging ik naar beneden, waar vrouwelijk gezang was. Een Esthlands meisje boende de vaat en wees mij naar een bouwwerk aan de overkant van de weg; daar was de patroon. En ja, daar stond hij, boven aan de trap, in lang afhangende baard, wijd overkleed, zwembroek en sandalen.
Als ik een man met een baard zie, krijg ik altijd lust, hem aan 't kruis te slaan, maar in dit geval kon dat niet, want hij breidde beide armen uit en zijn gelaat, voor zover dat zichtbaar was, drukte daarbij vrede uit.
Eerst dacht ik: hij ziet een lichtende wolk om mij heen en strekt zijn armen uit in aanbidding, daarna dacht ik: nee, hij wil zeggen: broeder, al het mijne is het uwe, en ten slotte gingen de armen zo, dat ik las: laat mij u tot ons opheffen, broeder. Ik ging ook maar wat met mijn armen werken om me een houding te geven, besteeg de trap van het paviljoen en overhandigde hem het briefje, waar hij zeer mee ingenomen bleek te zijn.
Ik kreeg een grote schaal met druiven voor mij en een met rauwe groente. Het was een frisse ochtendstond en de blote delen van mijn weldoener waren bedekt met kippevel. Hij was juist in conferentie met een andere baardman. Waar het over ging kon
| |
| |
ik niet gewaar worden, de andere schreef iedere keer wat op en dan gaf Monsieur Jean Pierre - zo heette hij - antwoord. Hij huiverde onophoudelijk, greep zich af en toe, als in grote wanhoop in baard of kruin, trok zich ook wel afzonderlijke baardharen, die hij zeker overtollig achtte, uit en maakte daarbij om de haverklap ooievaarachtige danspassen. Het paviljoen zag er uit als de werkplaats van een openluchtalchimist; overal op de tafels en op de grond tegen elkaar aan leunende stapels boeken, daartussen onbegrijpelijke toestellen, vaatwerk voor de rauwkosteterij, samengekoekte stofmassa's, een schrijfmachine, een hond en dat alles zo maar zonder zijwand, onmiddellijk tegen de vrije natuur aan. De gehele onderneming leek wel een Montessori-inrichting voor grote mensen: boven op het platte dak van een schuur zat iemand gedichten te schrijven, achter in de tuin was iemand een muurtje aan 't metselen en toen ik een tijdje later van Monsieur Jean Pierre afscheid wilde nemen, was die takken aan 't afzagen boven in de pereboom. Ik bood aan, hem te tekenen, eerst deed hij erg verheerlijkt, maar na enige ogenblikken van diep nadenken verklaarde hij, niet gedisponeerd te zijn. Een jonge kwant, die een kwartier lang in 't rond had lopen naaktlopen, gaf me als reclame een grote homp eigengebakken brood mee. Sehr nahrhaftik, zei hij in gebroken Duits. Het speet mij, dat ik nu al weg moest; over een paar dagen zou een oom van mij in Genua aan boord gaan en daar wilde ik bij zijn.
In het dorp woonde een Hollandse schrijnwerker, een gemoedelijke jongen, maar over de kolonie was hij niet erg te spreken. Niemand weet wat ze uitvoeren en waar ze van leven en ze bakken brood van kippevoer.
Wanneer de mensen niet weten, waar je van leeft, weten ze niet of ze je moeten achten of minachten en die onzekerheid is hun zo pijnlijk, dat ze je het liefst zouden vernietigen. Hij stuurde me naar een andere Hollander, een duivenfokker, die ergens achter Vence moest wonen. Het was ondertussen prachtig weer geworden, overal op de hellingen zover je zien kon stonden de kleine kolonistenhuisjes, een internationale saus, die zich over het zonnigste deel van Frankrijk heeft uitgegoten. Het gezin van de duivenfokker verkeerde in een zenuwspanning, ze hadden al hun kapitaal geworpen in hun onderneming, die pas over een tijdje zou beginnen te renderen en hielden nu een wedstrijd met de tijd; honderden duiven, die nog allemaal bij elkaar in een grote
| |
| |
volière zaten, moesten bliksemsnel in aparte hokken worden ondergebracht. Ik voelde me net een idioot dat ik daar nu een praatje kwam maken en had het liefst onzichtbaar willen verdwijnen, maar ik wist niet hoe dat moest. De man wilde mij niet laten gaan, voordat ik een hapje meegegeten had.
