| |
XV
Een spelende knaap heeft een steenblok losgewoeld op de top van de heuvel en verbaasd ziet hij de wegrollende massa na. Andere stenen beginnen mee te rollen, met vereende krachten stoten ze belemmeringen uit de weg en al spoedig wordt het een stroom van voorwerpen, die meegevoerd worden, stukken boomstam en ontwortelde struiken; een stofwolk hangt boven heel het gebeuren en het duurt lang voor de rust is teruggekeerd.
Thijs de ‘weggebakker’ heeft met een dronken kop een paard gestolen en getracht het te verkopen. Hij is gearresteerd en sinds men hem in het gevang geworpen heeft, is de stroom van bekentenissen los gebroken; ook van arrestaties. En iedere nieuwe aanhouding brengt andere misdaden aan het daglicht en telkens weer moeten de gerechtsdienaren in alle vroegte uitrukken, om mensen van hun bed te lichten. En wie op die wijze naar de stad gevoerd wordt, slaat met angst en beven een blik naar boven, naar de Beckeberg, waar de galg opgesteld staat, een hoge geknakte paal, waaraan nog een paar koorden slieren in de wind. Als de rechters voor de eerste keer een doodvonnis uitspreken, zijn ze zelf evenzeer onder de indruk als de veroordeelden. Maar hun bleef geen andere keus.
Bertus Sleip uit Ubach, een oude man reeds, die zoals hij bekend heeft ook voor dertig jaar al lustig meegeplunderd heeft in het land, zal gehangen worden, nadat hij gewurgd is. Een ouderwets vonnis, dat wel een diepe indruk moet maken op het volk, dat in groten getale het schouwspel bijwoont.
Onder de galg draait Dillenbourg hem met een ijzeren greep de hals om, waarbij het aan de paal gebonden lichaam krampbewegingen maakt en opspringt als een dolle paljas. Bertus Sleip is een taai, oud man, want het blijkt, dat hij nog niet dood is, wanneer zijn lichaam daarna aan de galg wordt opgetrokken en zijn
| |
| |
biechtvader, die hem op de dood heeft voorbereid, een kanunnik van Kloosterrade, brengt verontwaardigd rapport uit aan de abt. Uit naam der menselijkheid onderhoudt deze zich eens met de rechters, waarna besloten wordt, voortaan de Bokkerijders eenvoudig op te hangen. Het getal der gehangenen op zich zal reeds genoeg afschrikwekkende indruk maken op de bevolking.
Want ook dit gerechtelijk moorden is een zaak, die spoedig geleerd is. Na de schroom van het eerste doodvonnis vallen de volgende beslissingen veel lichter. Een week later worden reeds negen Bokkerijders ter dood veroordeeld en daags daarna gehangen. Thijs de ‘weggebakker’ maakt met hen zijn laatste tocht en ook ‘Vivats Willem’, de waard. Tegen deze laatste hebben de rechters nog een extra clausule gemaakt in het vonnis, namelijk, dat de herberg ‘In de Vivat’ afgebroken zal worden en met de grond gelijk gemaakt. Op dezelfde dag als de terechtstelling plaats heeft, klinken de mokerslagen op de muren van de oude kroeg, die zoveel avontuur en zoveel losbandigheid binnen zijn muren heeft gezien.
Er worden galgen bijgebouwd; op drie punten van de stad steken hun vreselijke silhouetten af tegen de hemel, zij omsluiten met hun schaduwen het gehele gebied van 's-Hertogenrode. De stad leeft in een opwinding, die geen einde meer vindt; in de dalkom, waarin ze gelegen is hangt een mist van bloed, waaruit slechts de kreten opstijgen der gefolterden; het werk ligt stil, de angst sluipt door de hellende straten en boven in de lucht wieken de raven met langzame vleugelslag en zetten zich te rusten op de galgen.
Schepen Nicolas is gearresteerd, nadat een der Bokkerijders in blinde woede tijdens het verhoor op hem is toegesprongen en hem beschuldigd heeft, een vriend te zijn van de kapitein en mede te hebben gedaan aan de rooftochten. Dat bracht een ongelooflijke consternatie teweeg onder de rechters, die thans elkaar niet meer vertrouwen en de een voor de ander willen bewijzen, dat ze allerstrengst op willen treden tegen de boeven. Dillenbourg verdient handen vol geld bij zijn dagelijkse pijnigingen en het kan de heren rechters niet hard genoeg toegaan, ze vuren hem aan, want men zou hun zachtmoedigheid eens als bescherming der Bokkerijders aan kunnen zien en hen van medeplichtigheid verdenken.
Schepen Nicolas heeft reeds vóór zijn verhoor een bekentenis
| |
| |
afgelegd door zijn daden. Hij weet zich des nachts door het raam van zijn cel te wringen en laat zich van de hoge burchtmuur vallen. Met verpletterde schedel wordt hij des morgens op de stenen onder de hoge muur gevonden. Zijn lijk wordt op de slede door de straten naar de galg gebracht en het wordt daaraan met de rechtervoet opgehangen. Aan de slap neerhangende hand heeft men een bord met opschrift gebonden, dat zijn naam ten eeuwigen dage schandvlekt: ‘Peter Nicolas, schepen en overste der Bokkerijders’.
In de algemene razernij van pijniging en doodvonnis, die van de rechters bezit heeft genomen, voert men ook de chirurg weer naar de folterkelder. Hij heeft een paar weken in eenzaamheid doorgebracht en van het grote gerucht der terechtstellingen is weinig tot hem doorgedrongen. Het gaat hem ook eigenlijk niet aan, zo gevoelt hij dat althans, al zijn aandacht is geconcentreerd op zijn eigen geval. Wanneer hij volhoudt, dan zal hij een dezer dagen weer uit de poort van de burcht wandelen, naar zijn woning gaan, des anderen daags zijn patiënten bezoeken en de algemene eerbewijzen in ontvangst nemen, die hem in zijn eer zullen herstellen en hem voor altijd de vriendschap van de bevolking zullen verzekeren.
