| |
| |
| |
V
Het duurt nu niet lang, of de figuur van de nieuwe chirurg gezeten op zijn fraai paard, is algemeen bekend in de hellende straten van de kleine stad en op de veldwegen en bospaden in verre omtrek. Hij is zelfs populair; niet, dat men zich enige gemeenzaamheid veroorlooft tegenover hem, maar zijn hulp wordt nooit tevergeefs ingeroepen, hij heeft een kordate manier van optreden zelfs in de moeilijkste gevallen en, wat hem het gemakkelijkst vertrouwen schenkt, is, dat hij de taal van de streek spreekt met de mensen en niet het deftige Duits, dat zij in de kerken horen, of het bijna onverstaanbare Hollands, waarmede een enkele magistraat pronkt. Kirchhoffs is een man van weinig woorden, maar ze voelen zich gerustgesteld, wanneer hij maar aanwezig is bij een zieke en ze hebben vertrouwen in de enigszins ruwe en soldateske manier van behandeling, die hij toepast. En hij vergeet heel vaak betaling te eisen van degenen, die niet of moeilijk betalen kunnen. Dat de abdij voor deze mensen opkomt, is een zaak, die ze zelf nauwelijks weten, maar die Kirchhoffs' weldadigheidszin enigszins vergemakkelijkt. Het gevolg van dit alles is, dat juist de geringsten onder de burgers en de boeren tot zijn trouwste vrienden worden, ook al uit die vriendschap zich niet door enige persoonlijke toenadering van de kant van de chirurg of door iets anders dan eerbiedige groeten van de kant der bevolking en geschenken van het land, die regelmatig aan zijn deur worden afgegeven. Kirchhoffs heeft overigens plezier genoeg in zijn vak. De gevaarlijke mijnarbeid is vaak oorzaak van allerlei ongevallen, die in de gevolgen veel gelijken op de verwondingen opgelopen op het slagveld. Daarin voelt hij zich dus op z'n sterkst en hij heeft in dit opzicht spoedig een grote vermaardheid gekregen in de gehele omgeving. En iedere keer, wanneer hij binnen de muren van de abdij verschijnt, wordt de ontvangst vriendelijker. Men heeft zich inderdaad niet in hem vergist. Hij is een bezadigd en ijverig man en hij
geeft een goed voorbeeld aan zijn gehele omgeving. Is hij niet iedere morgen aanwezig in de mis? Offert hij des zondags niet een flink bedrag op de offerschaal met de zwierigheid van een edelman? Hij kon misschien wat spraakzamer zijn, wat plooibaarder. Thans is de atmosfeer vaak een beetje onbehaaglijk, wanneer hij in het gezelschap der koorheren is; men weet dan
| |
| |
niet helemaal precies, wat men aan hem heeft en het kan gebeuren, dat zijn ogen juist dán heel even spottend oplichten, wanneer er voor vrolijkheid of spot allerminst aanleiding bestaat. Maar 't is geen wonder, dat een man, die zo geheel alleen woont in een groot somber huis, een beetje eenzelvig en vreemd wordt.
- Ge moet huwen, jonge vriend, zegt abt Fabritius tot hem, het is niet goed, dat de mens alleen zij; en het is beter te huwen dan te branden.
- Inderdaad, vader abt, ik ben ook daarin tot een besluit gekomen.
- Ik wens u geluk. En mag ik weten wie de uitverkorene is?
- Anne Elisabeth Möhrs, de dochter van mijn buurman.
- Ah, ge hebt zeer wijselijk niet ver gezocht, wat dichtbij te vinden was. Ik ken de bruid en ik kan u met uw keus gelukwensen. Het is een alleszins zedige maagd en ze zal een goede huisvrouw worden.
Zo had Kirchhoffs er ook over gedacht, zij het niet direct in dezelfde bewoordingen.
- En wanneer mag ik u als bruidegom begroeten?
- Spoedig, denk ik, antwoordt de chirurg. Ik ga haar vanmiddag ten huwelijk vragen.
