Tien kinderpreektjens voor eenvoudigen
(ca. 1860-1870)–Woutherus Bekker– Auteursrechtvrij
[pagina 61]
| |
Tekst: Johannes VI:61b.
| |
[pagina 62]
| |
veertig jaren zijns levens gewoond, de functie uitoefenende van een getrouw dienstknecht, ‘En Mozes is wel getrouw geweest in geheel zijn huis, als een dienaar tot een getuigenis der dingen, die daarna gesproken zouden worden.’Ga naar voetnoot(1) In de akte van transport vinden wij het volgende gemeld: ‘Maak Mij een heiligdom, opdat Ik onder hen wone volgends alles, wal Ik u toon, het voorbeeld van den tabernakel en al zijne gereedschappen, eveneens zult gij ze maken’Ga naar voetnoot(2), en wel, met deze bepaling: ‘Zie toe, dal gij ze maakt volgends het voorbeeld, dat u op den berg geloond is’.Ga naar voetnoot(3) Dus heeft Mozes, als een getrouw dienstknecht in de zaken Gods, van God zelven het recht verkregen, om dit huis voor Jehova te bouwen. Uit Diens hand ontfing hij het ontwerp, plan en bestek van omschrijving. Naar willekeur of eigene vinding heeft de overledene niets daargesteld. Alles, wat gebouwd werd, was volgends afbeeldingen omschrijving op Horeb. En ik meen, dat dit juist een bewijs is geweest van des bouwers getrouwheid, als dienstknecht van een getuigenis der dingen, die toen komen zouden, doch nu vervuld zijn in Jezus Christus, en dit leidt van zelve tot die gevolgtrekking: dat door alle eeuwen de kerk hare voorschriften, regelen en ordonnantiën van God zelven in zijn woord vervat heeft. Wie de vermetelheid bezit daarvan af-te-wijken, hij mag bouwen, wat hij wil en zijne materiëlen naar willekeur daartoe kiezen, doch het zal nooit een huis worden, waar de Heere in wonen zal. Zie om u, en het springt dadelijk in het oog. Hoe vele kerken heeft men gebouwd, die altijd ledig hebben gestaan, ofschoon zij den naam hebben van ‘des Heeren tempel, des Heeren tempel’Ga naar voetnoot(4). Rome heeft een huis gebouwd, hetwelk bewoond wordt door tweelingen: Bijgeloof en Dweeperij, en hoe prachtig het ook gebouwd moge zijn, wij vinden geene andere orde in hare bouwing dan Onkunde. De Liberalen hebben een modern huis gebouwd naar het ontwerp der valsche Philosophie, Wijsbegeerte, Natuurlijke Godsdienst en de Rede; dit huis wordt bewoond door Rationalisten, Phanteïsten, Naturalisten, Deïs- | |
[pagina 63]
| |
ten en Alteïsten. De oude, vervallene kerkmuren roepen den voorbijgangers toe: ‘God woont hier niet, Hij is geweken!’ Want zoo zegt de Heere: ‘Ik heb mijn huis verlaten, Ik heb mijne erfenis laten varen, Ik heb de beminde mijner ziel in de hand harer vijanden gegeven’Ga naar voetnoot(1). ‘Is dan dit huis, dal naar mijnen Naam genoemd is, in uwe oogen een spelonk der moordenaren? Ik heb het ook gezien, spreekt de Heere’Ga naar voetnoot(2). M.H.! gij weet ons standpunt: wij zijn kinderen van dit huis; doch onze moeder heeft om harer hoererijen wil ons de deur uitgeworpen, doch wee haar, want God zal hare hoererijen bezoeken en hare boelen van haar verwijderenGa naar voetnoot(3). Daarom, ‘O hoer! hoor des Heeren woord; God zal u toonen het oordeel der groote hoer, die daar zit op vele wateren’Ga naar voetnoot(4). De geest van Huss, Knox en Luther is nog niet begraven. Wie weet, wanneer die gezegende dag zal aanbreken, dat één meer dan een zwaan zijne vleugelen zal doen klapwieken. God zal voor het arme volk van Nederland een Adelaar verwekken, die van het huis Achabs af zal beginnen en eindigen op den berg KarmelGa naar voetnoot(5). Geeft geen moed verloren, aandachtigen! zullen onze oogen het niet zien, de nakomelingschap zal ons zegenen. Wij hebben de groote Hoer niet gevolgd, noch hare Dochter; want er is een spreekwoord in ons vaderland: ‘Zoo de Moeder is, is hare Dochter’Ga naar voetnoot(6)Ga naar voetnoot(*). Dit was het principale van Mozes huis, God woonde er in: ‘Doe bedekte een wolk de Tent der tesamenkomsten en de Heerlijkheid des Heeren vervulde den Tabernakel’Ga naar voetnoot(7). De tegenwoordigheid Gods was de pilaar der vastigheid, op dien zuil rustte het gantsche Oud-Testamontische gebouw; onttrok Jehova zijne tegenwoordigheid, dan werd het gebouw vervallen verklaard, zoo als wij uitdrukkelijk zien, als de | |
