| |
| |
| |
België
Nog geen vijf minuten later zat ik in een dure wagen naast een chauffeur uit Heerlen, een beste man, want hij zei, wanneer ik landschappen bij me had, wou hij er me direct een paar afkopen. Maar ik had nog nooit landschappen gemaakt en had ze dus ook niet bij me. Tegen een opkomende bui in vlogen we door het prachtige dal van de Maas naar Luik. Daar plensde de bui neer, zodat ik gauw in een cafétje vluchtte achter een kop koffie. Aan de toonbank was een druk gesprek gaande tussen de kastelein, een postbode en een politieagent en daar begreep ik opeens, waar het woord koeterwaals vandaan komt. Toen de aarde haar dorst gelest had met water en ik met koffie, ging ik de weg naar Namen op; eerst kwam een gebied van kolenmijnen, even eindeloos als troosteloos. De modder- en regenwatergebieden in het gekuilde en gebobbelde plaveisel maakten het lopen daar tot een soort permanente Eliza's vlucht. Hieruit werd ik verlost door een fruitauto.
Met een andere man, die ook achterin op een lege fruitkist zat, kwam het gesprek natuurlijk op de wereldcrisis. Bij die gelegenheid word ik altijd heel ernstig, alsof het gesprek op een dierbare overledene komt, dan beaam ik met langzame grafstem de woorden van de ander en als het een buitenlander is, zeg ik nog iets over verbroedering, dat kan tenminste nooit kwaad. Ik heb bij mijn medemensen gezien, dat, wanneer men grondig over de crisis gaat nadenken, deze ten slotte overslaat op de hersenen en daar wacht ik mij angstvallig voor.
Met al dat beamen was ik maar mooi in Huy, u weet wel, daar woonde die koopman in vloei, en juist bij het begin van 't stadje wou ons karretje opeens niet verder. Toen vertolkte ik een aardige het-zinkende-schip-verlatende-ratpartij en liet, alle verbroedering ten spijt, mijn weldoeners in de stille straat met hun onwillig vervoermiddel achter, om mij dadelijk daarop te werpen in de armen van het kapitalisme. Een schatrijk heer, die elk jaar zijn vakantie aan de Riviera doorbracht, liet me meerijden; hij gaf me allerlei inlichtingen, maar daar heb je niet veel aan, want zulke lui bezien dat allemaal onder een heel andere gezichtshoek. Er zijn maar weinig mensen, die het reizen werkelijk goed doen.
Bij de rijken en bij hen, die tenminste éénmaal in 't jaar de illusie willen hebben, rijk te zijn, staan gemak en lekker eten
| |
| |
voorop, dan komen luxe en vermaak, allemaal dingen, die met reizen niets te maken hebben, omdat men ze thuis net zo goed of beter heeft. De arme zwervers zijn aan de andere kant weer meestal te onontwikkeld en hebben te veel moeite om aan de kost te komen. Zij kunnen geen goede kaarten kopen en blijven dan ook op de hoofdwegen. Het ware, koninklijke wandelen bereiken ze daardoor nooit. Soms trof ik ze met alleen maar een kaartje van Europa, gescheurd uit hun atlas van de lagere school.
Een volmaakt wandelaar zou pas iemand zijn, die in zich verenigt de kennis van een geoloog, een ethnoloog, een folklorist, een meteoroloog, een natuur-, kunst-, cultuur- en gewoon historicus, een politicus, een taalgeleerde, een dialecticus, een technicus, een steden-, vesting- en landbouwkundige en nog een paar meer, waar ik op 't ogenblik niet aan denk. Dan zou je pas kunnen zeggen: die man steekt van zijn reizen op, wat er van op te steken valt. Maar waar vindt men zo iemand, die dan bovendien nog over een sterk lichaam beschikt en over een soort gemakkelijkheid, die hem deuren en harten der mensen ontsluit. Ik ben bang, dat Raffles, de gentleman-inbreker, de enige is, die aan dit alles voldoet.
In Namen moest ik er uit en te voet verder. Tegen donker ging ik naar een boerderij, die even voorbij Fooz, een eindje van de weg af lag.
Een oude boerin stak het hoofd uit het raam en keek eerst erg lelijk; even later kwam de man van 't land en, hoewel node, moest ik toch maar binnenkomen. Maar toen ze eenmaal wisten, dat ik Hollander en geen Duitser was, werd het opeens anders. De vrouw was tijdens de oorlog in het vluchtelingenkamp bij Amersfoort geweest en begon daar hele verhalen van te doen, waar ik niet veel van kon verstaan. De man vertelde, dat er dichtbij, een eindje verder de berg op, een Hollands echtpaar woonde en na het eten van aardappelsoep met brood gingen we daar onmiddellijk heen, de boer voorop met een stallantaarn. Het huisje stond in een bos, er brandde licht, de vrouw kwam naar buiten, haar man was niet thuis, maar morgen mocht ik haar wel tekenen. Ze wilde me dadelijk twintig francs geven om in een hotel te slapen, stel je voor!
