| |
| |
| |
XIV
Hij heeft zich niet verzet; noch door een gebaar, noch door een woord. Even heeft hij geaarzeld, hij moest een wee gevoel, dat hem uit de maag opstijgt, onderdrukken. Hij slikt een paar keer en gaat dan in hun midden vooruit, het marktplein over. Zoals ze daar over de drukke markt gaan, vormen ze een eiland van stilte, want iedereen die hen ziet, staat verstard en stom: de chirurg is gearresteerd en wordt naar de burcht gebracht. Boven op de heuvel aangekomen, gaat hij door de grijze, welbekende poort, hij ziet nergens bekende gezichten. Zij die tot deze aanhouding bevel hebben gegeven, houden zich schuil. Ze durven zich niet te vertonen om rekenschap te geven van hun daad. Er is een aparte cel voor hem in gereedheid gebracht, een klein donker hok, dat slechts licht van buiten ontvangt door een opening, waar een steen is weggenomen. Zwijgend houdt een gerechtsdienaar de boeien voor hem open. Dan slaan ze om zijn polsen en de sleutels worden omgedraaid. Hij is alleen.
Er dringt geen gerucht meer tot hem door. Het eerste uur staat hij daar onbeweeglijk, het lijkt alsof hij een slag heeft ontvangen, die zijn zenuwstelsel heeft verdoofd. Langzaam wennen zijn ogen aan de half-donkere omgeving. Als hij ontwaakt uit zijn geestelijke verdoving, wil hij zich langs de ogen strijken. Wanneer hij zijn hand opheft, gaat de andere mee en zijn ketenen tinkelen tegen elkaar. Dat voert hem geheel tot de werkelijkheid terug. Hij zet zich op de lage brits, waar wat vuil stro ligt.
Ze hebben het dus toch aangedurfd, hem, de bekende en vooraanstaande burger der stad, te arresteren op getuigenis van een stel schooiers uit de onderste lagen der bevolking. Hij is benieuwd hun gezichten te zien, wanneer ze hem in verhoor zullen nemen. Hij zal hen verpletteren door zijn geestelijk overwicht en door de beheerste verontwaardiging, waarmede hij hun vragen zal beantwoorden.
Ze zullen toch niet de treurige moed hebben, hem hier lang te laten wachten in dit stinkende hok, waar in het schemerdonker de ratten langs zijn voeten ritselen.
Hij beeft van woede, wanneer hij aan zijn vijanden denkt, die hem dit hebben aangedaan; en hij is ongeduldig zich met hen te meten.
Maar ze laten hem rustig de eerste vier en twintig uren alleen en
| |
| |
zonder enige boodschap. Vier en twintig uren, waarin hij zich geen ogenblik rust heeft gegund. Uur na uur verloopt in het duister van de nacht, waarin hij zijn wraakplannen tot een geheel nieuw systeem heeft samengevoegd. Want geen ogenblik komt het bij hem op, dat deze gevangenschap wel eens van lange duur zou kunnen zijn en op een andere wijze zou kunnen eindigen, dan hij nu aanneemt.
De langzame overgang naar de nieuwe dag bemerkt hij nauwelijks. Hij staat recht overeind voor de deur, wanneer de gerechtsdienaar hem wat brood en melk brengt en de boodschap, dat hij zich binnen het uur gereed dient te houden om ondervraagd te worden.
Hij keurt de man geen blik waardig, drinkt een paar slokken van de melk en wacht tot de deur wederom opengemaakt wordt. Met trots opgeheven hoofd stapt hij tussen twee cipiers voort naar de grote zaal, waar zijn rechters bijeen zijn.
Wanneer een van de grote dubbeldeuren opengaat, is hij een ogenblik verblind door de zonnejubel, die door de vensters in het kale gewitte vertrek binnenvalt. De rechters zitten in de schaduw tegen de muur achter een lange tafel. Zonder een enkele beweging te maken, staren ze naar hem. Met veerkrachtige stappen en een vorsende blik komt hij dan naar voren en blijft voor de tafel staan. Hij is even teleurgesteld, dat hij in hun ogen geen enkel spoor van onbehaaglijkheid of verlegenheid ontdekt. Behalve dan in de blik, die rechter Nicolas hem toewerpt, waarin verstandhouding met vrees is gemengd.
Maar van de anderen is er niemand, die de blik afwendt of die zijn ogen ontwijkt, door een voorgewende aandacht voor de papieren, die op tafel liggen. Zelfs de griffier Cox ziet hem aan met een vrijmoedigheid, die hij zich niet zou hebben veroorloofd, toen de chirurg op vrije voeten rondliep. Zodra de ene mens macht over de ander gekregen heeft, is iedere schroom verdwenen.
Het lijkt alsof in de stilte van deze zomermorgen de tegenstanders hun krachten eerst met de ogen meten, alvorens de strijd te beginnen. In de verte hoort men een hond blaffen.
Dan buigt de voorzitter, graaf de Cartils, zich voorover en geeft de gerechtsdienaar een wenk, om de boeien van de handen van de chirurg weg te nemen.
| |
| |
Men is bereid Joseph Kirchhoffs als een bijzonder geval te behandelen.
Een tweede wenk van de president gaat in de richting van de griffier, die met vlakke stem de akte van beschuldiging begint voor te lezen.
Joseph Kirchhoffs, geboren 12 oktober 1724, uit de ouders Nikolaes Kirchhoffs en Katharina Doveren, chirurg binnen 's-Hertogenrode, voormalig officier in het keizerlijke leger van prins Karel van Lotharingen, wordt beschuldigd de leiding te hebben gehad bij een groot aantal roverijen, diefstallen, moordaanslagen, overvallen in den lande van 's-Hertogenrode en daarbuiten, waarvan de volgende te noemen...
Er volgt een uitgebreid welomschreven verslag van een groot aantal tochten, die de gezellen hebben gemaakt en, zonder dat een spier in zijn gelaat vertrekt, is Kirchhoffs inwendig wel verbaasd, dat men zo volledig op de hoogte is gekomen van allerlei ondernemingen in de weinige maanden, dat de verhoren hebben geduurd.
Maar alles weten ze toch nog lang niet en er is ook zoveel onwaarschijnlijks en zots in het voorgelezen stuk, dat de chirurg lust zou gevoelen er om te lachen, wanneer hij dit in de stilte van zijn studeerkamer zou doorlezen.
Hij hoort bekende en onbekende namen: Pannesheide, Würm, Wijnandsrade, Höngen.
Een klein half uur verloopt met het voorlezen van de akte van beschuldiging.
Dan vraagt de president: Beklaagde Joseph Kirchhoffs, wat hebt gij hier op te antwoorden?
- Niets anders dan een wedervraag, zegt de chirurg. Waar gaat het hier eigenlijk over? En wat heb ik te maken met dat mooie verhaal, dat de heer Cox ons juist heeft voorgelezen?
- Een soortgelijke vraag hebben de heren van het gerecht zich ook gesteld, alvorens zij het voor hen moeilijke besluit namen, u op deze wijze te dwingen, voor ons te verschijnen. Wat heeft de chirurg Kirchhoffs, die wij allen toch kennen als een achtbaar burger en inwoner van onze stad te maken met al de misdaden, die de laatste tien jaren in dit land en in de verre omstreken hebben plaats gehad?
De Cartils wacht. Hij kijkt de chirurg strak in de ogen.
Deze slaat de ogen niet neer.
| |
| |
- Nu, vraagt hij, heeft u ook een antwoord gevonden op die vraag?