De abt fronst even de wenkbrauwen in verbazing: Ah, ge moet haar zelfs nog vragen? Dan ben ik misschien de eerste, die door u in vertrouwen genomen werd over deze zaak. Indien dat zo is, dan dank ik u zeer voor het vertrouwen, dat ge in mij stelt.
De abt weet niet, hoe dit besluit ook bij Kirchhoffs eerst voor enkele minuten gevallen is. Hij kent Anne Elisabeth van aanzien bij de enkele bezoeken, die hij zijn buurman, een bekend koopman, gebracht heeft. Ondanks haar welgevulde vormen heeft ze iets teer-blonds in haar gehele verschijning, dat zeldzaam is in dit land, waar de meeste vrouwen donker van haar en gebruind van vel zijn. Ze zal ongetwijfeld een volgzame vrouw zijn en het als een eer beschouwen tot echtgenote te worden gekozen door een vooraanstaand burger als Kirchhoffs.
Zijn bezoek aan de buurman verloopt geheel overeenkomstig het plaatselijk gebruik. Op diens toestemming behoeft hij niet lang te wachten. Slechts worden ze het niet gemakkelijk eens over de wijze, waarop het huwelijk zal plaats hebben: de koopman ziet er een prachtige gelegenheid in, zijn bezittingen en invloed ten
| |
| |
toon te spreiden in een groots opgezet bruiloftsfeest, maar Kirchhoffs blijft op het standpunt staan, dat alles in de grootste eenvoud gebeurt en liefst binnen een maand. Hij is hiervan niet af te brengen, en ware zijn huwelijksaanzoek niet zo eervol geweest voor de familie, op deze bijkomstigheid zou het ongetwijfeld zijn afgewezen.
Anne Elisabeth, die hij daarop in de salon van de familie alleen ontmoet, durft hem nauwelijks aan te zien, wanneer hij haar zijn vraag stelt. Ze bloost, wanneer ze zijn rustige en met volkomen gevoel van meerderheid gestelde vraag, fluisterend met ja beantwoordt en ze huivert, wanneer hij haar bij de zachte ronde schouders neemt en haar op de lippen kust.
In de eerstvolgende weken wordt er veel getimmerd en geschilderd in het huis van de chirurg, terwijl in de kamers van Anne Elisabeth druk gepraat en gedempte vrolijkheid heersen onder de vriendinnen, die de bruid komen helpen bij het gereedmaken van haar uitzet.
Iedere poging echter van de koopman of van diens familie om het feest tenminste met enige luidruchtigheid te omgeven, wordt door Kirchhoffs energiek onderdrukt. Van zijn eigen familie zal niemand aanwezig zijn, omdat, zo zegt hij, het huwelijk een zaak is tussen één man en één vrouw, waarbij de familie alleen maar storend kan optreden. Op de abdij echter motiveert hij zijn houding met te zeggen, dat het niet aangaat grote feesten te vieren in een tijd, waarin de bevolking het toch reeds zo moeilijk heeft om het droge dagelijkse brood te winnen.
Als hij op de huwelijksdag na de kleine maaltijd in het huis zijner schoonouders, zijn jonge vrouw, wier arm bevend in de zijne hangt, naar zijn eigen huis voert, is zijn blik bijna onverschillig en nors. Slechts wanneer hij ziet naar de welgevormde bloedrode lippen en de statige figuur, dan lichten zijn ogen op en hij bedenkt, dat hij waarlijk niet dom gehandeld heeft met deze maagd tot de zijne te maken.
Bij het thuiskomen is het eerst nog zijn superieure hoffelijkheid die Anne Elisabeth verhindert, enigszins op haar gemak te komen in de voor haar nieuwe en moeilijke omstandigheden, maar later in haar eerste huwelijksnacht trekken zijn zwijgende aanwezigheid en zijn sombere hartstocht een muur op rond haar, waarachter zij de zon van haar onbestemde jonkvrouwelijke verlangens ziet ondergaan. En tot in het eerste grijze ochtendlicht
| |
| |
ligt zij met grote ogen wakker naast een man, die haar vreemd was en waarvan zij onbestemd vermoedt, dat hij haar vreemd zal blijven.