Achter Cagnes kwam ik in het gebied, waar de prachtigste natuur heeft moeten plaats maken voor de wansmaak van de rijken. Tot aan de Italiaanse grens gaat het. Ik wilde liever een eed breken dan een halve dag tussen villa's lopen en nam de tram. De reisbureaus vertellen het u anders en daardoor blijven deze vakantieconcentratiekampen maar altijd in stand. In de hoofdstraat van Nice kwam een Duitse jongen op me af; wij praatten een beetje en toen hij hoorde, dat ik nog geen nachtverblijf had, zei hij: kom maar mee, dan gaan we in 't asyl, dat kost niets. Daar stond al een grote troep mannen te wachten. Wij schaarden ons bij een troepje Duits sprekenden, reizende studenten, politieke vluchtelingen, bedelaars. Aan stof tot praten geen gebrek: waar je vandaan komt en waar je naar toe gaat, adressen voor slapen en eten, waar het goed is en waar slecht, politie, douane, allemaal voor de zwerver uiterst belangrijke dingen. Nadat we de pas hadden laten nazien en onze bagage in een apart hek was opgesloten, werden we in een grote zaal gelaten met rijen lange banken en aan de ene kant een toneel. Daar moesten wij wel een uur wachten, ieder praatte met zijn buurman, behalve enkelen, die zich geheel afzijdig hielden en maar stil voor zich heen zaten te kijken, intellectuelen, die zich schenen te schamen voor hun aan lager wal geraakt zijn, prachtige, tragische modellen. Tegen de muur stond een jonge neger met de pet op één oor, die het verdomde om te gaan zitten, een toonbeeld van koppige trots. Naast mij zat een Italiaanse werkman met zijn vijfjarig zoontje, hij richtte hele vertagen tot mij; na een kwartier scheen hij te merken, dat ik er bijna geen woord van verstond en wendde zich tot een ander. Eindelijk werd de deur naar de eetzaal opengemaakt; er konden maar twintig tegelijk eten, dus weer wachten, want we waren wel met meer dan tweehonderd man. Wel kwamen de groepen ontstellend gauw weer terug.
Wij werden ontvangen door een paar nonachtig geklede vrouwspersonen van de orde der vlinderhoedigen, ieder moest zijn bestek uit de bak grijpen en we mochten niet gaan zitten,
| |
| |
voordat door de oudste der nonnen met krakende stem een gebed was uitgestoten. Daarna konden we aanvallen op een bordje rijstsoep met twee sneetjes brood, alles met elkaar in dunheid wedijverende. Ik had geluk, want bij mij dreven er nog twee worteltjes in. De verorbering voltrok zich in razend tempo om toch vooral niets van de warmte verloren te laten gaan. Bij het weggaan moesten we onze borden door een luik schuiven.
Toen ook bij de laatste groep de eetlust op deze wijze was opgewekt, betrad een heer van de liefdadigheid het podium en ging luidkeels het Onze Vader declameren. Aldus gesticht moesten we de trappen op en werden over de verschillende slaapzalen verdeeld; de bedden waren zindelijk, maar door de vele vieze kleren begon er al gauw een soort metrolucht te hangen. Ik hield mijn broek aan met de contanten er in uit vrees voor diefstal. Nadat de lampen gedoofd waren, lag er hier en daar nog een te roken en was dan een lichtend punt.
Dit zijn nu de armsten der armsten, dacht ik nog, en toch is er in dit alles een geestelijke rijkdom, waar de betere standen geen begrip van hebben: het werkelijke drama van het leven, in heel zijn bontheid openliggend, met het allerschrijnendste vlak naast het allertederste, maar verzacht door humor en wederzijds begrip.
's Morgens om zes uur weerklonk het bevel tot ontwaken. Het wassen was gauw gedaan, zeep en handdoek had ik niet, want die zaten achter de tralies en dan laat je ook het water maar weg; wel hingen er publieke handdoeken, maar wie zich daarmee afdroogde maakte meteen al zijn wassen weer ongedaan - en zo waren wij bij de eerste groep, die het ontbijt tot zich nam. Alles ging precies, als bij het avondeten, alleen was er nu een laagje slappe bouillon op de bordjes. Om zeven uur stond ik met de Duitser op straat; hij was een slager, in zijn eigen welgedaanheid een voorbeeld stellende aan het door hem te slachten vee, zoals vele slagers doen. Hij had een paar jaar in Wenen gewerkt en was daar specialist geworden in Weense worstsoorten; hierdoor kon hij in Marseille werk vinden en daar was hij nu op weg naar toe. En als het niet lukte kon hij altijd nog zijn brood verdienen met een hele mooie vinding: een stuk elastiek met aan beide kanten een omgebogen speld, om mouwen en broekspijpen vast te hechten, hoeden op te hangen en met nog een stuk of tien
| |
| |
andere doeleinden. Het fabrieksgeheim bezat hij alleen en de produktiekosten kon men verwaarlozen. Gaandeweg werd het wat warmer en aan een groot plein gingen we op een bankje zitten eten. Ik haalde mijn naaktlopersbrood te voorschijn, de slager vroeg er ook een brok van en begon er meteen college over te geven. Dat brood heeft vele voordelen boven ander brood, zei hij, ten eerste is het voedzamer, ten tweede is het rijker aan vitaminen, ten derde is het harder en draagt daardoor bij tot het behoud der tanden en ten vierde is het minder verstoppend.
|
|