| |
XXVIII. Hoofdstuk.
Voor tagtig jaren wierd in Denemarken als ongemeene sware tovery gestraft; waar van 't bewijs, na de reden ondersogt ook niet en deugt.
§. 1. AL is dat in de Nederlanden het licht der Reformatie den nevel der veroude dolingen van Tovery van de Regtbanken opgeheven heeft; nochtans in Denemarken, Sweden, Duitschland, Engeland, kleeft die den Protestanten noch al aan; meer ofte min, na dat er menschen zijn die 't werk noch dryven, ende d'een den anderen gaande maken. En alhoewel ik nu van Reghtsgedingen spreke, die voor en na gehouden zijn; so mag ik daarom niet verswygen, dat my van aansienelike man-
| |
| |
nen uit voorseide landen meer dan eens geklaagd is, hoe de geesteliken 't volk in desen dommen waan versterken; sonder 't welke de regtspleegingen over toverye lichtelik te slijten waren. Het sal ook blyken, uit al 't gene dat ik in dit en de twee naastvolgende kapittelen vermelden wil, van diergelyke handelingen in voorseide landen voorgevallen; dat het de Pastoren zijn geweest, die sich boven anderen in de saken mengden; en de menschen hielpen in het vuur. Ik sal hier in dit hoofdstuk sulx in Denemarken tonen, en 't naaste Sweeden ende Pomeren besien, en dan ten laatsten Engeland.
§. 2. De Deensche historie heeft een Deensch heer, die my den inhoud had verteld, uit sijne land taal in 't Latijn doen oversetten, so als deselve by Van den Dalen is gedrukt, met desen tytel: Energumeni Coagienses, sive admirabilis Historia de horrenda Cacodemonis tentatione, dat is, de Besetenen van Köge, ofte wonderlike Historie van de schrikkelike versoekinge des Duivels. ens. Deselve sijnde eerst beschreven van Johannes Brunsman, Rector der schole tot Herlow, den Leser aangepresen word, door de verklaringe van Janus Birkerode, den eersten Professor der Theologie tot Kopenhagen 1674. die seit, dat hy daar niets in vind hetgene met de goddelike schriften strydig zy; maar eer, dat alles wat daar inne van den Duivel en desselven bose werken word geleerd, door dese en andere exempelen bevestigd word. En dat dient (seit hy) tot vermaninge den ongelovigen, dat sy de sekere en veylige omstandigheden sulker historien wel overwegen; en bemerken, datse self ook door schijnbare ondervindinge tot die waarheid geleid worden, die in de heilige Schrifture ons word voorgesteld. Wy sullen nu haast sien, of dat so is. Die veilige sekerheid, also genoemd van den Professor, bestaat in een verhaal van eene vrowspersoon, in welker huis de saken zijn gebeurd; en voorts in ene verdere verklaringe daar af door den voorseiden Buurman uit de stukken op 't Stadhuis berustende by een gesteld: van welken een getuigenis der magistraat des jaars 1674. voor aan staat, verklarende dat dese stukken waarlik uit hun protokol getrokken zijn. 't Verhaal is veel te lang om hier geheel te stellen: wy sullen dan den inhoud slechs besien van 't gene door de Vrow van 't huis uit eigene ondervindinge is opgesteld; daar na dat van den Rector uit het Protocol.
§. 3. Tot Köge, stedeken op Zeeland, aan de zee, ontrent vier uren gaans van Kopenhaven, waren in de jaren 1601. en 1602. twee of drie vrouwen over hexery verbrand, en andere noch op dat woord. Dewelke in 't jaar 1607. of 1608. het selfde werk met onderlingen raadslag pleegden in het huis van Ioannes Barscher, koopman: eerst aan sijne kinderen, doe aan hem self; en eindelik noch wederom aan sijne kinderen, in deser voegen, als ik tot besondere hoofdstukken der kortheid halven nu betrekken sal.
‘Wat lichte spokery ging met de kinderen, de dienstmaagd, en de vrow voor af; sy een afgryselike padde sag; die op 't aanlopen van haar volk in huis verdween.
| |
| |
‘Een dogtertje ontrent 8. jaren oud, wierd door een nagtgesigt verschrikt, en raakt elendig aan het quynen, dog haast hersteld. Daar op ging Barscher sijns handels wille eens na Duitschland toe.
Doe in sijn afzijn wierd sijn susters soon, by hem woonachtig, een jongeling van 16. jaren, hard betoverd: sulx hy behalven felle ongewone en vervaarlike beweegingen sijns lichaams en der leden twee ellen hoog wierd van der aarde opgeheven, en dus aan de solder hangende, was met geen kragt om laag te trekken.
Men hoort den Duivel met hem spreken, na sijn seggen: een vuur seer haast ontsteken, seit hy dat de vyand hem heeft uit den hals gehaald.
Dit seide hy, moest hy nu lyden, om dat de Duivel wierd belett van Barscher self te plagen.
Dewelke t'huis gekomen zijnde, so wierd in alle kerken, in en rondom Köge en in huis gebeden: on ook gevast van mensch en vee.
De Duivel spookt vast in verscheidene gedaanten; van raven, gansen, menschen, en van twee Pastoren, die noch leefden: doe als een koopman; anderen gelijk een hond of swijn.
Hy word verlicht; voorseit sijne aanstaande verlossinge: en steld sich tusschen beiden noch elendig aan. Ten laatsten seit hy nu geheel verlost te zijn, bekijft den Duivel, en geeft hem sijn afscheid; reikt de hand wel tweemaal enen Engel toe, denselven dankende: hoewel van niemand Duivel nochte Engel wierd gesien.
