| |
II
Daar Kirchhoffs geen man is, die gemakkelijk vrienden maakt, is er weinig aanloop in de twee kleine vertrekken, die hij gehuurd heeft in het hart van de Brusselse volksbuurt. Men acht hem in het leger om zijn bekwaamheid en om zijn beheerst optreden; in de strijd is hij even moedig als welk actief officier ook en hij waagt vaak zijn leven, wanneer hij op zoek gaat naar gewonden en het einde van de strijd niet afwacht. Maar wanneer eenmaal het gevecht voorbij is en het werk gedaan, dan vermijdt men liefst een ontmoeting met hem. De collega's, ruw van manieren en weinig ontwikkeld, kunnen moeilijk met hem overweg en ze nemen het hem eigenlijk kwalijk, dat hij er in slaagde door te dringen en te verblijven in kringen, die voor hen gesloten blijven. Ze weten niet, hoe hij slaagt in het maken van die weliswaar oppervlakkige maar toch waardevolle vriendschappen; ze kennen niet zijn zwijgende glimlach, waarin bescheidenheid zonder- | |
| |
ling vermengd is met zelfverzekerdheid; zijn beheerste houding, waarin tegelijkertijd trots en schuchterheid te vinden zijn.
Maar de vele uren, die hij op zijn kamer doorbrengt, worden zelden door bezoek gestoord. Hij heeft er zijn veldapotheek opgeborgen en zijn boeken; en nu hij de eerste vrijwel steeds kan laten rusten, is geheel zijn aandacht teruggekeerd naar de boeken. En er is tegenwoordig veel te lezen. Er verschijnen boeken, die zich niet meer verliezen in de romantische perikelen van goden en nymfen, van saters en godinnen, die geen ridderavonturen meer kennen, maar die in het leven grijpen, dat de mensen om zich heen voelen bewegen en kloppen. Boeken, waarin de dingen gezegd worden, op een wijze, zoals men dat voor twintig jaar nog voor onmogelijk zou hebben gehouden. Er wordt heerlijk veel ontmaskerd, wat altijd gegolden heeft als heilig en edel en schoon. De priester, die verkocht was aan de landheer, de koning, die verkocht was aan zijn adel, ze kregen pamfletten onder het oog, die duidelijke taal spraken en die geen rekening hielden met wijding of koningshermelijn. Zo las hij onlangs een boek van een zekere Voltaire, die opgang in Parijs heeft gemaakt en eerlang ook een bezoek aan Brussel zal brengen. Dat was mannentaal, fel en onverbiddelijk en dat was het enige wat weerklank wekken kon in de harten van jonge mannen, die het gebazel van domme pastoors niet meer verdragen konden en die zowel een verwijfde clerus als schimmig ver staande koningen en keizers uit de tijd achtten.
Dat Kirchhoffs in Brussel in het hart van de volksbuurt was gaan wonen, mocht geen toeval heten; het was meer een natuurlijke plaatskeuze. Wanneer hij op zomeravonden door de smalle stegen naar zijn woning gaat, dan wordt hij allerminst onaangenaam verrast door de etensgeuren, de zweterige damp en de lauwe reuken, die opstijgen uit de keldergaten. Hij verheugt zich altijd weer over de levendigheid en de opgewektheid van deze mensen, die zoveel levenslust kunnen ontwikkelen bij zo schamele omstandigheden. Hij is hun graag behulpzaam, wanneer ze ziek zijn en de enigszins ruwe en kordate behandeling, die men zich als legerarts aanwent, bevalt ook hier uitstekend. Hij is hier tussen de zijnen, hij voelt zich tussen dit onbeschaafde volk als in een welsluitend kostuum.
Alleen wanneer hij hun spreekt over zijn boeken, die hij uit Parijs laat komen, dan lachen ze hem uit. Wanneer hij zegt, dat de
| |
| |
keizerin en de koning mensen zijn, zoals zij, en dat ze helemaal geen recht hebben om belastingen te innen, de handwerkslieden als slaven te behandelen en de boeren te laten verhongeren, dan beginnen ze te lachen en zeggen, dat hij een grappenmaker is. Iedereen weet immers toch, dat de koning dat recht wèl heeft. En wanneer hij zegt, dat God een uitvinding is van de pastoors, dan zeggen ze: En de kerken dan?, die zouden er toch zeker niet zijn, wanneer er geen God was.
Voor die logica geeft Kirchhoffs zich glimlachend gewonnen en hij vraagt zich af, of het eigenlijk wel verstandig is, deze mensen van hun eenvoudige zekerheden te beroven. Vooral, wanneer men er zo weinig voor in de plaats kan stellen. Want ondanks zijn vele lezen, een geleerde is hij niet; zijn vak heeft hij geleerd temidden van het krijgsrumoer, wanneer er weinig tijd overbleef voor beschouwingen over de diepe machten, die het leven en het menselijk bestaan beheersen.