- Wij vonden het niet, vervolgt de president. Maar er zijn er anderen geweest, die het ons gegeven hebben. Een antwoord, dat aan duidelijkheid niets te wensen overliet. Vrijwel al uw mensen hebben u beschuldigd de leider te zijn van de troepen, die door de volksmond de Bokkerijders worden genoemd en die een afschuwelijke faam hebben. Wij hebben oorspronkelijk gemeend, dat men het bij vergissing over uw broer Baltus had. Maar de getuigen spraken zó ondubbelzinnig uit, dat er geen twijfel mogelijk is: Gij Joseph Kirchhoffs hebt op sluwe en listige manier met oogmerken, die wij op het ogenblik nog niet kennen, een terreur georganiseerd in dit land, zoals er nog nooit een geheerst heeft. Hoe gij dit voor God en uw geweten hebt kunnen doen, is voor ons onbegrijpelijk. Dit is overigens een zaak, die alleen u aangaat. Maar de menselijke gerechtigheid eist genoegdoening voor hetgeen hier jarenlang door uw optreden en onder uw leiding is gebeurd. Wat is toch uw bedoeling geweest? Ge hebt toch alles, wat een man van uw stand wensen kan. Een edel beroep, huis, vrouw, kinderen, algemene achting, de vriendschap der weldenkenden. Het is ons een raadsel.
- Welnu, antwoordt de chirurg, en hij tracht een gemeenzame toon te vinden, als betrof het hier geen rechterlijke ondervraging maar een gesprek onder vrienden, de oplossing van dit raadsel is veel eenvoudiger, dan gij denkt. Er is helemaal geen raadsel. Er is evenmin een chirurg Joseph Kirchhoffs, die lid - of leider zelfs - is van een boevenbende. Er is alleen maar een groep heren, die zich laten beetnemen, door wat een paar schoeljes hun toeschreeuwen in wanhoop, wanneer de duimschroeven knellen, of wanneer hun ledematen uiteengescheurd worden. Want dat zijn toch immers nog steeds uw methoden om de waarheid te achterhalen, als ik goed ben ingelicht. U zult mij na deze uiteenzetting wel veroorloven heen te gaan en deze belachelijke maar voor mij zeer onaangename komedie te beëindigen. Mij dunkt, het is nu wel geweest.
- Dat zijn wij niet van plan, antwoordt de Limpens vlug. Verdomd, wat is het toch in die pilledraaier, dat hem zo tegenstaat. Er is iets uitgesproken antipathieks in die man, maar hij zou niet weten te zeggen, wat het precies is.
- We zijn dat niet van plan, Kirchhoffs, herhaalt hij; omdat wij
| |
| |
nu eenmaal de overtuiging hebben gekregen, dat de mensen die u beschuldigen, dat niet doen onder druk van pijniging, maar omdat ze er genoeg van hebben onder uw duivelse invloed te staan.
Dacht ge werkelijk, dat wij ons de ergenis en de lachlust op de hals zouden willen halen van de gehele omtrek en van het hof in Brussel op de koop toe, door u te arresteren, wanneer wij er niet vrijwel zeker van waren, dat deze bijna ongelooflijke geruchten omtrent uw persoon inderdaad op waarheid berusten? Neen man, voor zo gek moet ge ons niet aanzien. Ik hoop, en daarmede spreek ik ook de mening uit van de overige heren, dat ge ons de onaangename moeite besparen zult, van u op pijnlijke wijze te ondervragen en dat ge als man van eer, die een spel verloren heeft, ons volledig in wilt lichten omtrent de werkzaamheden van de Bokkerijders en omtrent de bedoelingen, die ge met deze korpsen gehad hebt.
Kirchhoffs beeft van woede, wanneer hij deze vrijmoedige woorden van de Limpens moet aanhoren. De onbeschaamde vlegel durft hem te bedreigen met de pijnbank. De chirurg gaat intussen reeds zo op in zijn spel, dat zijn verontwaardiging even echt is, als stond hij hier inderdaad geheel onschuldig.
- Ik zal de heer de Limpens hierop helemaal geen antwoord geven, zegt hij, ik herhaal alleen, dat ik dringend verzoek een eind te maken aan deze ondervraging en aan mijn gevangenschap.
- Het spijt ons, u alleen het eerste te kunnen toestaan en dat dan nog maar voorlopig, zegt de Cartils. Wanneer ge werkelijk niet bereid zijt, ons in klein comité bekentenissen te doen over hetgeen wij uit andere bron reeds weten, dan zijn wij genoodzaakt u te confronteren met degenen, die u uitdrukkelijk als de leider, de ‘kapitein’ zeggen zij, van de Bokkerijders genoemd hebben.
Enige ogenblikken later zit de chirurg weer opgesloten in zijn donkere cel.
De ondervraging heeft hem evenmin bevredigd als zijn rechters. Zijn optreden heeft niet die indruk gemaakt, welke hij er eigenlijk van verwachtte. Het leek wel, alsof allen reeds van te voren hadden geweten, hoe hij zich gedragen zou en welke vragen hij stellen zou en alsof ze reeds de antwoorden hadden voorbereid, die ze daarop zouden geven. Dat neemt niet weg, dat zijn gedragslijn, die hij volgen moet, duidelijk genoeg is. Hij moet zich
| |
| |
niet laten verstrikken in allerlei redeneringen, hij moet zich houden aan de eenvoudige ontkenning. Hij weet van de Bokkerijders niets; nietwaar, het is belachelijk en ergerlijk, dat men hem van zo iets dwaas verdenkt en altijd weer moet hij direct daarop zijn eis laten volgen, onmiddellijk op vrije voeten gesteld te worden. De confrontatie met enige gezellen zal natuurlijk moeilijkheden opleveren, maar hij weet bijna wel zeker, dat alles, wat ze tijdens de pijnlijke ondervraging over hem hebben uitgeslagen, gemakkelijk te niet te doen is door zijn lijfelijke aanwezigheid, die hun de tong zal binden. Wanneer hij dan al de rechters niet heeft kunnen intimideren, met zijn gezellen zal dat waarlijk wel lukken. Die rechters blijven nog enige tijd bijeen, om het resultaat van dit eerste verhoor te bespreken.
Er zijn er een paar, Ernst en Thielen, leden van het hooggerechtshof van Limburg, die wel onder de indruk zijn gekomen van de woorden van de chirurg. Ze kennen hem zo niet en vinden het toch gevaarlijk een dergelijk man lang onder arrest te houden. Het maakt een verkeerde indruk op het lagere volk, wanneer de vooraanstaande mensen in de gemeenschap elkaar de hand niet meer boven het hoofd houden. Nicolas is overtuigd van de onschuld van de chirurg. Ik heb er van te voren tegen gewaarschuwd, zegt hij, dat men hiermee een slag zou doen, die op onze eigen hoofden terecht zal komen. Wanneer men in Brussel een en ander hoort, dan zal men ons de laan uitsturen en vervangen door vreemdelingen.
Maar de meerderheid houdt vol, dat men de Bokkerijders precies in het hart heeft getroffen, nu men de leider heeft gearresteerd. Laten de mensen dan in 's hemelsnaam maar verklaren, dat het gerecht stapelzot is.