Hij kan zich nog steeds niet voorstellen, dat de wereld, waarin hij leefde en zich bewoog, ineen gestort is en nooit meer terug zal keren. Dat het maanden en maanden zal duren, voor hij van zijn verwondingen genezen is en weer voldoende op krachten zal zijn om van zijn cel naar de buitenpoort te wandelen.
Hij moet natuurlijk alleen maar zwijgen, niets zeggen, dat hem verraadt. Wanneer de beul weer op hem toe zal treden... dan... bij die gedachte verbergt hij zijn hoofd in zijn handen en kreunt zacht voor zich uit. Daar moet hij niet aan denken.
Zijn wonden genezen vlugger, dan zijn bewakers verwacht hebben. Hij heeft zichzelf verbonden en behandelt zichzelf als patiënt van hoge rang. Hij kan zijn lichaam bezien als iets, dat buiten hem staat. Hij weet, dat die chirurg Kirchhoffs nog een en ander te verduren zal hebben, alvorens hij terug zal gaan naar zijn woning en daar zijn jas uit zal trekken in de oude vertrouwde halfdonkere gang; het is zo prettig te denken dat het een ander is, die chirurg namelijk, wie nog het een en ander te wachten staat, niet hij, neen. Die ander, die daar op die stromat ligt en wiens wonden zo spoedig mogelijk genezen moeten.
| |
| |
Met dat spel weet hij hele dagen te vullen. Hij ziet op zijn leven terug als op een verhaal, dat een ander hem vertelt. Hij is er tevreden over en verheugt zich zeer op hetgeen nog komen gaat, op het vervolg van het verhaal, dat later verteld zal worden. Wat thans gebeurt, of liever verteld wordt, is een incident, dat spoedig vergeten zal zijn. Nog even maar duurt het en dan is het voorbij en begint er weer een aangenaam hoofdstuk.
Zo laat hij zich ook bij het nieuwe verhoor, dat half november tegen hem gelast wordt, voor zijn rechters voeren, als een, die in gedachten is en niet ontwaken kan uit zijn gepeins. Hij lijkt wel verdoofd en zelfs ongevoelig voor de pijnen, die de beul weer begint op te wekken in dit lichaam dat nauwelijks enigszins hersteld is van de verwondingen. Hij reageert weinig op de verwoede pogingen van Dillenbourg, om die zenuwen te treffen, die nog kwetsbaar zijn. Zijn ogen zijn wijd geopend, maar schijnen niets te zien. Doch de rechters, die zwijgend tegenwoordig zijn bij de marteling weten niet, waar te kijken, terwijl deze starende blik op hen rust.
De griffier Cox, die slechts de opeenvolgende graden van pijniging te noteren heeft voor het protocol, schrijft een enkel woord op een vel papier en schuift dit de Limpens toe. Deze leest: Satanus! en knikt begrijpend. Ja, men moet wel aannemen, dat de man, die een eed uitvond, zoals die door andere getuigenverklaringen is komen vast te staan, in dit uur door de duivel geholpen wordt, dit alles te doorstaan.
Drie dagen duurt dit pijnlijke verhoor, maar de chirurg spreekt geen woord, dat op een bekentenis lijkt. Eenmaal vraagt hij met vreemde hoge stem als sprak hij in droomtoestand:
- Waar is de schepen Nicolas?
De Cartils springt op.
- Die heeft het lot ondergaan, dat al uw rotgezellen en ook u wacht; zijn lichaam hangt aan de galg. Hij was een van uw medewerkers.
- Hebt gij dat uit zijn mond gehoord? vraagt Kirchhoffs weer. De president is enigszins onthutst door deze vraag.
- Neen, ... hij heeft zich door zelfmoord aan de aardse gerechtigheid onttrokken.
Een zweem van een glimlach glijdt om de mond van de chirurg. Hij vraagt niets meer.
Maar de anderen willen uit zijn vraag toch iets van een beken- | |
| |
tenis lezen, daarom blijven ze vragen: hij zal hun zeggen, in welke verhouding hij stond tot de dode. Maar ze krijgen verder een ontkennend hoofdschudden ten antwoord.
Op de derde dag van deze pijnlijke ondervraging storten de laatste reserves van de chirurg ineen. Geheel bewusteloos wordt hij teruggebracht naar zijn cel.
Men zal voorlopig het proces tegen hem moeten opschorten, tot men weer voldoende nieuw bewijsmateriaal bijeengezameld heeft uit de getuigenverklaringen van anderen. Maar strikt genomen zal men hem slechts kunnen veroordelen, wanneer men aan zijn eigen mond een bekentenis heeft ontworsteld.
In de stad en in de verre omtrek blijft het hardnekkig ontkennen van de chirurg niet verborgen. Steeds meer groeit het aantal dergenen, die aan zijn schuld beginnen te twijfelen. Zij, die weten kunnen, dat de rechters niet mistasten bij hun beschuldigingen, zwijgen angstvallig, maar de anderen steken hun twijfel niet onder stoelen of banken. Tot in Brussel dringt die twijfel door, maar men aarzelt in te grijpen in de bevoegdheden van de plaatselijke rechtbanken. Men vreest rechtsonzekerheid, wanneer men in dit geval de chirurg te hulp zou komen. Het gewone volk zou kunnen zeggen, dat de grote heren elkaar niet bijten en de kritiek is de laatste jaren toch al niet van de lucht.