[pagina 64]
| |
Arke dos Hoeren door de Filistijnen genomen en voor hunnen god Dagon geplaatst werdGa naar voetnoot(1). Tot deszelfs bouwstoffen gebruikte men de vrijwillige giften, die door het volk daartoe bijeengebracht werden, ‘En Mozes sprak tot de gantsche vergadering der kinderen Israels, zeggende: Dit is de zake, die de Heere geboden heeft, zeggende: Neemt uit hetgene gij lieden hebt, een hefoffer aan den Heere, elk wie een gewillig hart heeft, brenge het ten hefoffer des Heeren’Ga naar voetnoot(2). Liefde was het grondbeginsel der gehoorzaamheid. Mozes mocht geen loontrekkende dienstknechten tot opbouwing van het huis hebben; al wat aangebracht werd was de vrucht van een gewillig gemaakt hart. Dit is een zuiver bewijs en is eeuwig geldende: al wat wij aan den Heere geven, moet eene vrucht der liefde zijn; de liefde uit God is de oorsprong van de liefde tot God, en de liefde tot God is het einde des gebods. Geen wet noodzaakt den geloovige tot ééne plicht, alleen de liefde maakt de plicht tot eene wet, en dit had plaats bij de bouwing van het huis Gods. Liefde was de oorsprong, dat Jezus Christus, als de Zoon van dat huis, waarvan Mozes een ondergeschikte bouwer was, den Vader een huis gebouwd heeft, nl. zijne gemeenteGa naar voetnoot(3). Welke tegenstellingen in deze dagen: Rome gebruikte in vorige eeuwen het zwaard, thans is het omgekeerd: het moet door het zwaard voorloopig nog haren verloopen stand op de been houden. De liberalen gebruiken dwangmiddelen, zij hebben de grooten dezer waereld, eerampten en de plaatsbekleeders van don Mammom dezer waereld. God zelf zorgde voor de bouwlieden, Hij gaf aan de bouwers den geest der wijsheidGa naar voetnoot(4), opdat zij de bouwstoffen bewerkten en fatsioneerden, alles naar het voorbeeld, zoo als het aan Mozes was getoond op den berg Horeb. Bij hernieuwing weêr een bewijs van den opbouw eener ware kerk. De bouwers van dit huis krijgen een' schat van gaven, daartoe is Christus ten hemel gevaren, om zijne kerk daar | |
[pagina 65]
| |
te vertegenwoordigen, de zorg dier kerk rust op zijne schouderen. Uit zijne volheid geeft Hij aan de bouwers, naar zijne oneindige wijsheid, de gaven tot opbouwing en fatsioneringGa naar voetnoot(1). De kerk is de Rols, de waarachtige Petra; de poorten der hel zullen haar niet overweldigen; zij blijft in haar wezen tot de voleindiging der waereld, en of deze op haar tiert, raast en vloekt, haar dreigt en vervolgt, zij houdt onwrikbaar haar standpunt in Hem, die gezegd heeft: ‘Ik zal met u zijn tot aan de voleindiging der waereld’Ga naar voetnoot(2). Doch hare uiterlijke zichtbare vertooning bewijst zij door genadegaven. Indien iemand meent de roeping te hebben, om een bouwer van Gods huis te zijn, die toone de gaven, waarmede het de Heilige Geest beliefd heeft, hem toe-te-rusten; ontbreken die, welaan, die bouwer vergenoege zich, dat men hem eene plaats aanwijst onder de kalkmengers en spaander-ver gaarders, zoo als ons standpunt hier in Nazareth is. Ons komt de eer van V.D.M. niet toe, al weten wij iets meer dan de ezel van Bileam. De Roomsche kerk heeft een onkundig opperhoofd, dat zich met den zevenvoudigen kroon boven God stelt, dat, als er een concilie gehouden wordt zoo als dat van Trente, onder Paulus III, Julius III en Pius IV, zijn advies geeft onder deze woorden: ‘Het heeft de Heilige Geest en ons goed gedacht’, daarom spraken eenige meer verlichte Katholieken, ten tijde van voornoemd concilium, mot verachting van 's Pauzen handelwijs. Men zeide: ‘Men zendt dagelijks den Heiligen Geest van Rome naar Trente, doch als het valies uitgepakt wordt, vindt men er niets anders in dan pauselijke prullen.’ Pius IX is nog niet wijzer, wel lijdt de oude man aan verval van krachten, doch tot nog toe verzacht de St. Pieterspenning 's mans bitter lijden. Do liberalen hebben de grootste gaaf in den Staat, vandaar dat hun huis de ‘Staatskerk’ wordt genaamd, hunne bouwstof ligt in het verwaten hersenbrein, zij zijn bezondigdeGa naar voetnoot(3) en bezoldigde Staats-arbeiders; er ligt dan ook zoo veel orde en smaak in den opbouw, | |
[pagina 66]
| |
dat iedere aanschouwer vraagt: ‘Moet dit meesterstuk de verwarring van Balel verbeelden.’ Men ziet soms kroonlijsten aan de onderdrempels en vierkante cirkels met cirkelvormige zevenhoeken, men knoeit al de orden onder elkander; in ééne kerk, op éénen dag, op ééne kansel hoort men des morgens de bijtelende orthodox en des avonds de helmoker van een befaamden godloochenaar. Gods huis heeft maar ééne orde van opbouw: ‘Gaat dan henen, onderwijst alle volkeren, dezelve doopende in den naam. des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, leerende hun onderhouden alles, wat Ik u geboden heb’Ga naar voetnoot(1). Nadat Mozes Gods huis voltrokken had, moest het worden geheiligd, ‘verzoening zoekende doorbloed.’ M.H.! hebt gij mij al niet te vroeg beoordeeld, ik meende, er speelde op sommige lippen een besluit: Ik was van mijn onderwerp afgedwaald, niet alzoo; draagt mij een weinig, een opperman draagt immers wel eens een' duimstok en onder zijn gereedschap vinden wij wel eens een waterpas, weest dan voor mij wat toegeeflijk. Verzoening door bloed was bij hernieuwing de hoofdvereischte, die Jehova vorderde, alvorens Hij intrek in het huis nam, ‘want als Mozes al de geboden had gesproken volgends de wet, dan nam hij het bloed van kalveren en bokken met water, purperen wol en hyzop en besprengde beide hel boek en het volk, zeggende: Dit is het bloed van hel Testament, hetwelk God aan ulieden heeft bevolen, daarenboven besprengde hij desgelijks met bloed zoowel den tabernakel als alle de vaten van de dienst’Ga naar voetnoot(2). Het huis gereinigd zijnde door verzoening, moest het worden geheiligd. Ziet hier weêr een' eigenaartigen trek aangaande ‘Eet mijn vleesch, drinkt mijn bloed.’ Er staat niet, dit is het bloed van kalveren en bokken, maar dit is het bloed van het Testament; bewijzen genoeg voor Israel, dat er een Testament bestond, hetwelk bekrachtigd was in bloed, en Jehova geen intrek in het Mozaïsche huis deed, dan alvorens het huis gereinigd en er verzoening over gedaan te hebben. Op de verzoening volgde de hei- | |
[pagina 67]
| |
liging en niet omgekeerd, zoo als in onze dagen de vrome bouwlieden doen: deze bouwen in de lucht eerst de kap van het huis, dit noemt men eene gothische orde uit de midden-eeuwen, thands bekend onder den naam van heiligmaking; daarna legt men het fondament van verzoening op de spaanders en het puin, hetwelk van de heiligmakingskap afgebrokkeld is; op verscheidene grachten in Amsterdam staan zulke Egyptische pyramiden als gedenkzuilen van den dommel der Kerk-arehitekten. ‘Alzoo zegt de Heere: Gij zult nemen de zalfolie en zalven, den tabernakel en al wat er in is en alle zijne vaten, en hij zal heilig zijn. En gij zult zalven den brandofferaltaar met alle zijne gereedschappen, en gij zult den altaar heiligen en hij zal een heilige altaar zijn’Ga naar voetnoot(1). Op deze zalving nam de Heere intrek met zijne tegenwoordigheid in het Mozaïsche huis; Mozes was dus een ondergeschikt bouwer, die getrouw was gemaakt door eene vrije gunst van Jehova. Al wat vereischt