[Fotokatern 1963-1980]
54 Donner kijkt duivels, ik lig gekweld achterover. Wat ik om mijn hoofd heb gegooid weet ik niet meer, het lijkt de kap van een dominicaner pij. Een omgekeerde scène uit de tijd van de Inquisitie: de dominicaan is de gemartelde, de ketter triomfeert. Plotselinge verkleeddrift - altijd een teken van ontevredenheid met het eigen bestaan -, invallen, improvisaties, wilder en onverwachter naarmate de nacht langer werd. Twee keer ben ik tijdens zo'n nacht in de gracht gesprongen, de bedorven, brakke smaak hoort bij het arsenaal van de herinneringen. Het zal de oppositie der tegendelen geweest zijn waardoor de theatrale combinatie met de grote en zware Donner zo aantrekkelijk was, hij als dwerg, ik als reus met zijn ontzaglijke jas aan, hij als prinses Marijke, ik als Wilhelmina. Iets oproerigs hoorde bij zulke avonden. Iedereen uiteindelijk op weg naar iets anders, tegen elkaar ketsende talenten en tegelijkertijd confrèrie, alles onder het oog van Hoornik die als een geniale, voyeuristische paus in zijn grote stoel zat, het maakt die nachten onvergetelijk.
cees nooteboom
55, 56 Het stuk De Spaanse smokkelaar waarover in de brief van toneelgroep Centrum wordt gesproken, werd nooit opgevoerd. Op de tekening heeft Cees Nooteboom aanwijzingen voor het decor geschreven, zoals ‘afdak eucalyptus-bladen’ en ‘lichte verhoging, als zoiets kan, tenminste (alles kan)’.