Anne Elisabeth heeft spoedig geleerd, dat men zijn teleurstellingen een masker voordoet, wanneer men het gelaat toekeert aan de Voorbijgangers. Naar het uiterlijk is zij de gelukkige vrouw van een algemeen geëerd en fortuinlijk man. Zij vergezelt hem des zondags naar de kerk, maar niemand weet, wat zij denkt, wanneer hij op weekse dagen alleen, bedaard, en door iedereen gegroet naar het godshuis gaat. Niemand weet dat, omdat zij niemand heeft om in vertrouwen te nemen.
Haar huwelijk is gezegend, zeggen de mensen, want zij geeft haar echtgenoot kinderen. Vier zoons en twee dochters worden haar geboren in de jaren die volgen. In die kinderen leeft de vrees van de moeder voor de zwijgzame, gestrenge vader voort. Ze zijn het liefst alleen met de moeder en het is slechts in de uren, dat vader niet thuis is, dat het oude, donkere huis oprechte vrolijkheid kent.
Zo verlopen de jaren, naar het uiterlijk gebeurt er niet veel, dat vermelding verdient. De chirurg heeft zijn werk in de uren, dat de zieken naar hem toe komen; en daarna bestijgt hij zijn paard en rijdt uit naar hen, die niet komen konden. Mensen sterven en kinderen worden geboren en hij heeft bij dat alles slechts de belangstelling van de vakman. Is hij thuis, dan leest hij in de boeken, die hij zich van elders laat komen en waarvan Anne Elisabeth zelfs de titel niet begrijpt. Des winters gaat hij een enkele keer op jacht en des zomers bezoekt hij oude vrienden in Aken of Maastricht. Er verandert niet veel, denkt Anne Elisabeth. Niet veel neen, maar toch... iets verandert er wel, al merkt zij het maar aan kleinigheden. Zo vindt ze dat haar man veel vaker dan in het begin van hun huwelijk grote delen van de nacht afwezig is. Als hij vertrekt, mompelt hij iets van een ziekenbezoek, dat geen uitstel duldt, maar vaak ruikt ze aan zijn adem, wanneer hij terugkomt, dat hij alcohol gedronken heeft. Bij andere vrouwen is hij zeker niet geweest, want zijn hartstocht in hun samenzijn is onverminderd bij zijn terugkeer. Ze vraagt zich af, of ze zijn ontrouw zou betreuren en weet op die vraag met ja noch neen te antwoorden.
Er is wel iets veranderd. Er komen hem mensen bezoeken, die
| |
| |
haar onbekend zijn, maar die in stand zeker verre zijn minderen zijn. In zijn werkkamer wordt vaak langdurig gepraat en soms uitbundig gelachen. Maar zijn lach hoort ze nooit. Ze weet eigenlijk niet heel goed, hoe die klinkt.
En dan, wat haar altijd het onaangenaamste stemt, dat zijn die bezoeken van die broer van hem: Baltus. Vroeger kwam die nooit, hij was zelfs niet op de bruiloft genodigd geweest, alhoewel hij in Merkstein woonde, slechts een paar kilometer van 's-Hertogenrode. Hij had geen gunstige naam in de omgeving, maar een zeker ontzag droeg men hem algemeen toe. Meer uit vrees dan uit achting. Anne Elisabeth komt weliswaar weinig met hem in aanraking, maar zijn aanwezigheid in haar huis stemt haar ongerust. Hijzelf gaat haar voorbij met langzame onverschillige bewegingen van zijn kort dik lijf. Hij maakt reeds de indruk van een oud man met zijn kaal rond hoofd, ofschoon hij nog geen vijftig jaar is. Van zijn schoenmakerij in Merkstein, die naar men zegt, hem een behoorlijke winst oplevert, schijnt hij zich weinig aan te trekken. Nu zijn vrouw sinds een paar jaar overleden is, laat hij de leiding over aan een meesterknecht en hij brengt de meeste tijd door in de talrijke kroegen van de streek, die des te meer in bloei schijnen te raken, naarmate de ellende der bevolking groter wordt.