De protocollen stapelen zich op in de wintermaanden, de rechters weten soms zelf niet meer, wat de beklaagden een vorige maal gezegd hebben, vergissen zich in de namen en moeten telkens weer hun geheugen opfrissen in de papieren. Van tijd tot tijd wordt er opruiming gehouden in de gevangenissen en hangen de lijken dagenlang aan de galgen. In de vrieskoude achtermiddagen steken de zwarte lichamen der gehangenen onheilspellend scherp af tegen de rozig-blauwe lucht. Er sluipen zonderlinge verhalen door de stad, de geesten der dode Bokkerijders rennen des nachts te paard door de straten, het huilen van de wind in de schoorstenen kon het jammeren zijn der rampzalige zielen, die geen rust kunnen vinden.
In die koude wintermaanden leeft de chirurg een soort sluimerbestaan; hij weigert bezoek te ontvangen en spreekt ook nauwelijks met zijn bewakers. Urenlang kan hij onbeweeglijk op zijn brits zitten met open, niets ziende ogen. Uit een soort instinct van zelfbehoud verzorgt hij zijn wonden. Hij is een oud man ge- | |
| |
worden in slordige, gescheurde kleren. In plaats van de welverzorgde kleine puntbaard krult thans een smerige ringbaard over zijn ingevallen wangen. Zijn haar langs de slapen is geheel grijs. Maar hij bemerkt van dit alles niets. Alleen ergert hij zich aan zijn handen, waarvan de bloederige vingerstompen hem telkens weer storen in zijn illusie, dat niet hij, maar die andere man, Joseph Kirchhoffs, een arme gevangenisboef geworden is, die de rechters naar het leven staan. Hij gevoelt langzamerhand een dierlijke tevredenheid met dit bestaan. Hij heeft genoeg aan zijn gedachten, waarin verleden en toekomst op een zonderlinge wijze gemengd zijn. Het spel van zijn illusies speelt hij volgens een vast systeem; en telkens weer rijst uit al die fantasieën de man op, van wie hij het meest houdt: Joseph Kirchhoffs, die aan het hoofd van zijn gezellen als een martelaar leed voor zijn overtuiging en op de machten van het verleden de overwinning behaalde. Hij rijdt te paard aan het hoofd van zijn troepen Brussel binnen, of is het Wenen? Of Parijs? In stuivende galop gaat het door de straten. Hij weet nu, hoe die man glimlachen zal tegen de volksmenigte, die zijn paard omringt en zijn mantel kust. Hoe ver liggen de dagen in het verleden, dat hij in 's-Hertogenrode zich boog over zieken en de vrouwen hielp bij haar bevallingen. Alleen aan die episode, dat de beul deze man naderde kan hij niet denken zonder pijn te gevoelen, alsof een ruwe stof schrijnt over een open wond.
Hij eet en slaapt regelmatig, maar het eten gaat werktuiglijk en tussen slapen en waken voelt hij geen onderscheid. Wanneer de bewakers hem iets zeggen of vragen, knikt hij of schudt het hoofd maar weet niet, wat de inhoud was, van hetgeen men hem zeide. Tegen Kerstmis krijgt hij bezoek van een pater Franciscaan uit Aken, die in de gevangenis aalmoezeniersdiensten verricht. De geestelijke heeft tegen dit bezoek opgezien, want de geruchten omtrent de folteringen, die men de chirurg heeft aangedaan, hebben ook zijn oor bereikt en hij weet helemaal niet, wat hij van Kirchhoffs denken moet. Is hij het slachtoffer van een verschrikkelijke rechterlijke vergissing, of is hij de hardnekkigste booswicht, die er ooit in 's-Hertogenrode heeft rondgelopen? Wanneer hij na een half uur de cel van de chirurg verlaat, is hij nog even wijs als toen hij kwam. Kirchhoffs heeft hem gevraagd over de toestanden in 's-Hertogenrode en Aken, alsof hij een man was, die lang geleden wel eens in die steden had vertoefd
| |
| |
en nu om der beleefdheid wille daarvan een onderwerp van gesprek maakt. De pater brengt het gesprek langzaam op het zieleheil van de gevangene. Zeker, de chirurg zal gaarne zijn biecht spreken en met Kerstmis communiceren. Ik heb mijn dagelijks kerkbezoek bijzonder gemist, zegt de chirurg.
Alleen iedere toespeling op zijn mogelijke rol in de zaak der Bokkerijders gaat Kirchhoffs uit de weg, als was hij plotseling doof geworden. Zijn biecht bestaat uit kinderachtige kleinigheden.
Neen, de pater vraagt zich later af, of hij het slachtoffer is geweest van een goddeloze komedie, of getuige van een der droevigste vergissingen van de rechterlijke macht en of hij dus geestelijk leider is van een vroom en zwaar gekweld man.
Tegenover de rechters, die nieuwsgierig om hem heen dringen, wanneer hij de cel verlaten heeft, beroept hij zich op het biechtgeheim, dat hem verhindert mededelingen te doen over de zieletoestand van zijn biechteling.
- Maar heeft hij buiten de biecht dan niet gesproken, zijn schuld bekend of ontkend, vraagt een hunner.
- Neen, we hebben over die kwestie niet gesproken, moet de pater bekennen. Het is een zeer vreemd geval met de chirurg, zegt de pater, ik moet wel zeer aandringen op voorzichtigheid in uw oordeel. God geve u een helder inzicht.