Trouwens, al had ik voor niets in een hotel gekund, dan had ik het nog niet gedaan; geen enkele vrouw kan een bed zo heerlijk opmaken als een hooiberg van nature al is; die veert tot aan de
| |
| |
grond toe. En als de eerste stralen van de zon je dan wakker schijnen en je zo echt kunt liggen te kijken, hoe de wereld zachtjesaan warmer wordt net zo lang, tot hij bijna zo warm is geworden als het bij jou onder de donsdeken is en je er uit kunt, dan ga je met grote minachting neerzien op dat vervelende slapen in een slaapkamer.
Na het ontbijt heb ik de boer uitgetekend. Dikwijls moet dan eerst worden uitgevochten, of de patiënt zich daarvoor op zal doffen of in zijn gewone plunje mag blijven; ik ben altijd voor de gewone plunje. Een mens blijft in je herinnering zoals je hem altijd voor je zag en zo moet ook het portret zijn. De meeste mensen willen na hun dood of, gekker nog, als ze er niet bij zijn, de indruk maken, dat ze veel welgestelder zijn dan ze zijn.
Het portret werd zo gelijkend, dat de vrouw me een grote worst in de rugzak meegaf. De man van het Hollandse echtpaar was nu thuis, ze woonden in een houten huisje vol boeken, de man was journalist en schrijver. Aan de wand hingen verscheidene schilderijen van haar en hem en toen het op poseren aankwam zei ze: ‘Och, ik heb al zo vaak gezeten, doe jij het maar’ en gewillig deed hij het. Ik begreep, dat het er meer om begonnen was, mij te helpen, dan een portret te hebben en zo gauw je dat merkt is alle inspiratie meteen weg. Ik prutste hem toch zo goed en zo kwaad als het ging terecht, maar het heilige willen ontbrak. Toen het klaar was, zei hij alleen maar: ‘U hebt er toch wel enig idee van’. Hij was een heer. Ik niet, want toen hij vroeg wat het kostte, dacht ik: gisteren wou ze me zo maar twintig francs geven, die kunnen ze me nu ook wel geven en vroeg het ijskoud. Hij gaf het mij en zei: ‘Dat is nu niet voor het portret, maar wij vinden het prachtig als iemand zwerft, wij hebben het zelf ook veel gedaan en telkens weer gaat ons hart daarvan open.’ En ik mocht ook nog blijven koffiedrinken, heerlijke spiegeleieren met ham. Eten is voor een zwerver heel wat anders dan voor een gewoon mens. Een mens, die in geordend verband leeft, vindt elke dag op het daarvoor bestemde uur zijn potje klaar, voedselopname is voor hem even vanzelfsprekend als ademhaling; bij de zwerver is het elke dag weer onzeker, wat hij krijgt en of hij wat krijgt, waar hij wat krijgt en wanneer hij wat krijgt. En deze onzekerheid maakt dat hij, wanneer het eenmaal voor hem staat, er veel meer van geniet, dan een ander. Bovendien kom je tegenover je
| |
| |
lichaam te staan als een ruiter tegenover zijn paard; je vergt er veel van en bent blij, als je het ook weer eens goed voer kunt geven.
Het huisje lag zo maar ergens op een heuvel, zodat ik dwars door het kreupelhout weer naar het Maasdal moest afdalen. Naar auto's verlangde ik niet, zo mooi was het daar; alleen één keer kwam ik voor een overweg vlak naast een Hollander te staan, die er uitzag, alsof hij rechtstreeks naar het Zuiden zou stuiven. Ik vroeg of ik mee mocht, maar de heer en dame veinsden hun moedertaal niet te horen.
Zo liep ik de hele middag maar van de ene prentbriefkaart in de andere en tegen de schemering kwam ik in Dinant. Bij de muur, waartegen ze zoveel mensen hebben doodgeschoten, zei iemand nog wat lelijks tegen mij in de mening, dat ik een Duitser was. Ik trok het mij aan, als mens, en dat kan iedereen doen.
Achter de rots Bayard, waar ik zo graag bovenop zou willen wonen, ging ik linksaf en een tijdlang in het donker voort tot een klein gehucht, Boisselles. Aan de weg stond een soort kasteel met een boerderij er aan vast. In een hoek van de schuur waren ze bezig, aardappelen te sorteren; ik ging op een paar zakken zitten, want ik was moe en ook wetende, dat een van de sterkste posities in dit leven is: niets zeggen en niet weggaan.