Neen, Anne Elisabeth wordt in haar eigen huis vaak bevangen door een gevoel van onbehagen, dat slechts ten dele bedwongen wordt door de regelmatige en weinig veranderende gang der uiterlijke gebeurtenissen. Hem over een of ander te ondervragen, komt zelfs niet in haar gedachten op. Een duidelijker gevoel van afkeer dan tegen Baltus heeft ze tegen die andere broeder van Kirchhoffs, Peter, die koster is te Hoengen. Die schenkt veel meer aandacht aan haar en komt liefst op bezoek, wanneer de chirurg afwezig is. Zijn gezicht lijkt oppervlakkig bezien goed te passen bij zijn beroep: bleek en weinig zeggend met een zekere uiterlijke vroomheid. Maar de blikken, waarmede hij bij zijn bezoeken langs haar figuur van dertigjarige vrouw tast, brengen haar telkens weer van haar stuk. Als hij vertrokken is, voelt ze een onweerstaanbare lust handen en gezicht te wassen. Ze ontwijkt hem zoveel mogelijk, maar hij weet haar te volgen in alle vertrekken, speelt met de kinderen, maar over dat spel heen, blijven zijn ogen haar volgen.
Ook hierover durft ze met haar man niet te spreken. Zo staat ze
| |
| |
eenzaam in dit leven, dat begrensd is door de muren van dit huis, dat ze, zelfs nu, na verschillende jaren, nog steeds niet echt als het hare beschouwen kan. Ze doet stil haar werk, weifelt vaak, als ze haar orders geeft aan het personeel en al haar gevoelens worden beheerst door een onbestemde vrees, die des te onverdraaglijker wordt, wijl ze nooit ontlading vindt in een of andere schrikkelijke gebeurtenis.
Ook voor Joseph Kirchhoffs is het leven veranderd, maar hij heeft die verandering gezocht. En in zoverre heeft Anne Elisabeth de zaak goed aangevoeld: Bakus is niet in de laatste plaats voor die verandering aansprakelijk.
De beide broers hadden altijd vrijwel als vreemdelingen tegenover elkaar gestaan. Toen Joseph nog als knaap de kloosterschool bezocht, was de achttien jaar oudere Baltus reeds een gehuwd man, die zelden meer in de ouderlijke woning kwam. Hij was altijd eigenzinnig geweest, twistziek en wispelturig, met de aard van een vagebond. Joseph herinnerde zich nog heel goed, hoe vader en moeder hem als het zwarte schaap van de familie beschouwden. Hij raakte echter eerst geducht in opspraak, toen de geruchten hardnekkig bleven aanhouden, dat Baltus een van de voormannen was bij de benden, die voor een vijftiental jaren de streek in wijde omtrek onveilig hadden gemaakt door hun brutale roverijen. Maar toen de gerechtshoven in de verschillende plaatsen op grote schaal tot arrestaties en doodstraffen overgingen, toen de galgen feitelijk geen dag zonder levend ornament waren, kon men toch niets bewijzen tegen de schoenmaker uit Merkstein en hij bleef op vrije voeten. Maar het gerucht bleef gaan, dat van Baltus alle slechts te verwachten was.
Toen de chirurg op een van zijn eerste bezoeken aan Merkstein de schoenhandel betrad, vond hij zijn broer niet thuis, maar de meesterknecht gaf hem de namen van een aantal herbergen op, in een waarvan hij Baltus zeker treffen zou. De verrassing van Baltus was niet groot, toen hij zijn jongere broer na verschillende jaren terugzag. Hij was een van die zelfgenoegzame mensen, die sterk staan in hun eigen houding zowel tegenover minderen als tegenover meerderen en het liet hem onverschillig, dat de jongere een zo eervolle positie had veroverd, terwijl hijzelf niet veel meer dan een gewone handwerksman gebleven was. Het weerzien was dus allerminst hartelijk, maar evenmin onvrien- | |
| |
delijk; de onzichtbare familiebanden hadden toch hun uitwerking niet verloren. Baltus was allerminst gekwetst door het feit, dat hij zelfs niet op de bruiloft van de chirurg genodigd was. Waarschijnlijk zou hij niet eens gekomen zijn, wanneer men hem wèl had gevraagd.