Wanneer de Limpens, die de nacht door zal brengen op de abdij Kloosterrade, die avond in de abdij aankomt, heeft hij daar een vragen-kruisvuur te doorstaan van de kanunniken en al zullen de monniken wel niet het woord ‘stapelzot’ gebruiken, wanneer ze tot uitdrukking willen brengen, wat ze over de rechters in dit land denken, toch blijkt wel duidelijk, dat men niet graag in de schoenen van deze rechters zou willen staan, die een dergelijke blunder maakten en daarvoor hun gehele leven zullen worden uitgelachen. De abt is werkelijk ontdaan. Wat hebt ge toch met mijn goede vriend Kirchhoffs gedaan, vraagt hij de Limpens en de toon is kennelijk verwijtend.
| |
| |
- Precies datgene, wat hij verdient, antwoordt deze tamelijk grof. Allemachtig, het lijkt wel, alsof niet hij, maar de abt de verhoren van de gezellen heeft afgenomen en er dus over oordelen kan.
- Wacht u maar eens tot we hem geconfronteerd hebben met de boeven, die reeds langer vastzitten, dan zult u er wel anders over gaan denken.
- Maar wanneer er getuigen worden gehoord, dan stel ik er toch prijs op, dat iemand van de abdij ten gunste van de chirurg getuigen kan. Ik kan natuurlijk zelf niet verschijnen, maar ik zal enige kanunniken sturen, die hem kennen en die als het ware voor hem in kunnen staan.
- Wij zullen uw afgezanten heel gaarne horen, monseigneur, zegt de Limpens, en ik weet bijna al van te voren wat ze zullen zeggen. Maar nogmaals, wacht u maar eens af, tot de confrontatie heeft plaats gehad.
Maar ook de confrontatie verloopt niet geheel bevredigend voor de rechters.
Men heeft een aantal getuigen laten verschijnen uit de grote gemeenschappelijke gevangenis in de kelders van de burcht. Het zijn vrij zielige figuren, zoals ze daar tegen de muur leunen of steunen op de leuning van een stoel, de lichamen nog getekend door de marteling, die hun verhoor heeft begeleid. Tegenover de ongebroken, goedgeklede figuur van de chirurg, die hen zonder masker en mantel alleen maar herinnert aan de geneesheer, die hun huizen bezocht en niet aan de kapitein, die hen heeft laten zweren, met de voet op het kruis, dat zij hem niet zouden verraden, zijn hun verklaringen heel wat minder positief, dan toen ze voor de eerste keer zijn naam noemden.
Jawel, hij is hun leider geweest, althans, dat geloven ze. Neen, ze stonden niet rechtstreeks onder zijn leiding, en ze zagen hem eigenlijk niet vaak. Maar ze geloven toch werkelijk, dat hij het was.
De chirurg verwaardigt zich niet, de mannen een vraag te stellen, hij ziet hen wel strak aan, wanneer ze schuchter tijdens hun gemompel de ogen naar hem opslaan en dan stokken hun stemmen onmiddellijk.
De confrontatie brengt niet dat, wat de rechters ervan verwacht hebben. Deze ronde heeft de chirurg gewonnen.
| |
| |
Maar hem vrijlaten doen ze niet. Ze hebben nu toch eenmaal de verantwoordelijkheid op zich genomen en het gerucht van zijn arrestatie is toch reeds heinde en ver verbreid, zodat ze bij een eventuele vergissing de smaad van een paar dagen meer kunnen dragen.
Wanneer men echter de belastende getuigen daags daarna weer ondervraagt, dan komen hun beschuldigingen weer overvloedig.
- Waarom zwegen jullie gisteren dan, vraagt de Limpens met de vuist op tafel slaand.
- We zijn bang voor de kapitein, zeggen de mannen, hij leeft samen met de duivel en hij heeft ons bedreigd, dat de duivel ons levend in de hel zal sleuren, wanneer we hem verraden. Maar hij is de grootste Bokkerijder, die er bestaat. Hij heeft ons aan de duivel toegewijd, hij gaf ons toverdranken te drinken, waardoor we van onze zinnen werden beroofd, zodat we niets anders konden doen, dan roven en moorden en stelen.
Het volle gewicht komt weer op de chirurg te vallen en de anderen trachten zichzelf schoon te wassen, door de schuld aan zijn verleiding te geven en aan de bovennatuurlijke krachten, waarover hij beschikte.
De dagen verlopen, maar het stof, dat de aanhouding van Kirchhoffs heeft doen opwaaien, is nog niet tot rust gekomen.
En Dillenbourg komt vrijwel iedere dag van Aken naar 's-Hertogenrode en verdient een schoon handgeld met de behandeling der gezellen. Telkens worden nieuwe namen genoemd en in een poging om de Bokkerijders zo vlug mogelijk meester te worden en het vluchten naar het buitenland te voorkomen, wordt iedereen gearresteerd, wiens naam maar even genoemd wordt.
En al jammeren er velen onder de zwaarste pijnen, dat ze niets gedaan hebben en onschuldig zijn, toch weet Dillenbourg met enkele speciale kunststukjes wel een bekentenis en nieuwe namen te voorschijn te brengen.
Het hele gezelschap stamgasten uit de ‘Vivat’ zit thans bijeen in de keldergevangenissen. ‘Vivats-Willem’, de waard was de eerste, die men arresteerde. Thecla zwerft ergens rond met een vreemde man, die de kermissen afreist met een paar apen, ze is sinds weken niet meer gezien. Zij is overigens niet beschuldigd. Maar van verschillende andere gezellen heeft men vrouw en dochters gearresteerd. Er ligt een druk van angst over het gehele land, vooral omdat velen menen, dat inderdaad veel onschul- | |
| |
digen worden aangehouden en opgesloten. Welk een onzekerheid! Men behoeft slechts een oude vete te hebben met iemand, om gevaar te lopen vandaag of morgen als Bokkerijder weggevoerd te worden.
Nu de soldatenwachten uitgebreid zijn, is de kans op ontvluchting vrijwel uitgesloten, alhoewel er toch herhaaldelijk pogingen worden gedaan. Geruchten sluipen rond: twintig mensen zullen opgehangen worden, veertig, honderd. Er zal een leger komen om de steden en dorpen in de omgeving geheel te verwoesten en te brandschatten. Kirchhoffs is weer op vrije voeten. Kirchhoffs heeft in de gevangenis zelfmoord gepleegd. Kirchhoffs wordt op de pijnbank gelegd. Vanaf de kerktoren strijken iedere maanloze nacht zwarte gedaanten vliegend omlaag, er zijn mensen, die de vleugels langs zich heen voelden zoeven. Er heeft een kudde vurige bokken gedraafd door het bos in de richting Bardenberg; bij Wilhelmstein heeft men een boer hangend aan de kasteelpoort gevonden, hij had twee bokshorens op zijn kop. Het gerucht kan zó vreemd niet zijn, of het wordt geloofd. Het groeit, terwijl het verder verteld wordt en niemand weet meer, wat waar is en wat er werkelijk gebeurd is.
De zomer is ten einde en de triestheid van de herfst hangt tussen de dalen en in de straten van de stad. Het lijkt wel, alsof er nimmer zo'n naargeestige winter in aantocht is geweest, als thans. Een geheel nieuwe onrust en een groot wantrouwen drijft de mensen uiteen, men durft nauwelijks met elkaar spreken. Men weet immers nooit, hoe de ander denkt over de onderwerpen, die aller geest bezig houden en met een enkel woord zou men zich reeds in verdenking kunnen brengen, tot de Bokkerijders te behoren. De herbergen liggen verlaten en de gulden tijd voor de kasteleins is voorbij. Hoe zal het einde zijn?