Enkele der rechters vloeken binnensmonds. Ze staan voor een hopeloos geval. Ook deze geestelijke aanval op de hardnekkigheid van Kirchhoffs is dus mislukt. Wat moeten ze met de vent aanvangen? Nemen ze hem nog eens in pijnlijk verhoor, dan zal hij het zeker besterven. Hij is niet de eerste, die onder de folteringen bezwijkt. Iets dergelijks zou te veel opzien baren en vermoedelijk een ingrijpen van Brussel tengevolge hebben. Kirchhoffs heeft daar nog steeds bekenden, die zich allerminst kunnen verenigen met het oordeel der rechters. Hem vrijlaten zou te dwaas zijn, daar de getuigenissen tegen hem zich met de dag opstapelen. Bij iedere ondervraging wordt zijn naam vervloekt door de beklaagden.
De Cartils verzoekt de griffier een duidelijk omschreven samenvatting te vervaardigen van de zwaarste beschuldigingen, die men tegen de chirurg kan inbrengen; hij meent, dat wanneer men de dingen eens op een rij zet, iedere rechterlijke instantie in den lande zal kunnen instemmen met een doodvonnis, dat op deze getuigenissen is gebaseerd. De president heeft zo het gevoel,
| |
| |
dat, wanneer eenmaal de kapitein uit de weg is geruimd, het euvel in de wortel is uitgeroeid. De tientallen veroordelingen, die daarna nog zullen volgen, zullen slechts een anti-climax vormen en dus minder opschudding wekken.
Na veertien dagen heeft de griffier een ontwerp van het doodvonnis gereed en laat dit aan de rechters ter inzage brengen.
Daarin staan de vele misdaden, waarvan men de chirurg beschuldigt, kort maar duidelijk omschreven, een hele litanie van plaats- en familienamen.
Kortom de rechters verklaren hem ‘plichtigh ende overwonnen, van dat hij is medgesell van een merkelijke bende van inbreckers ende diefven bij nachte ende dat hij met deselve geassisteert heft aen vel inbreckingen, knevelryen en diefdens.’
De bespreking van dit doodvonnis heeft een opgewonden debat tengevolge, maar tenslotte wordt men het er wel over eens, dat de affaire van de chirurg thans een einde moet nemen, koste wat kost. Men moet thans de verantwoordelijkheid durven dragen. Het doodvonnis wordt uitgesproken, maar men zal nog een laatste poging doen om te trachten de chirurg een bekentenis af te persen. Alvorens ‘door den Scherprechter aen eene galge gehangen ende totten doodt toe geworgt te worden’, zal men hem nogmaals op de pijnbank brengen ‘tot revelatie van syne medegesellen ende complicen’.
De volgende dag zal het vonnis de veroordeelde plechtig worden voorgelezen in tegenwoordigheid van het gehele gerechtshof en men zal onmiddellijk met de uitvoering ervan beginnen. De zaak Kirchhoffs moet de wereld uit, hoe eerder, hoe beter. Is het al niet zo ver gekomen, dat de rechters uitgejouwd worden, wanneer ze langs de straten van 's-Hertogenrade wandelen?
Men heeft de chirurg niet gewaarschuwd, dat de heren rechters deze morgen op bezoek zullen komen om de uitslag van hun onderzoek mede te delen. Zeer vroeg in de morgen zijn ze bijeen op de burcht. Ze hebben allen overnacht in de abdij en woonden de allereerste mis om vijf uur in de morgen bij.
Wanneer ze onder geleide van een tweetal gerechtsdienaars, die fakkels dragen, de cel betreden van Kirchhoffs, ligt deze nog op zijn legerstede en het duurt geruime tijd, alvorens het tot hem doordringt, dat dit het uur der beslissing is. Het is een enigszins potsierlijke vertoning, die zich afspeelt in het duistere hok, dat bij deze verlichting een dubbel angstwekkend uiterlijk krijgt: de
| |
| |
rechters opeengedroiïgen in de kleine ruimte tegenover een oude man, die zich opgericht heeft op zijn strobed en met niet-begrijpende ogen om zich heen ziet.
Dan neemt de griffier het woord en begint met vlakke en vlugge stem het doodvonnis voor te lezen.
Het is de gewoonte, dat de president daarna nog een kleine toespraak houdt tot de beklaagde. Maar aangezien deze beklaagde niet bekend heeft, kan men hem moeilijk tot rouwmoedigheid opwekken en tot een godvruchtige dood. Daarom mompelt de Cartils zo maar het een en ander van: houd u gereed en wees voorbereid. Daarna schuifelen ze een voor een achteruit. De chirurg heeft zich niet bewogen. De bewakers constateren, dat hij na enige uren nog onbeweeglijk op zijn legerstede zit. Ze vragen zich af, of de betekenis wel tot hem doorgedrongen is.
Ja, dat is wel het geval. Joseph Kirchhoffs heeft begrepen, wat men hem vertelde. Hij is een ontwikkeld man en kan heel goed de ingewikkelde constructies der rechterlijke taal volgen. Men is hem komen aanzeggen, dat hij ter dood veroordeeld is. Hij is volkomen verbijsterd. Dit kan niet waar zijn. Het is tegen de wetten des lands. Men moet een beklaagde tot een bekentenis kunnen brengen. Zo niet, dan moet men hem vrij laten gaan. Daarop is heel zijn systeem van verdediging gebaseerd geweest. Allerlei gedachten bespringen en verwarren de helderheid des geestes, die na verschillende maanden van koortsachtige fantasieën, weer even verschenen was.
Het kan niet waar zijn, het is een smerige grap van deze dorpsrechters, die hem op een dergelijke wijze angst trachten aan te jagen, nadat het hun niet gelukt is hem tot spreken te bewegen door de kwellingen van de tortuur.