Enige vertrouwelijkheid ontstond eerst tussen de beide broers, toen op een avond laat de chirurg door een haveloos uitziende kerel een boodschap van Baltus gebracht werd, onmiddellijk naar Merkstein te komen. Bij zijn aankomst trof hij Baltus aan, dwaas-scheef hangend op een stoel, terwijl het bloed uit een diepe steekwond op het schouderblad door zijn kleren droop. De chirurg stuurde de twee kameraden, die Baltus naar huis gedragen hadden, nadat zij hem dicht bij zijn woning langs de straatweg liggende hadden gevonden, weg, en verbond zijn broer met de grootste zorgvuldigheid. Hij stelde geen vragen naar de oorzaak en kreeg er ook ongevraagd geen verklaring voor. Maar in de dagen die volgden, maakte de chirurg iedere dag zijn tocht naar Merkstein meestal tegen de avond en dan bleven ze beiden, slurpend aan hun jeneverglazen, bij elkaar zitten.
De wond herstelde bijzonder vlug.
- Je hebt een gezond corpus, Baltus!
- Dat mag wel in een land, waar je wegens gebrek aan voer, alle ziektes, die je bedenken kunt, oploopt.
- Zelfs van die ziektes, die je een steek in de rug bezorgen, grinnikt de chirurg.
- Die mij dat geleverd heeft, is nog niet van mij af. Ik heb hier een goede boekhouding bij de hand, zegt hij, terwijl hij met een vinger op zijn kale schedel tikt. En ik presenteer iedereen de rekeningen op tijd. Drink eens uit!
De avonden rijen zich aaneen. De chirurg is spoedig gewend aan deze avondlijke tocht langs de grote chaussee en hij heeft een voor zichzelf onverklaarbaar behaaglijk gevoel, wanneer hij in het kleine vertrek achter Baltus' schoenwinkel zit, de jenever ingeschonken is en de tabak uit de koppen van hun houten pijpen kringelt. Hij doet hier allerlei nieuwe gezichtspunten op omtrent hetgeen er in de laatste vijfentwintig jaar gebeurd is in deze streek. Het is een eentonig verhaal, omdat het alleen maar vertelt van achteruitgang, van misoogst, van plundering door allerlei legers, van runderpest, die nog niet uitgewoed is, en die de gehele veestapel te gronde dreigt te richten.
| |
| |
En wanneer ze dan tegenover elkaar zittend, de ellebogen op tafel steunen - de een gekleed in de beste stoffen, die op de lakenmarkt in Aken te krijgen zijn en de ander met zijn grove trui, die openstulpt aan de vuile hals - dan komt Baltus er toe te vertellen uit zijn bewogen leven, dat zich weliswaar geheel in de omgeving van de kleine stad 's-Hertogenrode heeft afgespeeld, maar dat avontuur genoeg bevat om de chirurg te verbazen. Want Baltus kent als geen ander de kleine wegen en paden in het heuvelland, waarlangs men onbemerkt verdwijnen kan, wanneer men een eenzame boerderij overvallen heeft en de boer onder bedreiging met het pistool zijn geld heeft ontnomen. Hij kent honderden desperado's, die altijd op de hoogte zijn van feiten en gebeurtenissen uit de gehele omtrek; ze weten precies, wanneer een boer de pacht gereed heeft liggen, waar de boerin haar gouden sieraden heeft verborgen. Hij treft deze lieden van allerlei landaard en afkomst in de kleine herbergen, die sommigen hunner houden. Baltus met zijn lome trage gang maar met zijn vlugge open ogen was onder hen steeds de scherpzinnigste; wanneer hij een plan ontvouwde, luisterde men aandachtig toe.