Soms overkomt de mens een onverwacht gevoel van welbehagen, zonder dat hij na kan gaan, wat de oorzaak daarvan is. Dit lijkt me te komen, doordat dan de maat van wat de geest verlangt, toevallig precies samenvalt met de maat of de spanning van wat de omgeving biedt. Met omgeving bedoel ik dan alles, ook de bladzijde van een boek waarin men leest. Ik was moe en de mensen werkten langzaam in het zwakke schijnsel van een petroleumlampje aan de wand; af en toe zei iemand een enkel woord. Na een uur zowat hielden ze er mee op en gingen we over de binnenplaats naar het grote woonvertrek. Niemand was er vriendelijk, maar iedereen scheen het vanzelfsprekend te vinden, dat ik bleef. Ik kreeg vanzelf eten en tekende er daarna een paar uit; ook een oude knecht, een prachtig type met een grote, slappe hoed en een lange, zwarte hangsnor net een zigeuner. Toen het klaar was zei hij: ‘Ik lijk wel een zigeuner!’
De weg door de Ardennen was niet erg bezocht, zodat ik de hele dag moest lopen. Met nuchtere maag was ik op weg gegaan, de
| |
| |
boer was al weer een nur aan 't werk. In een klein winkeltje te Celles ontnuchterde ik. Van de winkelierster kreeg ik een grote, geconfijte peer er bij. Ik zou wel, net als sommige liefdadige doeleinden, een verantwoordingslijst van de arme zwerver Belcampo kunnen publiceren: winkelierster - een geconfijte peer, visboer bij de weg - een gebakken bot, boerin met blauwe hoofddoek - halve liter melk, een heer, die onbekend wenst te blijven - een vriendelijk woord.
Op de Michelinkaart staat de hele weg als schilderachtig aangegeven. Vergeleken met andere autowegen mag dat misschien wel opgaan, maar de voetganger kan daar beter zijn ogen op het eigen inwendige richten.
Wat hebben de mensen in deze tijden van stempelarij toch een prachtige gelegenheid, om hun ziel zuiver en rein te bewaren, zou je zeggen. Zij kunnen er de hele dag aan besteden en het kost niets, een van de weinige dingen, die nog belastingvrij zijn. Of, als men niet zoveel voelt voor een ziel, het goede humeur. Er zijn natuurlijk in ieder leven wel dingen, waar men ontevreden over kan zijn, al was het alleen maar, omdat je onmogelijk twee of meer onderling onverenigbare levensidealen tegelijk achterna kunt lopen. Maar het plezierigste is nu, dat de ontevreden makende dingen met een lampje te zoeken zijn, ja, sommige mensen kunnen zelfs met de grootste moeite niet ontdekken, waar hun ontevredenheid aan ligt, terwijl de hele wereld vol is van dingen, die gelukkig of tenminste tevreden stemmen. Bij voorbeeld: u loopt op de weg en ziet een paardevijg. Stel je nu eens voor, dat u zo gek was, om dat ding in de mond te nemen en daar heel hard op te bijten. Wat zou u het dan niet als iets zaligs beschouwen, wanneer u al die viezigheid weer uit uw mond kwijt was en tussen uw tanden vandaan had, ja, u zou dat de eerste uren zien als een onbereikbare ideaaltoestand. Welnu, in diezelfde ideaaltoestand bevindt u zich al, is dat geen reden, om zich over te Verheugen? Op die manier kunt u zonder de minste moeite honderdduizenden dingen bedenken, om u gelukkig over te voelen.
's Avonds kwam ik in Paliseul. Na een vergeefse poging bij een ander werd ik door een boer, vrouw en dochter liefderijk opgenomen. Ik vroeg aan de dochter, of er wel vaker gasten logeerden. Zij zei, dit was de eerste keer, voor zover zij zich kon herinneren;
| |
| |
zij was ongeveer twintig jaar. Ik vertelde over de droogmaking van de Zuiderzee en het polderbedrijf in Nederland, de boer luisterde met veel belangstelling en vroeg telkens weer nieuwe dingen. De dochter was wel mooi, maar ik kon haar niet over het dooipunt, laat staan over het kookpunt heenkrijgen. Aan de overkant van de weg kreeg ik een schuur voor mezelf en ik had het lekkere gevoel, dat heel Europa 's avonds in een geweldig bed veranderde en ik mij daar maar in lag rond te wentelen.
Toen ik de ladder afkwam, zat de boer mij al op te wachten met het ontbijt; hij beschouwde me als gast en niet als zwerver. Zou ik hem de hand van zijn dochter vragen en er meteen maar bij in trouwen? Misschien was het best gegaan. Maar dan was ik nooit naar het zuiden gekomen.
De mensen begonnen langzamerhand al te vinden, dat ik een heel eind weg kwam en dan stijgt je interessantheid. Iedereen zoekt het een eind weg, zij bij mij en ik bij hen.
|
|