Men tracht hem in de val te lokken, opdat hij in doodsangst zal beginnen te spreken. Hij moet zijn zinnen bij elkaar houden. Hij moet denken, maar zijn gedachten ontspringen hem telkens weer. Hij drukt het hoofd in de handen. Maar hij beheerst zijn denken niet meer, zijn gedachten zijn op hol geslagen, beelden schuiven voor zijn verbeelding zonder samenhang of toepasselijkheid. Hij kan de kern niet meer vatten van het gevaar, dat hem bedreigt en dat hij daarstraks nog zo duidelijk inzag. Hoe was het ook weer, er waren twee gerechtsdienaars met fakkels, nietwaar, of waren het er vier? Ach, wat doet het er nu toe! Neen, het waren er toch maar twee...
| |
| |
Wanneer de gerechtsdienaars hem op de schouders tikken, ten teken, dat hij hen volgen moet om de tortuur te ondergaan, die hem voor de dood nog tot bekentenis moet brengen, is hij bijna verheugd.
Naar de beul? Ja, dat is goed, uitstekend! Want dat bewijst wel, dat men hem nog niet veroordeeld heeft. Dat andere was maar een kwade droom, waarin men hem was komen vertellen, dat hij gehangen zou worden.
Neen, er is nog niets gebeurd, hij gaat naar de beul en zal daar zwijgen; hij is al een goede bekende van hem geworden, die Dillenbourg. Jawel, we hebben elkaar een paar maanden niet gezien. Maar zwijgen, zwijgen!
Hij strompelt het vertrek binnen en moet zich vasthouden aan de gerechtsdienaars, die hem begeleiden.
- Zoals ge gehoord hebt, Joseph Kirchhoffs, zullen we u opnieuw aan de beul overleveren, opdat ge een bekentenis zult afleggen, zegt de president.
Dillenbourg ondervindt een zekere weerzin, wanneer hij dit verminkte en afgesloofde lichaam weer tot voorwerp van zijn pijnigingen maken moet. Daar is geen aardigheid meer aan en het is een werk, een flinke beul onwaardig.
De rechters hebben hem uitdrukkelijk gezegd, dat hij niet te ver mag gaan en niet de dood mag veroorzaken. Ze hebben als voorzorgsmaatregel een chirurg uit Aken laten komen, die bij de foltering aanwezig moet zijn en die de beklaagde controleren zal, opdat hij niet boven zijn krachten te lijden hebbe.
Die Akense geneesheer is een opgewekt man, die temidden van de stedelijke beslommeringen in de keizerstad de processen tegen de Bokkerijders en de achtergrond dezer gebeurtenissen slechts vluchtig gevolgd heeft. Hij vindt Kirchhoffs overigens een alleszins interessant geval en is gaarne bereid, zelfs tegenover hem de collegiale code der geneesheren in acht te nemen.
Hij loopt met veerkrachtige stappen door het vertrek en wanneer Kirchhoffs wordt binnengebracht, stapt hij op hem toe, stelt zich voor, schudt een hand, die nauwelijks uitgestoken werd en vraagt:
- Wel, collega, hoe gaat het?
Een dwaze vraag op een dwaze plaats en de president is er dan ook meteen bij, om aan dit incident een eind te maken.
Tot Kirchhoffs is het nog niet goed doorgedrongen, wie die
| |
| |
vreemde kerel is, die hem monstert als een ziek paard. Hoe gaat het, klinkt het nog na in de gedachten van de chirurg. Het gaat goed, het gaat slecht, wie zal het zeggen? Het zou hem heel goed gaan, wanneer hij maar niet telkens meegenomen werd door allerlei gedachten, die met de ernst van het ogenblik niets te maken hebben. Verstrooid begeeft hij zich in de richting van de beul. Tegen allen, die hem omringen, stijgt een diep gevoel van haat en afkeer in hem op, alleen de beul is daarbij uitgezonderd. Met een zeker soort vertrouwen richt hij zich tot deze, omdat hij alléén door de verschrikkelijke kuur, die de beul hem doet ondergaan, terug kan keren tot het oude en goede leven. Er komt een grens, dat de beul aan het einde van zijn vermogen is, op datzelfde ogenblik opent zich de poort naar de vrijheid.
Dillenbourg begrijpt niets van de zonderlinge band, die hem bindt aan dit beklagenswaardig schepsel, dat als het ware bescherming bij hem zoekt.
Wrevelig treft hij de voorbereidingen voor de tortuur.
Zijn fantasie reikt niet ver genoeg om iets nieuws uit te denken en dus wordt het lichaam van de chirurg weer op alle plaatsen waar het reeds gebogen, getrokken en verscheurd is, opnieuw gekwetst. Het lijkt echter wel, alsof het laatste restant reactievermogen uit hem verdwenen is. Want deze morgen komt er zelfs geen kreet over zijn lippen. Wanneer hij aan de wip hangt, ontsnapt hem slechts met tussenpozen van enkele minuten een lange zucht. Op enige vraag of aanroep van de president antwoordt hij in het geheel niet.
Wanneer hij na enkele uren neergelaten en losgemaakt is, stapt de Akense chirurg op hem toe, om pols en bloeddruk te controleren; hij vindt een en ander wel een complimentje waard.
- Ongelooflijk, collega, hoe ge dit uithoudt! Weet ge wel, dat ge een merkwaardig wetenschappelijk geval vormt door uw abnormaal uithoudingsvermogen. Ik gevoel er iets voor, er een studie aan te wijden...