En zo scherpzinnig was hij wel geweest, dat, toen de plaatselijke rechtbanken er toe overgingen de jacht op de dieven op grote schaal te ondernemen, toen er honderden gevangen werden, waarvan er velen eigenlijk met de benden niets te maken hadden, er eigenlijk niemand was, die tegen de schoenmaker van Merkstein een welomschreven klacht kon inbrengen. Want op de beslissende ogenblikken had hij zich telkens teruggetrokken, alhoewel dat niet betekende, dat hij geen aandeel nam in de buit. In ieder geval was hij gespaard gebleven van de verschrikkelijke wraak, die de gemeenschap nam op de benden, die de rust der bezitters in het land van 's-Hertogenrode verstoord hadden.
- Dat waren geen prettige dagen, vertelt hij de chirurg, toen de gerechtsdienaar iedere dag door de stad en de omgeving trok met zijn soldaten, om allerlei lieden uit hun huizen te slepen. Ik voelde dat ik bewaakt werd en dat heengaan naar het land van Gulik of naar Holland niet meer mogelijk was. Telkens weer hingen de galgen vol in Kerkrade, in Schaesberg, in Ubach. Het leek wel, of de heren van het gerecht er niet genoeg van konden krijgen. De eerste de beste idioot hoefde het maar in zijn hoofd te krijgen je naam te noemen, wanneer men hem de duim- | |
| |
schroeven aanzette, of ge werdt gevangen gezet in de burcht in de stad. In Ubach hebben ze er op één dag zeven mannen en drie vrouwen geworgd, geradbraakt en opgehangen. Ik was er bij om toe te zien met duizenden anderen, maar ik verzeker je, dat het geen genoegen was, als je er bij denkt, dat ze over een paar weken hetzelfde met jou kunnen doen. Dat was in '43. En dezer dagen vertelde me nog iemand, die het met eigen ogen had gezien, dat hij in de nacht op de hei bij Ubach een vurige wagen heeft zien rijden, waarop tien personen zaten, in vlammen gehuld, en de meesten van hen hadden geen kop...
- Maar geloof je zo'n verhaal dan, Baltus, vraagt de chirurg geinteresseerd.
- Ik heb het zelf niet gezien, maar de man, die het mij vertelde, was niét gek.
Hij staart even in de gloed van de lamp en dan vervolgt hij:
-'t Is vreemd, maar wanneer je eenmaal met dat handwerk begonnen bent, dan kun je er niet meer mee ophouden. Het kruipt je in je bloed, om 's nachts rond te zwerven en omver te slaan, wat je in de weg komt, de deuren open te breken, de zorgvuldig opgespaarde sonnen-louis-d'ors door je handen te voelen glijden en na afloop te feesten in een herberg, tot je kop in vlammen staat. 't Kan zijn, dat het je de hals kost, maar je hebt jezelf tenminste, zolang als het ging, opgetrokken uit de zwijnerij, die je anders omringt, de armoede en de honger. Ik zou er vannacht nog op uit willen trekken, maar je vindt de kameraden niet meer zo vlug bereid. De schrik zit er nog wat in. Ze stelen nu in het klein, maar de ezels begrijpen niet, hoeveel voordeel het brengen zou, wanneer we samenwerkten en in sterk verband optraden, om daar het geld en het eten en de kleren te halen, waar ze te vinden zijn. Maar ik moest je dat allemaal eigenlijk niet vertellen, want ik heb gehoord, dat jij de vrome haan uithangt in de stad en onder één deken ligt met de heren van de abdij.
- Dat zal je wel meevallen, zegt de chirurg en duwt langzaam een oog dicht.
- Aha, zegt Baltus, de godvrezendheid loopt bij jou nog al gemakkelijk door je ingewanden weg, geloof ik.
- Zo zou je het kunnen zeggen, Baltus. Ik moet eens nadenken over hetgeen je me allemaal verteld hebt. Die verhalen openen merkwaardige vergezichten.
Het is reeds na middernacht, wanneer de chirurg de teugels van
| |
| |
zijn paard losmaakt en in het grijsduister van de maannacht door de smalle hellende dorpsstraat van Merkstein rijdt. Hij zet zijn mantelkraag hoog op in de hals en doezelt een beetje. Maar zijn gedachten gaan door en het zijn inderdaad merkwaardige vergezichten, die zich voor hem openen.
|
|