In het volk leven de verhalen weer op over de gruwelijke terechtstellingen, die voor dertig jaren de gehele streek in schrik en angst hebben gebracht. Honderden rovers zijn toen opgehangen aan de galgen in wijde omtrek. Anderen werden in stukken getrokken, handen werden afgekapt en hoofden stonden gespietst boven op de muren van de burcht. Zou men weer iets dergelijks meemaken? De ouderen weten daar nog allerlei van te vertellen des avonds rond het vuur. De verhalen worden ongemerkt vermengd met oude geschiedenissen van spoken en vuurmannen en
| |
| |
's nachts worden de kinderen gillend wakker en moeten met veel vriendelijke woorden gekalmeerd worden.
In de gevangenis op de burcht en in de hokken, die ingericht zijn in de stadstorens leeft de onrust en de angst nog sterker. Ondanks de beste afspraken, die voor de verhoren onderling gemaakt worden, blijkt telkens weer, dat de rechters meer weten dan de gezellen, die voorgeleid worden, vermoeden. Anderen hebben zich versproken of zijn bezweken onder de aandrang der pijniging. Niemand weet meer precies, wat hij de vorige keer gezegd heeft.
Troosteloos en wanhopig zitten ze bij elkaar. Er is niets overgebleven van hun luidruchtige overmoed. Er zijn er verschillenden, die getracht hebben zelfmoord te pleegen, maar slechts een enkeling is dat gelukt. Lambert Stein bijvoorbeeld, heeft zich met de scherf van een glas de slagader doorgesneden en is doodgebloed voordat men hulp kon verlenen. Hij had een zachte dood; ongetwijfeld een beter lot, dan hem anders te wachten zou staan. Maar bij anderen is het mislukt, een heeft een revolver gekregen van een der bewakers, maar in zijn zenuwachtigheid heeft hij zich slechts een schampschot toegediend aan het hoofd. Een tweede keer dorst hij niet te schieten en zo ligt hij nu met een verbonden kop op een strozak, rillend van de koorts en hoopt maar, dat hij dood is, voor men hem weer weg zal leiden ter ondervraging.
Hoe het gerucht zijn weg vindt, kan niemand verklaren, maar op de 10e oktober van dit jaar gaat het door de gevangenis en spoedig door de hele plaats: vandaag wordt de chirurg met beulshulp ondervraagd.
Ja, na lange aarzeling hebben de rechters er toe besloten de chirurg te pijnigen en op die wijze te trachten een bekentenis uit zijn mond te krijgen. Het heeft hun lang tegen de borst gestuit, maar telkens weer werden de getuigenissen tegen hem herhaald door de andere arrestanten, nadrukkelijker en bezwarender. En hardnekkig bleef hij alles ontkennen, wanneer men hem ondervroeg.
Dillenbourg, de beul, voelt, dat dit een bijzondere dag is. Vandaag is hij heel zeker een persoon van gewicht en met de instinctieve haat van de mindere man tegen de welgestelde treft hij met voldoening de voorbereidingen voor de foltering.
Kirchhoffs weet, wat hem te wachten staat; hij heeft aanvanke- | |
| |
lijk niet kunnen geloven, dat men iets dergelijks tegen hem zou ondernemen, maar bij de laatste ondervragingen hebben de rechters het reeds bestaan, duidelijke toespelingen te maken op een andere wijze van ondervraging.
Hij heeft bij dergelijke toespelingen slechts minachtend de schouders opgehaald. Hij laat zich niet bang maken als de eerste de beste mijnwerker of boereknecht.
In zijn cel hebben trots en sluwe berekening voor hem een houding ontworpen, die hij trouw zal blijven: ontkennen, zo weinig mogelijk spreken, telkens weer protesteren tegen zijn gevangenhouding. Zijn er geen koorheren van Kloosterrade en pastoors uit de omtrek op eigen verzoek door de rechters gehoord, om de meest gunstige getuigenissen af te leggen over zijn persoon en zijn gedragingen? Zijn zaak staat er goed voor. En zelfs nu men de onbeschaamdheid heeft de beul voor hem te bestellen, ziet hij deze ontwikkeling alleen maar als een versnelling van de goede afloop van het proces. Immers, weet hij zijn rechters ook deze laatste troef der pijnlijke ondervraging uit de handen te werken, dan is hij meester in het spel en zal men hem vrijlaten. De getuigenissen, die tegen hem door volk van minder allooi werden uitgebracht, worden gemakkelijk tot zwijgen gebracht door de getuigenissen vóór zijn persoon door verschillende hooggeplaatste persoonlijkheden.
Maar hoe voortreffelijk zijn redeneringen ook sluiten, zolang hij ze voor zichzelf herhaalt in zijn cel, hem bevangt toch een gevoel van afschrik, wanneer hij naar de folterkamer geleid wordt en hij, staande op de drempel met een enkele blik het tafereel overziet. De donkere, kelderachtige ruimte, schaars verlicht door enige lantaarns aan de vochtige, grijze wanden en een paar kaarsen op tafel, waarachter de zwijgende en onbeweeglijke rechters hebben plaats genomen, omringt hem als een kille luchtstroom. Hij huivert van koude en onbehaaglijkheid. Maar hij herstelt zich, bedenkend, dat slechts langs deze moeilijke en onaangename weg de vrijheid bereikt kan worden. Hij let niet op de beul, die op de achtergrond met zijn instrumenten aan 't werk is.
De stilte, die valt, wanneer de chirurg voor zijn rechters is geleid, wordt slechts onderbroken door het gerinkel van kettingen. Voor de zoveelste keer worden Joseph Kirchhoffs de beschuldigingen, samengesteld uit de bekentenissen van anderen, voorge- | |
| |
lezen en hem wordt gevraagd of hij ook onder deze bijzondere omstandigheden en op deze plaats nog geen bekentenissen wenst te doen.
- Neen. De chirurg heeft niets te zeggen. Hij ontkent. Hij eist onmiddellijke vrijlating.
De Cartils tracht een ogenblik met hem van man tot man te spreken.
- Waarde chirurg, ziet ge niet in, dat ge dit spel verliezen moet. De getuigenissen tegen u zijn zó veelvuldig en wij hebben ze zó nauwkeurig onderzocht, dat vrijwel alle rechters van uw schuld overtuigd zijn. Wij weten niet, wat gij beoogd hebt, met te doen zoals ge gedaan hebt. Wij willen ons oordeel opschorten, tot we van u verklaringen hebben gehoord. Wij willen zelfs geloven, dat ge een zeer aannemelijke verdediging hebt voor uw daden in het verleden. Breng ons, verzoek ik u, niet in de noodzaak, u te verwijzen naar de beul, als de eerste de beste spitsboef. Wij hebben u jarenlang gekend, gij zijt een der onzen, wij willen uw eergevoel niet beledigen door u de smaad aan te doen, die anderen wacht, wanneer ze onwillig zijn, hun misdaad te bekennen. Spreek tot ons als man van eer en ge zult in ons begrijpende rechters vinden.
Kirchhoffs heeft hem tijdens deze kleine redevoering onafgebroken aangezien, de Cartils heeft deze vorsende blik nauwelijks doorstaan. Het lijkt wel, alsof Kirchhoffs hier de man is, die te vorderen en te eisen heeft.
- Ik heb aan mijn verklaringen niets toe te voegen, zegt hij met effen stem.