Kirchhoffs weet niet eens, dat er tegen hem gesproken wordt. Hij hangt als een vormloze massa op een stoel. Zijn gedachten proberen iets terug te vinden van wat hem inviel, toen hij hoog boven de grond aan de wip hing. Het was een gedachte, die alles verklaarde, die de oplossing gaf van alle moeilijkheden en die heel dit gebeuren tot een onbelangrijk incident terugbracht. Het was even als een flits van licht door zijn hersens getrokken, maar
| |
| |
toen hij het vast wilde houden, was het hem ontglipt. Het was een ingeving van opperste eenvoud. In Christus' naam, wat was het? Hij weet het niet meer, maar geeft de strijd nog niet op; straks in zijn cel, wanneer hij alleen is, zal de gedachte wel terugkeren en als een zuil van licht voor zijn ogen staan. Dan is alles opeens verklaard.
Hij eet niets tijdens het middaguur, een overweldigend gevoel van uitputting maakt zich van hem meester. En langzaam kruipt een pijn van uiterste verlatenheid zijn hart binnen. Hij heeft zo diep medelijden met zichzelf, met zijn gebroken lichaam, met zijn tastende geest, die nauwelijks meer een gedachte vermag vast te houden. Tranen lopen hem in de ogen: lang geleden heeft hij een gevoel gekend dat hierop leek: hij was een kind, men had hem voor straf opgesloten in een der bovenkamers van het grote ouderlijke huis en men was hem vergeten. Toen had hij gehuild in dezelfde eenzaamheid als thans.
Hij staat alleen, men heeft hem eenzaam gemaakt, men wilde hem niet begrijpen. Heeft hij niet allen goed gedaan? Hij heeft hun ziekten genezen en als er geen geld was, vroeg hij nimmer om betaling. Hij wilde allen uit het moeras trekken, waar ze in staken. Heeft hij niet zijn nachtrust opgeofferd, om aan allen rijkdom te verschaffen? Wat was er verkeerds in hetgeen hij deed; neen, men heeft hem niet willen begrijpen. Zijn goedheid werd miskend, men richtte zich tegen hem, zijn vrienden zelfs lieten hem in de steek, men vreesde zijn groeiende macht en allen hebben samengespannen tegen hem. Hij is alleen.
Maar overwonnen is hij niet. Neen, hij heeft het alleen uitgehouden tegen allen en hij zal het uithouden tot het bittere einde. Het nieuwe licht, dat hij bracht, zal brandende blijven, dank zij zijn overwinning. Men kan hem niet doden, al zou men zijn ingewanden uit zijn lichaam scheuren. Hij zal leven door de gedachte, door de idee, die onsterfelijk is.
Joseph Kirchhoffs weet niets van het rumoer, dat de wereld om hem heen beheerst, een rumoer, waarin zijn persoon en zijn zaak het onuitputtelijke onderwerp vormen.
Zeker, de rechters hadden onderling afgesproken, dat men zou zwijgen over het besluit, de chirurg aan de galg te brengen. Het was hun het liefst, wanneer alles zoveel mogelijk in stilte zou kunnen gebeuren, want zij vrezen, dat de terechtstelling meer onrust en oproer, dan afschrik zal verwekken. Het hardnekkig
| |
| |
zwijgen van Kirchhoffs is natuurlijk algemeen bekend en dat heeft ten gevolge, dat vele burgers, die niets met het drijven der Bokkerijders te maken hebben, twijfelen aan de juistheid der gerechtelijke procedure. Het zou de rechters het liefst zijn, wanneer de plechtigheid bij de galg zo min mogelijk opzien baarde. Maar het gerucht van de terechtstelling is langs onbekende wegen uitgelekt en heeft de gehele streek in opschudding gebracht. Iedereen spreekt er over. Over twee of drie dagen zal de terechtstelling plaats hebben. Men heeft de beul weer gezien. De gerechtsdienaars worden uitgehoord, wanneer ze zich buiten de burcht begeven. Die voelen zich nu personen van bijzonder gewicht. Er zijn mensen, die in kleine groepen voor het huis van de chirurg samenscholen. Ze weten niet, wat ze verwachten te zien. De gordijnen zijn toegeschoven, er gaat niemand in of uit. Anne Elisabeth is met haar kinderen weer bij haar ouders ingetrokken en laat zich nooit op straat zien. Des zondagsmorgens gaat ze naar de vroegmis van zes uur, gesluierd zit ze achter in de schemerige kerk.
In de preek heeft de pastoor gesproken over de noodzaak voor de zondaars te bidden, vooral voor de verstokte zondaars, die weigeren hun schuld te bekennen.
De rechters zijn bleek en zenuwachtig bijeengebleven, nadat de chirurg die morgen is weggevoerd. Het wordt een hopeloos geval. En in de drang om tot beslissingen te komen, stemmen ze in met het voorstel van de Limpens om de uitvoering van het vonnis op overmorgen, de elfde mei, vast te stellen. Deze middag zal voor het laatst de tortuur worden toegepast. Volgt ook dan geen bekentenis, dan zal de beklaagde worden overgegeven aan de laatste zorg eens priesters. God moge hem verder oordelen. Wat mensen konden doen bij het zoeken naar de waarheid, hebben zij gedaan. Ze hebben eigenlijk gezegd, iedere verwachting op een bekentenis reeds opgegeven. De booswicht is verstokt, zeggen ze en dus blijft er niets anders over dan hem ter dood te brengen. Ze zeggen dit zó vaak, dat men bijna zou gaan menen, dat ook de rechters een gedachte terug willen dringen, de gedachte namelijk, dat het wel eens waar kon zijn, dat de chirurg inderdaad niets met de bende te maken had. Die gedachte maakt hen kregel. Ze zijn enigszins overprikkeld. Dat blijkt bijzonder, wanneer aan het einde van die middag na een vergeefs wachten
| |
| |
op enig woord van de gemartelde chirurg, de schoolmeester van de stad een plan ten uitvoer heeft gebracht, dat instemming vindt bij allen, die er van horen, behalve bij de rechters.