werd tot zulk eene bediening, heeft hij getrouw volbracht. In die bediening straalt niet alleen zijne onberispelijkheid door, hij heeft bovendien den lof van Johova in-geoogst. De Apostel getuigt: ‘En Mozes is wel getrouw geweest in geheel zijn huis als een dienaar lot een getuigenis der dingen, die daarna gesproken zouden worden’Ga naar voetnoot(2). Ik zeg: het is voor Mozes de hoogste eer geweest, wat geeft het, of de menschen naar willekeur ons willen beoordeelen; al wie een goed getuigenis in zijne konscientie omdraagt, zegt niet de Apostel: ‘Het is mij om het even hoe gij mij beoordeelt’Ga naar voetnoot(3). Iedere dienaar die in Gods huis getrouw is, ontfangt van God die eer, dat hij Eerwaardig is. Ach! hoe veel V.D.M.s en Wel-Eerw. zijn er, wier konscientiën met een brandijzer zijn toegeschroeid, en van Godswege de minste overtuiging hebben, dat zij Eerwaardig zijn, ofschoon de waereld hun den hoogsten lof toezwaait. M.H.! zoo lang ik in des Heeren kracht die spreuk aan mij vervuld zie: ‘Dicam equidem licet ille mibi mortemque minetur’Ga naar voetnoot(4), schaam ik mij | |
[pagina 68]
| |
niet, als men mij tituleert met dien eernaam, die mijne standplaats in Gods huis aanduidt; mij, den allerminste is het gegund, onder de arbeiders Gods een medehelper te zijn, die al bijna twintig jaren den aanrukkenden stormmarsch der vijanden heb mogen afslaanGa naar voetnoot(1). Mozes was getrouw in zijne bediening, hoewel zij genaamd werd: ‘eene bediening des doods’Ga naar voetnoot(2), geschreven in steenen tafelen. Ik hoop, dat er licht onder u moge opgaan van op de hoogte mijner voordracht te blijven. Mozes was een getrouw dienstknecht van eene doode bediening. Wel iets zonderlings en toch, was zij zoo heerlijk, dat de kinderen Israels het aangezicht van Mozes niet sterk konden aanzien van wege de heerlijkheid, die op hem lagGa naar voetnoot(3). Geene bediening kan iemand heerlijk maken; de heerlijkheid van den persoon rechtvaardigt de heerlijkheid der bediening; mochten wij daar meer opletten, wij zouden ons spreekwoord: ‘de kleeren en de ampten maken den man’ verfoeiën. Ik zeg u: toont mij, wie gij zijt en ik zal zeggen welk eene standplaats gij in de maatschappij moest bekleeden. De man Gods stond tusschen den Heere en Diens volk als de verbeeldende Middelaar; in die plaatsbekleeding was zijn persoon geheiligd en zijne bediening heerlijk; wie zich oneerlijk of aanstootelijk gedraagt in eene heerlijke bediening, werpt zich zelven als een schandvlek op de heerlijkheid, die hem toebetrouwd is. De oude Mozaïsche bediening hield hare volle kracht tot op de komst van Christus, al de oordeelen, die het volk van Israel overkomen zijn, ontstonden door het afwijken van dien stokregel; niets mocht aan- of toeleiding zijn om van dien regel af-tewijken. Dit was het bevel des Hoeren: ‘Gedenkt de wet van Mozes, mijn' dienstknecht, die Ik hem gebood aan Horeb voor geheel Israel, met de inzettingen en rechten’Ga naar voetnoot(4). In Gods Woord lezen wij van drie getrouwe dienstknechten, die geleefd hebben onder de Mozaïsche bediening: Mozes heelt nooit voor af- | |
[pagina 69]
| |
goderij zijne knieën gebogen, ofschoon gantsch Israel, ja zelfs Aäron, afweek; David heeft nooit andere goden nagehoereerd, ofschoon hij niet zoo wijs was als zijn zoon Salomo, en Eli is getrouw gebleven als hij dacht: ik ben maar de oenigste, die mijne knieën voor den Baal niet gebogen heb. Ik besluit dus, dat uit het onderzoek der nalatenschap van Mozes, gebleken is, dat hij in zijn leven de navolgende goederen bezeten heeft: Ten eerste: Hij was door God verwaardigd geworden, dat hij, met voorbijzien van gantsch Israel, gekozen werd, om een' voorganger en middelaar tusschen God en Diens volk te zijnGa naar voetnoot(1). En, ofschoon Mozes wel