De Cartils heft met een zwak gebaar de handen omhoog.
- Toon de beklaagde de verschillende werktuigen, zegt hij dan tegen de beul.
Dillenbourg komt naar voren en begint omslachtig en op ordinaire manier te vertellen, hoe de werking is van de verschillende marteltuigen en welke gevolgen ze hebben op het lichaamsgestel van diegene, die er mee behandeld wordt: de duimschroeven, de tangen, waarmede ledematen verdraaid worden, de Spaanse stevels en de wip.
Met een uitdrukking van wrevel op het gelaat luistert de chirurg toe.
- Neen, hij heeft niets te zeggen.
Dan grijpen de beulsknechten hem aan en binden hem vast.
| |
| |
Hij steekt zijn blanke handen vooruit. Zulke handen heeft Dillenbourg nog nooit bewerkt, hij is gewend aan de grove knuisten van werklieden en boeren, maar niet aan de fijnverzorgde ledematen van een rijk en geleerd man.
Het duurt nu niet lang, of de duimschroeven snoeren om zijn vingers. Met ongeduldige gebaren voert de beul zo vlug mogelijk de kwelling op; hij zal deze heer eens laten voelen, dat de beul van Aken zijn vak verstaat.
De chirurg knarsetandt van pijn, hij wordt zeer bleek, hij staart recht voor zich op de grond, zijn ademhaling gaat zwaar, maar zijn lippen gaan niet van elkaar.
Behalve het op en neer lopen der beulsknechten is er geen enkel geluid; de kaarsen werpen grote schaduwen op de muren, de vochtige koude dringt door alles heen en de rechters verbergen hun handen in de mouwen van hun jassen. Er zijn er verschillende, die niet toezien op hetgeen de beulen doen, maar voor zich uit op de tafel staren.
De minuten verlopen, maar er komt geen bekentenis.
Ook niet, wanneer de Cartils de stilte verbreekt en de chirurg nog een keer met een kort woord vermaant.
Dan gaat men over tot de tortuur met de Spaanse stevels.
Dillenbourg begint er plezier in te krijgen. Die chirurg schijnt nog taaier te zijn dan zijn broer, hij is dan ook heel wat jonger en ziet er veel koppiger uit. Jammer van de ander, dat hij gestorven was, denkt hij nog, hij had zo aardig met hem gewerkt en hij zou hem graag aan de galg gebracht hebben.
Deze hier kan nog wel wat meer hebben, denkt hij en hij legt hem onmiddellijk tegelijk beide stevels aan de benen. Hij rukt hem de fijne lakense broek uit en heeft plezier in het vernederend postuur, dat de chirurg - half ontkleed - thans in moet nemen.
Tezamen met zijn knecht schroeft hij de beenklemmen aan, enkels, hielgewricht en been worden als het ware versplinterd onder de druk der beulen, die met hun volle gewicht op de staven hangen, waarmede ze de schroeven aandraaien. Het lichaam van de chirurg schokt en slingert op de martelstoel, hij kreunt telkens even door zijn neus, maar zijn lippen blijven op elkaar. Er is weer een half uur verlopen, voor de rechters de overtuiging hebben, dat ook deze pijniging de chirurg niet aan het spreken zal brengen.
| |
| |
Onmiddellijk daarop laten zij het verminkte lichaam ophalen aan de wip. Met ruwe handen trekken de beulen het koord, waaraan de chirurg met de handen op de rug gebonden hangt, omhoog en laten het plotseling weer vieren. Het hoofd van de man hangt voorover op de borst, het schijnt, dat hij bewusteloos is geworden, want hij geeft geen enkel geluid.
Anderhalf uur heeft de pijnlijke ondervraging geduurd, maar wanneer de Cartils bevel geeft om de beklaagde los te maken, blijkt, dat de chirurg niet geheel bewusteloos is. Hij zakt neer op de stoel, waarop men hem straks gebonden had, en hij ziet de rechters een voor een aan.
Wanneer hem gevraagd wordt, of hij iets te bekennen heeft, zegt hij met merkwaardig duidelijke stem:
- Ik heb aan mijn verklaringen niets toe te voegen.
Hangend tussen twee gerechtsdienaren, wordt de chirurg naar zijn cel teruggebracht.
Als de deur achter hem is dichtgegaan, ontstaat er direct onder de rechters enige opwinding. Het is niet te geloven, dat een man deze marteling kan verdragen zonder een kreet te laten. Men vraagt uiteraard de beul zijn oordeel niet, maar men kan zien, dat deze ontstemd is over het geringe resultaat, dat zijn vele werk gehad heeft.
- Geloof maar, zegt hij tegen zijn knechten, dat we hem de volgende keer op een andere manier te pakken zullen nemen.
De rechters staan in twee opgewonden groepjes te praten.
- Men zou denken, zegt Ernst voor zich uit, dat de duivel hem bijstaat, zo onverschillig blijft hij onder de gruwelijkste kwelling. De duivel! Hebben de gezellen niet verteld, dat hun kapitein een verbond met de duivel gesloten had en hen op de duivel liet zweren, die hen niet in de steek zou laten. De anderen zijn vrijwel allemaal bezweken ondanks die hulp, maar wanneer men deze ondervraging heeft meegemaakt, kan men er bijna niet meer aan twijfelen, dat meer dan menselijke krachten het weerstandsvermogen van de chirurg hebben vergroot.
- Op die manier zie ik het er nog van komen, zegt Thielens, dat we hem vrij moeten gaan spreken, alleen reeds omdat er geen woord van bekentenis over zijn lippen te krijgen is. Of hij moet Baltus achterop gaan.
Daar vat de Limpens vlam op:
- Onzin, wat mij betreft kunnen we hem gerust ophangen on- | |
| |
der de zware en algemene getuigenissen, die tegen hem zijn afgelegd. Overigens stel ik voor, hedenmiddag de ondervraging van de chirurg Kirchhoffs voort te zetten.
De heren zien elkaar even zwijgend aan.
-Dat is toch niet de gewoonte, zegt Nicolas. Ik ben daar tegen. Het zal zijn dood betekenen.
- Het is niet de gewoonte, zegt de Limpens, maar Kirchhoffs is ook geen gewone misdadiger. Wat denken de heren. Wij moeten deze zaak spoedig tot een goed einde brengen.
En in een lust, om deze onsmakelijke zaak zo spoedig mogelijk af te wikkelen, stemmen ze met het voorstel van de heer de Limpens in.
- Overigens, de heren zijn op de abdij genodigd om het middagmaal te gebruiken, vervolgt de Limpens.
De heren gaan gezamenlijk door de stad in de richting van het bospad naar de abdij, een kleine, deftige groep, met ontzag en vrees nagestaard door de stedelingen, die weten, dat de chirurg vanochtend pijnlijk is ondervraagd. De oktoberzon is een verkwikking na de vochtige koude, waarin ze de hele ochtend gezeten hebben. Ze zijn zich volkomen bewust van hun verantwoordelijkheid en in hun hart eigenlijk wel erg bedrukt, dat het lot juist hen heeft uitgekozen, om deze Augiasstal te reinigen.
Men heeft de chirurg, die machteloos op zijn legerstede ligt, wat soep gebracht, maar toen hij er een paar lepels van genuttigd had, braakte hij ze direct weer uit. Hij tracht onbeweeglijk te blijven liggen, omdat hij weet, dat hij dan de minste pijn heeft en het gelukt hem wat weg te suffen in een verdoving, die naar zijn gevoel slechts enkele minuten geduurd heeft, wanneer men hem bij de schouders trekt en een der gerechtsdienaars hem zegt, dat hij op moet staan en hem volgen moet.