Maar zwijgzaam als hij kon zijn en zijn onwetendheid verbergend achter een peinzend gelaat, kon hij in het gezelschap van wetenschappelijke denkers, of wat er voor doorgaat, de indruk wekken van een diepzinnig jonkman. En daarom misschien is het, dat hij een zeer aandachtig toehoorder werd van de Jezuiet Joseph van Grupello, een landsman uit het land van 's-Hertogenrode, die - toegewijd verdediger van het bestaande regime, - graag in zijn bescheiden kloosterlijke vertrekken de gelegenheid te baat nam tot langdurige monologen en dankbaar was voor iedere luisteraar. De kennismaking met van Grupello was in het leger geschied, waar deze als veldprediker het regiment, waarbij ook Kirchhoffs diende, was gevolgd. Van Grupello was van harte verheugd over de Brusselse rustperiode, hij haatte de arbeid in het leger en hoopte, dat zijn overheid hem in zijn burgerlijke rust zou laten temidden van zijn boeken en zijn aangename bespiegelingen.
- Het hoogste doel van de wijsgeer, zo betoogde hij tegen een glimlachende Kirchhoffs, is het vinden van de rust met zichzelf en met zijn omgeving. Niet het weten en het jagen achter kennis, waarover de heren van de Encyclopedie de mond vol hebben. Er is geen onrustiger mens, dan de man, die vreest in zijn korte levensperiode zijn hersens niet voldoende te kunnen overladen met dingen, die hij weten wil. Hoe kan er harmonie bestaan in het leven van de man, die de orde haat en die de wereld denkt te die- | |
| |
nen met wanorde te stichten. Als de hemel hoogste rust in God betekent, dan komt het er op aarde op aan, de afspiegeling van die rust zo weinig mogelijk te verstoren. En daarom, mijn waarde heelmeester, - en hierbij klopt hij Kirchhoffs met kleine tikjes op de knie - maak ik mij wel eens wat ongerust over u.
- Over mij? vraagt Kirchhoffs met vriendelijke verbazing.
- Jawel! Niet, dat ik in u niet een rustig en bedachtzaam mens herken. Integendeel, gij zijt voor uw jaren een bijzonder evenwichtige persoonlijkheid. Maar ik vrees, dat ge, als ge bij de troepen blijft, deze hoogstaande houding moeilijk zult kunnen handhaven. Die afschuwelijke oorlogen en de omgang met vele mensen van allerlaagste rang moeten een zeer slechte uitwerking hebben op uw gemoedsrust. Zeker, in de maanden van rust, zoals we thans hier in Brussel meemaken, hebt ge gelegenheid, om te gaan met personen uit de meest beschaafde kringen, maar ieder ogenblik kunt ge - en ik trouwens ook, maar ik heb nu eenmaal niet over mijzelf te beschikken - weer opgeroepen worden om maandenlang te zwerven en uw kennis te verdoen aan allerlei geboefte, dat ten einde raad een toevlucht gezocht heeft in het leger. Wees verstandig, treed in de burgerstand, huw een achtbare vrouw en stel uw kennis en vaardigheid ten dienste van de betere standen, die u ongetwijfeld gaarne hun vertrouwen zullen geven. Ik weet té goed, dat het leger velerlei gevaren oplevert voor de onschuld en de kuisheid van een jonge man van uw jaren.
- Maar het is toch ook een goede leerschool om zijn kuisheid op de proef te stellen, zegt Kirchhoffs.
- Inderdaad, maar men is op de verkeerde weg, eer men het weet. En - vergeef me mijn onbescheiden woorden, maar ik mag u als oudere man en priester toch wel raden - ik vrees, dat ge u alreeds enigszins op die verkeerde weg begeven hebt.
Kirchhoffs ziet op en fronst bijna ongemerkt zijn wenkbrauwen. Wat kan deze wereldvreemde priester gehoord hebben omtrent zijn levenswijze?
- Ziet ge, ge hebt in Brussel kwartieren betrokken, die mij niet bevallen. Uw financiële toestand moet het u mogelijk maken, ergens anders te gaan wonen, dan in die buurt, waar ge thans vertoeft en waar allerlei zonderlinge lieden uw buren moeten zijn. Het zal u misschien in uw onschuld ontgaan zijn, maar er moeten lieden onder zijn, die door de gendarmen van de keizerin ge- | |
| |
zocht worden; en vrouwen, nu ja, ge zult vermoeden wat ik bedoel, wier eerbaarheid aan enige twijfel onderhevig moet worden geacht. Ik zie daarin reeds een door u onbewust afgelegd bewijs van de slechte invloed, die het leger heeft op jongemannen, die een deel van hun leven daarin slijten, wanneer ze althans niet tot de allerhoogste klassen van officieren behoren.
- Ik zal omtrent uw woorden mijn geweten onderzoeken, hoogeerwaarde, zegt Kirchhoffs, wanneer hij die avond afscheid neemt van pater Joseph van Grupello.
Dat gewetensonderzoek heeft echter een enigszins ander verloop dan pater van Grupello vermoedt.