gefeild heeft aangaande zijn geloof, zoo heeft hij niet gefeild aangaande zijne bediening. Om de zonde des ongeloofs mocht hij Kanaän wel zien, doch er niet in komen; hij heeft dus eene vaderlijke kastijding ontfangen, doch zijne bediening heeft hij ton einde toe getrouw behartigd; Jehova heeft hem in die bediening niet geschorst, toen hij door persoonlijk ongeloof struikelde. De Heere heeft daarin getoond, dat de dienaren van zijn huis, wanneer zij getrouw in hunne bediening zijn, niet geschorst mogen worden om de eene of andere struikeling, die hun persoon, maar niet hunne bediening aangaat. De Heere heeft Mozes de genade en gunst niet onthouden, die hem getrouw moest maken in zijne dienst, en dit is eene bezitting voor hem geweest van meer waarde, dan een erfdeel onder de twaalf stammen in Kanaän. De getrouwe knecht is vergenoegd geweest met dat deel, hetwelk Jehova hem geschonken had; dit was een kapitaal met dubbele interesten, in dien stand heeft hij de goedkeuring Gods weg-gedragen. Wat zouden de dienstknechten nog moer kunnen erlangen. Te gelooven, dat de Heere het beste deel voor ons uitverkoren heeft. Dat wij getrouw worden gemaakt in de bediening van Gods huis, is de grootste genade, waarvoor wij den Heere dankbaar mogen zijn. Wij hebben ons daarin te troosten, bij al den tegenstand, dien wij ontmoeten. Israel wilde Mozes steenigen om- | |
[pagina 70]
| |
dat hij getrouw bleef; Stéfanus sleepte men de poort uit en bedolf hem onder een' steenhoop; een getrouw dienstknecht heeft niets anders te wachten; schande, verachting en vervolging is het deel, hetwelk de waereld ons toerekent; doch driewerf gelukkig zijn zij, die tot in den dood niet bezwijken, want de kroon der overwinning wacht in den hemel naar de komst van zulke verdrukte hoofden; doch rampzalig zijn de ontrouwe knechten, die aan Gods huis bouwen; zij oogsten hier hun deel, de goedkeuring en toejuiching der waereld valt hun hier te beurt. Hoe veel pleisteraars werken thands met looze kalk en jagen de zielen in de bloemhoven, roepende: ‘Vrede, vrede, er is geen gevaar!’ Welk een oordeel staat hun te wachten; bij den dood zal het blad worden omgekeerd: ‘Ga weg van Mij, ontrouwe dienstknecht.’ Wat zal dáár dan de naam geven van: bekeerd, wedergeboren, geloovig, heiligmaking, enz. God gave, dat de ontrouwe dienaren van onze thands gemartelde zusterkerkjens het ter harte mochten nemen. M.H.! als gij mij waarachtig liefhebt, bidt, dat de Heere mij getrouw maakt tot den dood, dat Luther's gezegde mij eeuwig voor den geest zweve: ‘Hier sta ik, God helpe mij, ik kan niet anders.’ Tot hiertoe hoop ik voldaan te hebben aan de mij opgelegde verplichting: van op-te-sporen de wettige eigendommen en nalatenschap van Mozes; alvorens wij de wettige erfgenamen oproepen, moet ik openbaarmaking doen van een stuk, hetwelk door den erflater zelven beschreven is, van den volgenden inhoud; ‘Al de rechten en eigendommen, die mij, in mijn leven geworden zijn, heb ik in eigen persoon bij mijn overlijden met mij medegenomen; ik was niet gemachtigd er iets van achter-te-laten, dewijl zij aan mijn reispas verzegeld waren. Ik kon door de werken niet binnenkomen, en was dus genoodzaakt alle mijne genadegoederen bij de hemeldeur aan-te-toonen. Al mijne bezitting op de waereld lag in het Bloed van het Testament; door dat bloed moest ik zalig worden, ik kwam dus niet te kort, doch ik hield ook niets over.’ Dit zijn woorden met klemteekens; achter dien zin staat een punt of sluitteeken, alsof de overledene uitdrukkelijk bevolen heeft, dat hier geen onderzoek verder noodig | |
[pagina 71]
| |