-Waarheen? vraagt hij.
De man haalt de schouders op.
- Naar de beul, denk ik.
Is er een nacht voorbij gegaan na de kwelling van gisteren, of heeft hij eerst een kwartier geleden deze zaal verlaten, die volkomen hetzelfde beeld vertoont als de vorige keer. Hij weet het niet. Maar uit alle macht tracht hij zijn geestelijke weerstand weer te mobiliseren, omdat hem opeens duidelijk wordt, dat men hem nu, nu de eerste scrupules voor zijn persoon en zijn ambt
| |
| |
bij rechters en beulen verdwenen zijn, met dubbele kracht zal aanpakken om hem tot bekennen te dwingen. Dat nooit!
Er worden nu geen toespraken meer gehouden.
De vraag van de president, of hij iets te bekennen heeft, wordt hem bits en enigszins uit de hoogte gesteld. Men verwacht niet anders dan een ontkennend antwoord.
Een enkele wenk aan de beul is voldoende. Deze stapt op de beklaagde toe, alsof hij eens behoorlijk revanche wil nemen voor de belediging van deze morgen.
Voor de duimschroeven worden nu andere vingers gekozen.
Niemand verwacht hiervan overigens resultaat.
Dillenbourg verzoekt hierna aan de rechters direct over te kunnen gaan op de wip, want een Spaanse stevel heeft in de toestand waarin de benen van de beklaagde thans verkeren, toch geen effect. Hij zal echter de proef wat zwaarder maken.
De president maakt een ongeduldige beweging met de hand. Goed, goed... allemachtig, wilde die chirurg nu toch maar iets bekennen. Het proces zit de president tot aan de keel, maar hij moet het nu voortzetten, de waarheid moet voor de dag komen en aan de schuld van de chirurg twijfelt hij geen ogenblik, al is het hem een raadsel, uit welke beweegredenen Kirchhoffs gehandeld heeft. Een man met zó'n positie en zó'n toekomst!
Dillenbourg heeft de chirurg een aantal zware gewichten met dunne touwen aan de tenen gebonden. Zo wordt hij nu opgetrokken en weer neergelaten, opgetrokken en weer neergelaten, het touw, bevestigd aan de op de rug samengebonden handen, rukt die handen omhoog naar de hals, de schouders draaien uit de kom, de buik wordt teruggetrokken en de spieren van het hele lichaam worden uitgerekt boven hun macht.
Er komt geen kreet over zijn lippen. Een van de rechters moet zich verwijderen, het schouwspel maakt hem misselijk, met een dronk water tracht hij zijn maag te kalmeren. Als hij na een kwartier binnenkomt, is er niets veranderd in het schouwspel.
Het lijkt alsof de beul een afschuwelijk spel speelt met een levensgrote jan-klaassenpop, die hij in beweging brengt door aan een touw te trekken. Maar veel beweging is er niet meer in het slap neerhangende lichaam en het is onder deze omstandigheden niet te verwachten, dat de chirurg nog wel in staat is om welke bekentenis dan ook te doen. Daarom wordt hij neergelaten. En weer verbaast het de rechters en de beul, hoe spoedig de chirurg
| |
| |
zich enigszins althans, herstelt. Het lijkt wel, of hij in het geheel niet bewusteloos is geweest, doch de kwelling slapende heeft ondergaan. Hij verstaat zeer goed wat de Limpens voorstelt aan de andere rechters.
- Ik stel voor de ondervraging morgenvroeg voort te zetten, zegt hij en ziet de anderen aan.
Deze zien ietwat schichtig naar elkaar, knikken en mompelen wat. Dan schijnt het voorstel aangenomen te zijn.
- U zult morgenvroeg verder ondervraagd worden, zegt de Cartils, zonder Kirchhoffs aan te zien.
En dan plotseling tot aller verrassing spreekt de chirurg:
- Mijne heren, zegt hij, lijkt u dit alles nog niet voldoende? Zo niet, dan kunt u mijn lichaam in stukken doen scheuren en die stukken in het vuur werpen, ge zult er toch niet uithalen, wat ge wenst te horen.
Het geluid van zijn stem doet allen verschrikken. Nerveus wenkt de president naar de gerechtsdienaars en deze voeren de beklaagde weg, ze ondersteunen hem en leggen hem in zijn cel op de smerige brits.
Nu overvalt de chirurg geen troostende bewusteloosheid, zoals in het middaguur. De pijn schrijnt door al zijn ledematen en het lijkt wel, alsof de marteling hier wordt voortgezet. In deze eenzaamheid stort zijn moreel ineen. Er is niemand meer, voor wie hij zich sterk en groot moet houden. Nu ziet hij zich, precies zoals hij is, een verminkte hoop ellende in 'n stinkend hok. Zijn lichaam, op welks uithoudingsvermogen hij steeds zo trots is geweest, is thans verscheurd, uiteengerekt, gekwetst, bijna onherstelbaar beschadigd. Hij voelt de koorts aansluipen in zijn bloed en hij krijgt diep medelijden met zichzelf. Zachtjes ligt hij te huilen om de grondeloze diepte van zijn eenzaamheid en zijn vernedering. Hij is bang. Bang voor de kille duisternis, die de heengaande dag rond hem samentrekt, bang voor de ondervraging van morgenvroeg, bang voor de zekerheid, dat zijn verzet en zijn hardnekkigheid zullen wegzinken in een wanhopig gejammer, waarin hij alles zeggen zal, wat men van hem verlangt.
Er is nergens troost voor hem, zelfs in het verleden vindt hij niemand, wiens herinnering hem op kan wekken in zijn ogenblikkelijke ellende. Hij was altijd alleen en hij heeft nooit iemand in vertrouwen genomen over de geheimste beweegredenen van zijn hart. Alléén heeft hij zijn plannen ontworpen en alléén zijn
| |
| |
dromen gedroomd en nu moet hij alleen door deze hel gaan zonder lafenis, zonder verkwikking, zonder troost. Vrouw en kinderen zijn slechts rekwisieten in een onwaarachtig leven, de gezellen, waarmede hij meende verbonden te zijn, zijn vreemde armoedige schooiers geworden, sinds ze bijeen gestopt zijn in de gevangenis en de aureool van hun onoverwinnelijkheid hebben verloren tegenover een paar invalide soldaten.
Maar wat het ergste is, de droom van zijn leven is in weinige dagen tijds vernietigd en hij heeft er niets voor in de plaats te stellen. Hij vecht nu - en hij ziet dat plotseling met grote duidelijkheid in - voor zijn naakte leven. Wanneer hij in de strijd met zijn rechters overwinnaar blijft, dan heeft hij niets anders gewonnen dan zijn leven. Wat voor een leven? Dat van een kleine, onbelangrijke man in een nest van een stad, een pillendraaier, over wie men tot zijn dood zal vertellen, wat er met hem is gebeurd in de dagen, toen de Bokkerijders opgehangen werden.
Dat is alles, wat hij te winnen heeft en het zou hem vroeger niet veel geleken hebben, niet de moeite waard althans, om er zo hardnekkig voor te vechten.