Als Kirchhoffs in de zomerse nacht door de maanverlichte straten van Brussel wandelt, dan stijgt allereerst een gevoel van vreugde in hem op om het leven, dat hij door zijn jong lijf stromen voelt. Alle problemen vallen van hem af en alle ergernissen lijken weggenomen; hij heeft zijn leven in eigen hand; hij voelt zich vrij, onverplicht er rekenschap van af te leggen tegenover welke macht ter wereld of boven de wereld ook. Hij voelt de stad als een groot slapend dier langs zijn weg. Een geheimzinnige slaap, waarin alle menselijke aandoeningen besloten liggen, hartstocht en haat en droefenis en uitbundige vreugde. Hij zou al deze levens willen kennen en meeleven, hij zou honderd levens tegelijk willen leven, om al hun geheimen te weten. Te wéten! En nu moet hij lachen om de krampachtige wijsbegeerte van Van Grupello, die niets meer weten wil en voor wie de vier muren van zijn kamer voldoende vergezicht bieden. Weten, dat is het, wat het leven boeiend maakt. Weten, hoe haat en liefde kunnen woelen in het mensenhart. Weten, hoe hebzucht en gierigheid de handen krommen, weten, hoe een opstand, een bloedig verzet begint te leven in een mens, in een menigte. Hoe benauwend staat daartegenover de levenshouding van de kerk, die Van Grupello vertegenwoordigt. Hoe kinderlijk onnozel ook de wereld, waarin de prins de Ligne zich gelukkig voelt. De laatste moge dan ook al even de zinnen strelen, het leven is meer dan een spel, of als men het anders zeggen wil, het kan zelfs een bloedig spel - en toch schoon - zijn.
Maar dan begint hij weer te twijfelen. Immers, wanneer men het bestaande: de godsdienst, de keizerin, het rustige leven langs de gebaande wegen verwerpt, wat stelt men er dan voor in de
| |
| |
plaats? Wat zal men als ideaal verkiezen, waarvoor het loont te strijden? Zijn schrijvers - van wier bestaan mensen als Van Grupello nauwelijks een vermoeden hebben - spreken van vrijheid, van de rechten van de burger, maar dat bevredigt hem toch maar ten halve. Als iedere mens zijn vrijheid boven alles stelt en alleen er op uit is zijn rechten te zoeken, dan kan er alleen maar een eindeloze wanorde ontstaan, die iedereen ten nadeel is. Het volk zou met geschenken als deze geen raad weten en het zou er allerminst dankbaar voor zijn.
Maar er moet een andere vorm mogelijk zijn om dat volk te regeren, dan deze keizerlijke uit Wenen of de koninklijke uit Parijs. Dát is het; het volk moet regeren uit eigen kracht. En het moet regeren onafhankelijk van de heersers over vreemde volkeren. Holland bijvoorbeeld heeft het toch maar klaargespeeld om zich te handhaven tegenover grootmachten in Europa. Is het niet te dwaas, dat Brussel geregeerd wordt vanuit Wenen? Hij begrijpt nu opeens, wat men in zekere kringen in Brussel, waarmede hij vluchtig contact had, bedoelt, wanneer men beweert, dat het dwaasheid is Brussels bloed te offeren voor ‘de oude dame’. De volkeren zijn een speelbal van de prinselijke, hertogelijke, koninklijke of keizerlijke diplomatie. Er worden legers samengesteld om dit diplomatieke spel te spelen, er wordt gevochten, waarbij het bloed der eenvoudige soldaten vloeit, en na afloop gaan overwinnaar en overwonnene met elkaar dineren en ontmoeten elkaar op hetzelfde bal. En voor dat spel kan de boer zijn pacht betalen, ook al is zijn land driemaal in een seizoen door de troepen van zijn heer vernield, daarvoor kan de ambachtsman zijn hoge belastingen opbrengen, zonder hoop op bescherming, wanneer zijn stad in brand wordt gestoken.
Hoe zou men deze volkskracht, die verspild wordt in zinloze gevechten anders en beter kunnen benutten! Wanneer het volk eens zo verstandig werd, alleen te vechten voor zijn eigen bestaansrecht. Maar zover zou het alleen kunnen komen, wanneer men de heer van de landerijen en de heer uit het bisschopspaleis weigerde te erkennen als rechthebbenden.
En zoiets betekent... nu ja, revolutie! Hij wuift zijn gedachten weg: het luisteren bij Van Grupello maakte hem dorstig en het overdenken vermoeit. Hij weet wel een paar adressen, waar men hem zelfs in dit nachtelijk uur nog verwelkomt met gelach en een glas goede Franse wijn.
| |
| |
Juist, dat is beter dan peinzen, men moet het leven op iedere mogelijkheid betrappen; zeker wanneer men jong is.
En dat pater van Grupello aan zijn vroomheid en kuisheid niet twijfelt, maakt de zaak nog amusanter.
|
|