is en al de (?) overbodig zijn. Bijgevolg heeft hij ons gewaarborgd voor splitsen en deelen; men zegt: ‘waar niets is, verliest de keizer zijn recht.’ Wie meent recht te hebben op een erf legaat van den overledene, in welk een' graad van bloedverwantschap hij ook zij, die wreke zich niet aan ons, want wij zijn slechts boedelbeschikkers; er blijft zelfs voor ons niets aan de maat of aan den strijkstok hangen, ofschoon wij uit betrekking tot den overledene gaarne om niet ons kwijten willen van onze verplichting. De Joodsche kerk heeft zich altijd ingebeeld, zij was de eenige erfgenaam, ja zij stond daar zoo vast in, dat zij tot het maagschap van het Heidendom zeide: ‘Gij krijgt niets, wij zijn de erfgenamen, geen legaat ter waarde van een halven sikkel des heiligdoms is voor u, en daarom uit het binnenste voorhof, wij houden u op ééne hoogte met hoeren en tollenaren, wij zijn Mozes kinderen en houden geen gemeenschap met de Samaritanen’Ga naar voetnoot(1). Jezus zeide tot de Joden: ‘Gij hoopt op Mozes, doch Ik zeg, dat Mozes u veroordeelt; hij heeft u niets vermaakt dan de heilige wet, en die is de kennis en kracht der zonde’Ga naar voetnoot(2). Gij wilt van Mozes erven. Neen, gij zult door Mozes in uwe zonde sterven. ‘Hij heeft van Mij geschreven en in Mij geloofd, als gij aan Mozes woorden geloofdet, zoudt gij in Mij gelooven, doch gij zijt hardnekkig en wederstaat den Heiligen Geest; blijft dan in deze uwe zonde’Ga naar voetnoot(3). Nochthands heeft Mozes een erflegaat aan de Joodsche kerk vermaakt, dit legaat heette: de oud-Mozaïsche dienst, en werd gelegateerd onder de volgende voorwaarden: Ten eerste: Het vruchtgebruik en de tijd van hare voortduring. De kerk mocht er zoo lang gebruik van maken tot op de komst van den Messias, als Deze in de waereld kwam, was het legaat in de vervaldagen en moest op Hem worden overgemaakt; want Hij, als de Zoon, die het huis Gods bouwde, was ook de eenige ErfgenaamGa naar voetnoot(4). Ten andere mocht de Joodsche kerk dit vrucht- | |
[pagina 72]
| |
gebruik niet in hare wellusten doorbrengen; zij behoorde een oud-Mozaïsche geloovige kerk te blijven; als zij haar geloofsleven verloor, had zij geene aanspraak op het legaat. Ten derde: Indien Jehova zijne tegenwoordigheid van de oude kerk onttrok en die overbracht op den Zoon, dan zoû het legaat vervallen verklaard worden, en uit dien hoofde de oude bediening afgeschaft en de materialen van het huis een' prooi der vergetelheid worden. Ten laatste waren de erfgenamen verplicht, dat als de waarachtige Erfgenaam van alles gekomen was, de oude kerk in Hem zoude gelooven, die de Middelaar van een beter verbond zoû zijn, hetwelk niet bevestigd zoû worden in het bloed van stieren, kalveren, bokken of lammeren, maar in het bloed van den Middelaar zelven. Tot hiertoe hebben wij u het testament van Mozes opengelegd, doch één deel hebben wij tot eene volgende gelegenheid nog verzegeld gelaten. In de eerstkomende bijeenkomst zal ik de testamentaire beschikking aangaande de wet bespreken. Werd de oud. Testamentische kerkdienst verouderd, en kwam er verandering in het Priesterschap, het gevolg was, er moest verandering in de wet komen; ware dit niet geschied, de wet zoude nog hare volle kracht behouden. Bij aanvang heb ik er iets van aan-gestipt, doch het is noodig, dat wij op een rechtsgeleerd terrein de afschaffing van de wet bepleiten. Tot wederziens Mijne Aandachtigen! scherp intusschen uw oordeel, of wij ons, van onzen plicht kwijten, om den afgestorvene in zijnen uitersten wil niet tegen-te-u erken. Vooral Jongelingen! op wie mijne oogen gevestigd zijn, opdat gij eenmaal de eereplaats op dezen kansel verkrijgen moogt, gaart honig uit het bloembed der goddelijke waarheid, opdat de kring, waarin wij ons bewegen, zich verheugen moge in het heerlijkst vooruitzicht, dat, waar Paul us schrijft als een oud man, Timothéus getuigt, dat niemand zijne jonkheid verachtGa naar voetnoot(1). Dat zij zoo! |
|