Maar thans is alle berekening uit hem weggevloeid en kent hij maar één wet, volgens welke hij leeft, die van zelfbehoud, de instinctieve angst van het dier, dat opgejaagd wordt en dat weet, dat het om zijn leven gaat. Maar wanneer hij dan weer denkt aan hetgeen hem morgen te wachten staat, dan vraagt hij zich bevend af, of hij zal kunnen weerstaan aan de verleiding om alles maar op te geven, de spoedige dood te verkiezen boven een leven, dat gevuld is met zo veel pijn en vernedering. Hij schudt langzaam zijn hoofd, dat rust op het vettige kussen, de pijn hamert tegen zijn slapen, kon hij nu wegzinken in vergetelheid, misschien, dat hij zich enigszins te herstellen wist, om opnieuw te strijden tegen die rampzalige aandrang om zichzelf prijs te geven en iedere weerstand achterwege te laten.
Maar vergetelheid wordt hem niet vergund. Wel gaan zijn gedachten langzaam over in koortsvisioenen, die hem onrustig heen en weer doen kruipen op zijn brits. De pijnlijke gevolgen dier bewegingen brengen hem dan weer even terug tot een armzalige werkelijkheid. Hij is weer op het slagveld en zoekt naar gewonden, maar dan ligt hij plotseling neer en het zijn de soldaten, die zich over hem neerbuigen en die hem met hun messen bewerken. De operatie doet een weinig pijn, zegt er een - het
| |
| |
kon zijn eigen stem zijn, want tientallen keren heeft hij dat op het slagveld gezegd - maar het duurt niet lang. Grote God, wat een pijn doen die kerels hem, het ware beter te sterven; en hun messen steken zo zinloos wild in zijn buik. Hij waadt nu door een donkere vijver, het water stijgt hem tot aan de borst, zó koud is het, dat hem de adem afgesneden wordt. Hij hijgt en blaast, omdat hij alle moeite doet om vooruit te komen naar de kant, maar zijn benen weigeren de dienst. Ach ja, dat is waar, men heeft hem immers de Spaanse stevels aangezet en nu kan hij niet meer lopen, nu zal hij moeten verdrinken of bevriezen in deze koude. Daar steekt men achter de bomen ver boven zijn hoofd vuurwerk af, het regent vuur omlaag en witte sterren dansen op het water. Hij vangt dat vuur in zijn handen, kleine witte vonken springen van de toppen van zijn vingers, ai, ze steken wel, vuurwerk is toch koud vuur, nietwaar, daaraan kan men zich toch niet branden, maar dit vuur brandt wel, ook wanneer hij zijn handen in het ijskoude water steekt, hij ziet het vuur onder water en het is niet af te stropen van zijn vingers, het kleeft en gloeit en brandt...
Hij moet tegen de morgen in een lichte sluimer gevallen zijn, want als hij gewekt wordt door zijn bewakers, is de koorts wat gezakt en hij kan iets eten van het voedsel, dat hem gebracht is. Wel voelt hij zich merkwaardig licht in het hoofd en wanneer hij probeert op te staan, draait het hele vertrek in een scheve hoek, wankelend grijpt hij om zich heen en duizelig valt hij weer op de brits. Na een half uur is ook dat enigszins verbeterd. En hij weet nu met grote helderheid, dat hij ook vandaag zich niet aan zijn rechters zal overgeven. Hij herhaalt voortdurend bij zichzelf: Liever sterven zoals Baltus, dan vernederd worden voor dat stel lieden. Onder deze lieden zijn er verschillende, die de afgelopen nacht niet al te wel gerust hebben. Schepen Nicolas is een van hen. Hij heeft het gevoel, dat het noodlot zich te eniger tijd ook aan hem zal gaan voltrekken, wanneer hij nog langer zitting moet houden in het college der rechters.
Deze pijnlijke ondervragingen van de chirurg, zijn kapitein, zijn voor hem zo ondraaglijk geworden, dat hij het gevoel heeft mede onder beulshanden te verkeren. En hij kan niets voor hem doen, ieder woord, dat hij voor hem ten beste spreekt, zal later tegen hem uitgespeeld worden, wanneer hij eens onverhoopt van rechter tot beklaagde zou worden gedegradeerd.
| |
| |
Met enigszins bedrukte gezichten zijn de rechters des anderen daags weer bijeengekomen. Wanneer ze zich naar de burcht begeven, voelen ze op hun ruggen de blikken der stedelingen en het lijkt alsof het gefluister hun oren bereikt, waarin verteld wordt van de gruwelijke dingen, die ze de chirurg hebben aangedaan. De stemming is vijandig, want het moge dan zijn, dat de bevolking van de Bokkerijders veel te verduren had, toch kiest ze thans weer partij voor de mannen van de eigen stam, nu de hoge heren zonder iets of iemand te ontzien, beginnen op te treden. En over de persoon van de chirurg lopen de meningen wel zeer ver uiteen. Er zijn er, die hem vereren als een held en geen woord kwaad van hem willen horen en anderen, die zich plotseling allerlei dingen herinneren, die hem in een kwaad daglicht stellen.
Er is er maar één, die zich op deze dag verheugt, en dat is de beul Dillenbourg, die zich veel ervan voorstelt. Hij heeft voor deze bijzondere gelegenheid iets speciaals op het programma staan en hij twijfelt niet aan het effect, dat hij vandaag bij de chirurg zal bewerken. Zijn gevoelens tegenover de chirurg vormen een zonderling mengsel van gekrenkte vaktrots en sympathie, omdat hij in hem een waardig tegenstander heeft ontmoet. Hij is gisteravond nog naar Aken gereden met zijn kar om daar het beruchte folterpaardje te halen; het heeft hem een deel van zijn nachtrust gekost om de zitting van het martelinstrument zo scherp mogelijk te maken en thans, nu hij het voorwerp heeft opgesteld in de sombere folterkamer van de burcht, streelt zijn hand bijna liefkozend langs het scherpe mes, dat de zitting vormt. Een dergelijke vertoning hebben dan ook de meeste rechters nog niet meegemaakt, en vóór dat de chirurg wordt binnengeleid laten ze zich het folterinstrument uitvoerig door de beul verklaren. Als Kirchhoffs binnen wordt gebracht, staan ze nog om het ‘chevalet de torture’ geschaard. Wie hem het eerst ziet, stoot een ander aan en zo zijn de eersten al een beetje overhaast op weg naar hun plaatsen, terwijl de anderen nog aandachtig naar het verhaal van Dillenbourg staan te luisteren. Maar midden in de uiteenzetting nemen ook de laatste toehoorders de vlucht naar hun plaatsen en de beul eindigt midden in een zin, haalt de schouders op en richt verder zijn aandacht op de figuur van de chirurg.
De rechters voelen zich als schooljongens, die betrapt zijn door de binnenkomende meester. Het lijkt er toch wel op, dat Kirch- | |
| |
hoffs nog steeds in staat is, hen allen een gevoel van minderwaardigheid op te leggen. Dat prikkelt hen en doet hen gemakkelijker besluiten de chirurg over te leveren aan de beul. Wel houdt de Cartils weer een van zijn toespraken, om de chirurg te bewegen, zijn schuld te bekennen, maar de president bezit vandaag niet de gave des woords en vervalt dus in precies dezelfde volzinnen, die hij reeds verschillende keren gebruikt heeft. En bijna vanzelfsprekend volgt op deze tirades het antwoord van Kirchhoffs, dat hij niets te zeggen heeft en verlangt te worden vrijgelaten.
Tot zover is alles zonder verrassingen.