Hij heeft in de schooluren de kinderen verteld van de verschrikkelijke dingen, die er gebeuren op de burcht in de stad, waar men zovele misdadigers en boeven heeft bijeengebracht, die nu allen aan de galg zullen worden opgehangen. De levensvreemde oude man heeft er wel geen rekening mee gehouden, dat er onder zijn leerlingen verschillende kinderen zijn, wier vader of broer en enkele wier moeder op de burcht zitten opgesloten... Dan vertelt hij van doctor Kirchhoffs, die ze allen wel kennen, hij is de grootste van de booswichten, maar weigert zijn misdaden te bekennen, ondanks het feit, dat de vrome rechters hem iedere dag weer tot rouwmoedige bekentenis trachten te brengen.
- Bidden we voor de verstokte zondaar, zegt de schoolmeester! Na de schooltijd voert hij de kinderen naar de burcht en brengt hen, ondanks enig protest der beambten in een vertrek, grenzend aan de zaal, waar de foltering van de chirurg plaats heeft. Daar doet hij de kinderen knielen en hij begint met luide stem te bidden voor de bekering van de zondaars. De kinderstemmen klinken ijl en hoog op onder de oude gewelven, angstig zien ze elkaar aan, ze weten, dat in ditzelfde gebouw tientallen mensen wonen, die opgehangen zullen worden. Griezelig is dat, ze wilden wel, dat ze thuis waren en in bed. Iedere keer als de meester luid het ‘Onze Vader’ inzet, lopen de rillingen hun over de rug. Wat duurt die rozenkrans verschrikkelijk lang.
De rechters hebben het gemompel gehoord en een dienaar gezonden om te kijken, wat er aan de hand was. Als ze horen, dat de oude schoolmeester de kinderen mee naar de burcht genomen heeft, geven ze order, dat de man onmiddellijk dient te verdwijnen en dat hij de kinderen maar naar de kerk moet geleiden, wanneer hij met hen bidden wil. Maar de meester trekt zich van die boodschap niets aan en gaat met luide stem door met bidden. De kinderen kruipen steeds meer bijeen, onrustig draaien de hoofdjes heen en weer, hun knietjes worden koud en pijnlijk op de half-vochtige plavuizen.
Dan gaat opeens de deur open, die leidt naar de folterkamer. Zich vasthoudend aan beide deurposten, staat daar de chirurg. De zangerige kinderstemmen stokken midden in een Wees gegroet. Onbeweeglijk, met open monden en angstig grote ogen,
| |
| |
zien ze naar de figuur van de vreemde man, in wie ze niet de dokter herkennen, die bij velen hunner aan bed verschenen is, wanneer ze daar lagen met hun kleine ziekten. Die onbeweeglijke figuur beangstigt hen bovenmate.
Ook in het verwarde brein van de chirurg werkt het beeld der biddende kinderen als een schok. Hij staat daar krampachtig verstard en zonder enige toom rennen gedachten en herinneringen door zijn hoofd. Het is, alsof hij uit een slijkerig moeras opgetrokken wordt en geplaatst op een zonnige zomerwei. Niet de gedachte aan zijn eigen kinderen springt in hem op, neen, het is de herinnering aan zijn eigen jeugd, hij ziet zichzelf als klein en onschuldig wezen tussen de andere kinderen knielen, hij ziet zichzelf lopen door de weiden langs de Worm op paaszaterdag na de paasmis, herinneringen aan een donkere hoek in het huis van zijn vader, waar hij droomde tussen zijn speelgoed, herinneringen aan een zomerse ochtend, dat hij de mis diende in de kerk.
Als die gedachten hem in weinige ogenblikken tijds in de geest dringen, wordt hij vermorzeld door de tegenstelling, die zich thans in haar volle omvang aan hem openbaart. Het is alsof hij zichzelf ziet staan in deze deuropening in heel zijn beklagenswaardige verschijning. Wat geen rechterlijke ondervragingen hebben kunnen bewerkstelligen, wat de pijnlijkste folteringen niet konden bereiken, dat doen deze verschrikte kinderogen, dat doen deze gevouwen kinderhandjes: Joseph Kirchhoffs laat in het openbaar het masker vallen, dat hij tot in de zwaarste beproevingen voor het gezicht gehouden heeft. Hij is weer kind geworden en een kinderlijk berouw dwingt hem op de knieën. Hij ziet zijn verlies in. Met luide stem en met opgeheven handen begint hij te bidden: Onze Vader, Wees Gegroet. Alleen de schoolmeester bidt met hem mee, de kinderen blijven ontdaan zwijgen. Waren nu de rechters op hem toegetreden, het zou hun misschien weinig moeite gekost hebben, de woorden uit zijn mond te horen, waarop ze al maanden zitten te wachten. Maar ze blijven nieuwsgierig in de deurpost dringen, om het vreemde schouwspel gade te slaan.
Als de chirurg na enige minuten van uitputting voorover gevallen is en door de gerechtsdienaars ondersteund weggeleid wordt, zijn ze alleen maar verontwaardigd en kwaad op de schoolmeester, die de schuld is van deze vertoning. Nu zal het gerucht van de onschuld van de chirurg wel uitgroeien tot het verhaal, dat
| |
| |
hij eigenlijk een grote heilige en martelaar is. Smerige huichelarij, anders niet, concludeert de Limpens...