Maar dan herneemt de Cartils het woord:
- Joseph Kirchhoffs, wij hebben nogmaals de verschillende getuigen ondervraagd zonder toepassing van enige dwang van pijniging, zij houden allen vol, dat gij de leider waart van de gevloekte bende der Bokkerijders. Wij zijn overtuigd van uw schuld en betreuren uw hardnekkigheid, die wij echter, koste wat het kost, zullen breken. Het spijt ons u opnieuw te moeten overleveren aan de beul, die u tot een bekentenis zal dwingen. Dillenbourg wacht nauwelijks op een antwoord van de chirurg. Hij neemt hem bij de arm en gelast hem zich te ontkleden. Die smaad brengt de chirurg in opstand. Hij zal zich niet ontkleden in het bijzijn van deze rechters.
Driftig keert hij zich tot de Cartils.
- Wat is dat voor een misselijke vertoning, president? Kunt ge me niet laten pijnigen en in stukken scheuren, terwijl ik mijn kleren draag?
De Cartils antvyoordt niet, hij trekt even met de schouders. De Limpens mompelt: het woord is aan de beul.
Deze begint al te trekken aan de kleren van de chirurg.
Maar deze duwt hem terug en begint daarop met een zekere uitdagende kalmte zich te ontkleden, onverschillig thans, alsof hij alleen was. Zijn naakte lichaam maakt een armzalige indruk. De weken, die hij in zijn cel heeft gezeten en de kwellingen der laatste dagen hebben hem vermagerd en misvormd, zijn schouders zijn opgezwollen, alsof hij een bochel heeft en met blauwe builen is zijn lichaam overdekt.
Dillenbourg duwt hem op de folterstoel, waarvan een scherpgeslepen ijzeren driehoek de zitting vormt. Zijn voeten worden vastgebonden aan de poten van het ‘paard’, de handen op de
| |
| |
rug samengevoegd en aan die handen hangt de beul een zwaar gewicht dat het lichaam achterover trekt. Kirchhoffs heeft niet voldoende weerstand meer in zijn rug en wordt langzamerhand achterover getrokken. Zijn vastgebonden voeten beletten dat hij achterover zou storten. Dan legt Dillenbourg hem een ijzeren ring om de hals, waarin aan de binnenzijde een rand van scherpe ijzeren punten is bevestigd. Kirchhoffs kent de bedoeling van deze zware halsband. Van drie kanten der hem omringende muren hangen touwen omlaag, koorden, die aan de ringen worden vastgemaakt, welke aan de buitenzijde van de halsband bevestigd zijn. Dillenbourg knoopt ze een voor een vast, en wanneer de derde bevestigd is, moet de chirurg zo mogelijk onbeweeglijk overeind blijven zitten, wil hij niet, dat de scherpe punten zijn hals binnendringen. Dat houdt hij maar korte tijd uit, dan trekken de gewichten aan zijn handen hem achterover en steken de scherpe ijzeren punten hem in de hals. Met bijkans bovenmenselijke inspanning brengt hij zijn rug weer in rechte stand, het is niet mogelijk om stil te zitten, hij wil zijn zitvlak verplaatsen, omdat de scherpe driehoek op de bank hem in het vlees snijdt, maar niet zodra verschuift hij, of weer dringen de ijzeren punten hem in de hals. Het is een houding om tot razernij te geraken, het enige wat de pijn vermindert is de onbeweeglijkheid en het enige onmogelijke in deze houding is juist de onbeweeglijkheid. Eenvoudige onthoofding is bij deze pijnen slechts een zachte dood te noemen. Thans heeft hij het gevoel, dat iedere minuut opnieuw zijn hoofd van de romp gescheiden wordt. Als chirurg is hij zich bewust, hoe gevaarlijk zijn positie is, want dringt een van de punten door in de slagader van zijn hals, dan zal hij spoedig doodbloeden. En nog voert men zijn lijden op. Als spelend op de snaren van een afschuwelijk muziekinstrument slaat de beul iedere tien seconden met een stok op een der touwen en brengt daardoor een trilling teweeg, die
doordringt tot in alle gevoelszenuwen van het slachtoffer. Wat er nog overgebleven is in hem aan bewustzijn, wacht met stijgende angst iedere keer weer die genadeloze slag af.
Men zou vermoeden, dat het lichaam niet meer kon reageren op nieuwe pijnen, maar toch springt het hoog op en rukt het wanhopig aan de bloederige ring, wanneer de beulsknechten een vuur aangestoken hebben onder de voetzolen van de gemar- | |
| |
telde. Dat steekt met duizend spelden in zijn huid, verschroeit het vel en in een durende tinteling dwingt het hem zich te wringen in allerlei bochten, die telkens nieuwe pijnen veroorzaken. De rechters raken er opgewonden bij, want het gezicht van dat naakte lichaam, dat zich in allerlei wendingen telkens nieuwe verwondingen en ellende toebrengt, vraagt sterke zenuwen. De president, de Cartils, roep ononderbroken met schelle, bijna hysterisch overslaande stem: Joseph Kirchhoffs, beken uw misdaden! Joseph Kirchhoffs, beken! De laffe stank van geschroeid vel en vlees drijft door het kelderruim. De slag van de beul op de gespannen koorden wordt iedere keer feller. Gerechtsdienaren gluren door de deur van het vertrek. De toortsen vergroten de figuren van de heen en weer lopende beulsknechten in geweldige schaduwen op muren en gewelven. Het lijkt een folterscène uit de onderwereld, waar de eeuwig-verdoemden door duivels gekweld worden.
Kwartier na kwartier verloopt tot het lichaam op het folterpaard als een vormloos bebloed ding van de zitting afgegleden is en de scherpe punten zich vastgezet hebben in de hals, het leven lijkt geweken en de kans op een bekentenis dus verkeken. De chirurg heeft gezwegen, een enkele rochelende kreet is van tijd tot tijd over zijn lippen gekomen, doch wanneer de rechters dachten, dat er een bekentenis komen ging en de president de hand reeds geheven hield, om bevel te geven de pijniging te staken, dan klemden de lippen zich weer opeen; en hij zweeg.
Nu moet hij losgemaakt worden, want verdere pijniging zou zijn dood betekenen. Men bedekt het lichaam zo goed als het gaat met de kleren en dan wordt het weggedragen naar de cel. Het voorschrift wil, dat twee rechters de gefolterde zullen begeleiden en de ondervraging onmiddellijk zullen voortzetten, zodra hij weer bij kennis is. Het komt vaak voor, dat zij, die na de marteling zich van hun rampzalige staat bewust worden, in zwakte zich bereid tonen te bekennen.
Maar niemand heeft er lust toe, behalve de Limpens, wiens strijdlustige natuur geprikkeld is door de hardnekkigheid van de chirurg, die hij voor schuldig houdt. Tenslotte besluit de Cartils hem gezelschap te houden.
Maar wanneer de mannen na enige uren wachten in de cel beweging bespeuren in het lichaam van de gefolterde en de Cartils weer met zijn jammerstem begint: Joseph Kirchhoffs, beken!
| |
| |
dan keert de chirurg het hoofd om naar de muur, ten teken, dat hij verstaan en geweigerd heeft.
Er blijft de rechters nu niets anders over dan een verpleger te sturen naar de cel, die de wonden van de gemartelde verbinden zal en hem weer in staat zal brengen verdere ondervragingen te doorstaan. Maar dat zal wel enige tijd duren; voorlopig zal men van iedere ondervraging moeten afzien.
|
|