Uit Aken komt daags daarna in de vroege ochtenduren de geleerde Jezuïet Zonder naar 's-Hertogenrode. De hoogdrossaard de Cartils heeft een bode naar hem gezonden met de uitnodiging de chirurg op de dood voor te bereiden en zo mogelijk hem alsnog door overreding te bewegen een bekentenis af te leggen. Men heeft nog een zwakke hoop, dat de Jezuïeten, wie nu eenmaal veel gelukt, wat anderen onmogelijk is, er in slagen zullen het geheim rond de chirurg tot klaarheid te brengen.
Wanneer pater Zonder de cel van Kirchhoffs betreedt, vindt hij hem nog slapende. Onmiddellijk na de foltering van gisteren was hij weggezonken in bewusteloosheid en nu, na twaalf uren, is hij de geestelijke emoties van gisteren, het tafereel der kinderen en zijn eigen vermorzeling, totaal vergeten.
Hij heeft onmiddellijk een afkeer van het strenge gelaat, dat hem aanziet bij zijn ontwaken.
Wanneer de priester zijn naam heeft genoemd, komt onverwacht het onvriendelijk-ironische antwoord van de chirurg:
- Zo, pater Zonder, ge komt dus bij de Zondaar op bezoek? Die woordspeling bevalt de pater niet.
- Ik begrijp niet, zo zegt hij, dat ge op dit ogenblik nog schertsen kunt. Weet ge dan niet, dat het heden de laatste dag uws leven is?
- Misschien is het geen scherts, antwoordt de chirurg, misschien ben ik inderdaad wel een groot zondaar.
De priester vergeet zijn ontstemming en begint aan te dringen bij de chirurg, dat hij zeggen zal, wat hij op zijn hart heeft, hij heeft nog tijd zich rouwmoedig op de dood voor te bereiden.
Maar hij vergist zich.
- Wij zijn allemaal zondaars, zegt Kirchhoffs; gij, pater Zonder, de rechters en ik. Wat heeft het dan voor zin, elkaar te oordelen en te veroordelen? Als wij in God geloven, moeten we van Hem het oordeel verwachten en als we niet in God geloven, dan kan het oordeel van de mensen ons niet deren.
Pater Zonder heeft verschillende malen ter dood veroordeelden bijgestaan. Hij heeft daarbij allerlei karakters ontmoet. Maar altijd was hij in die gesprekken de leidende figuur, die raad geeft, troost, opbeurt.
| |
| |
Bij deze chirurg is het anders, die blijft aan het woord en schuift met een enkel gebaar de redeneringen van de priester terzijde. In dat verminkte lichaam, dat maandenlang als verdoofd heeft terneer gelegen, schiet de geest in sommige ogenblikken als een vlam weer op. Deze laatste dag van zijn leven beschikt de chirurg weer over alle oude geestkracht, die hem onderscheidde in het legerkamp, in de hogere kringen te Brussel en later onder de adel van dit land. Hij is verheugd in de pater iemand getroffen te hebben, die naar hem luistert en die een vonkend gesprek volgen kan.
Pater Zonder tracht telkens op het onderwerp te komen waarvoor hij hierheen gezonden is: de chirurg moet bekennen en een rouwmoedige biecht spreken. Maar dat laatste weigert hij. Ik heb met Kerstmis gebiecht, zegt hij glimlachend, hoe zou men zondigen, wanneer men leven moet, zoals ik leef. En voor mijn penitentie hebben de heren rechters gezorgd. Dat verzeker ik u. Uur na uur verloopt. Er is geen sprake meer van verwarring in de geest van de veroordeelde. Pater Zonder kan niet geloven, dat deze man gisteren nog de kwellingen der tortuur doorstaan heeft. Op de achtergrond van zijn gedachten weet de chirurg, dat hij nog precies vier en twintig uur te leven heeft. Maar op dit ogenblik verontrust hem dit niet. Vier en twintig uur is een lange tijd, daarin kan zoveel gebeuren. Het zou dwaasheid zijn zich ongerust te maken.
Hij gebruikt samen met pater Zonder het middagmaal. Het is zijn galgenmaal, dat bemerkt hij aan het feit, dat goede spijzen en een fles wijn worden opgediend. Pater Zonder is vrijwel sprakeloos geworden, hij eet weinig, maar staart voortdurend over de tafel naar die onbegrijpelijke man tegenover zich. Men zou bijna zijn roodomrande ogen, de vieze slordige baard, de magere gore hals boven de vuile hemdkraag vergeten, wanneer men ziet, hoe hij met elegante gebaren de schotels toeschuift aan zijn gast. Men zou de omgeving van de slechtverlichte en onaangenaam riekende cel vergeten, wanneer men alleen maar luisterde naar die badinerende stem, die allerlei gesprekken voert over niet ter zake doende onderwerpen, maar die iedere toespeling op de ernst der omstandigheden vermijdt.
De dag verloopt en een diep teleurgestelde Jezuïet verlaat tegen de avond de cel. Bij het afscheid zegt hij:
- Ik zal morgen zo vroeg mogelijk terugkomen, misschien dat
| |
| |
gij dan van gedachten veranderd zijt en alsnog een rouwmoedige biecht zult spreken. Ik bezweer het u bij de waarde van uw onsterfelijke ziel!
- U moet u vooral niet ongerust over mij maken, pater Zonder, antwoordt de chirurg, nu niet en morgen niet en nooit. Ik ben u zeer erkentelijk, dat gij mij vandaag gezelschap hebt gehouden en ik verheug mij reeds op uw terugkeer van morgenvroeg. Ik zal u eens een paar aardige boeken lenen over verschillende onderwerpen, waarover wij vandaag gesproken hebben. Kloosterbibliotheken zijn vaak zo eenzijdig ingericht...
|
|