§. 4. Doe ging met Barscher self het lyden aan. Van elf tot twee uren was hy nagts en daags in d' grootsten bangigheid; die hy verklaarde dat hem van den Duivel quam; ende lag hem als een sak met koren op sijn lijf.
De dienstmaagd siet een monster als een aap; en d' jonste dochter komt seer ontsteld gelopen, door 't gesigte, so het seide eens vervaarliken mans, die haar nasette.
De vrow laat plegtige gebeden doen, schrijft daarom brieven aan verscheidene pastoren, daar ontrent: reist self daar om na Norderup, met enen wagen, die op de wederom reise niet voort wilde. Was elf uren onder wege, hoorde ruischen in de boomen, sag iets als enen toren rijsen, en met eene rasen: quam t'huis tot een uur in de nagt.
Die nacht byt haar op 't bed ene ratte, so als 't scheen, in enen vinger, sonder quetsen maar was ene maand lang niet te roeren noch te bewegen. Des nachts daar aan was 't op het bedde ondraaglik heet; en 't onderlaken dicht met rotten keutelen bedekt.
Den dag daarna de man gelegd tot slapen; word uit het bed en kamer lang vermist; en eindelik in een kamerken gevonden, deerlik kermende.
De vierde nacht daar aan springt een vervaarlike ratte (dat was de Duivel, seit de vrouw) by hen op 't bedde, en beet een stuk uit d' onderpeu-
| |
| |
luwe, dat de veeren door de kamer stoven. Weg vervloekte geest ens. seide Barscher; en de Duivel quam daarna niet meer.
§. 5. Hier over God in de kerken zijnde gedankt: ontstond een boser quaad. Een soontje in sijn negende jaar wierd van ene ongemeen quellinge bevangen: waarover sekere meesteresse raad gevraagd, verklaarde dat het kind beseten was; en dat het buiten vurig bidden niet te helpen was.
't Wierd met sijn bed ontrent twee ellen hoog op en neer gevoerd; daaraf gesett, op sijn hoofd staande; voorts op de solder, op den houthoop, en over 't tusschenschutsel in des buurmans huis gesmeten.
De Duivel liep in schijn van een klein verken over 't kind, trok sijne leden byster tsamen; knorde als een verken, kraaide als een haan, en blafte als een hond.
Eens had hy als de moeder in de kerk was, in schijn van de moeder; 't kind met sijne eigene schoenen jammerlik geslagen. Sprak naderhand uit hem, en seide dat hy 't had gedaan.
Hy brieschte onder 't singen van den 46. Psalm, gelijk een peerd; spoog sijnen Vader in het aangesigt; en sette sijne moeder blote messen op de borst: die op het noemen van den name Iesus vielen.
Hy sprak verscheidene dingen, sich houdende, als of hy tegen sijnen wille door de hexen in dit kind gesonde ware, die eerst gestraft moesten zijn, eer hy daar uit kon varen; niet weetende nochtans wanneer.
Hier op sterft Barsscher; dog de vrow en schrijft niet aan, wat siekte, noch hoe lang van duur.
§. 6. Sy dus dan weduwe, laat sich door enen brouwer Erik met den wagen eens na Haarlof voeren, den Priester en Pastoor der plaats om schuld te manen. Sy word op weg so mislijk, datse van de wagen moet. Wil na een half vierendeel van ene ure wederom op den wagen, maar en sag dien niet. Komt aan een watertje, en wil daar door gaan, God hare kinderen beveelende; mits sietse, na haar dunken, twee kraaijen komen vliegen; maar nader by, sag dat het beide peerden waren met den wagen. De voerman had haar ook gesocht, dies meindense dat beide van den Satan dus bedrogen waren. Sy peilden 't watertje met enen stok, maar vonden geenen grond. So had haar Iesus (seitse) dan bewaard.
De bose geest had eer sy 't huis gekomen waren, door 't kind gesproken, dat hy de moeder sulken schrik had aangejaagd: en maar belett was van dien groeten man, (God so gewoonlik noemende) dat hyse niet in 't water hadde doen verdrinken.
Een andere togt na Kopenhagen, met den voorseiden brouwer, viel, na voorgaande dreiginge des Duivels, al so swaar, de peerden schuimbekten, en de wagen liep rondom, al wat daar op was, stortte daar af en de hoenders vlogen over 't veld. De voerman miste sijnen haversak: die weer gevonden hem so swaar om dragen viel, dat hy geloofde daar
| |
| |
den Duivel in te hebben. (Dat moest geen lichte Duivel, of den haver daar te lande lichter dan de Duivel zijn.) Dien wederhalende, droeg dien so swaar. Sy waren wel 10. uren onder wege, dat anders maar vier mijlen is.
§. 7. Dus wierd de vrow twee jaren na 's mans dood geplaagd: in welker staat haar een der predikanten veel besocht. De Duivel, sprekende door 't kind, beklaagde sich daar over tegen hem, en tegen de gebeden die hy dede. Ik sat van dage, (seide hy) in den naad van uwen mantel: maar doe gy voor dit kind begon te bidden, viel ik te schandelijk, gelijk een Duivel, als ik ben. De goede Priester hier door moedig, spreekt hem toe, en wil dat hy van daar sal gaan. Hy seit, ik sal, wanneer 't dien groten man belieft. Maar als de prediker begon Latijn te spreken, so seide dese Deensche Duivel, dat hy sijn hooft en sijn verstand met geen Latijn wilde breken. Hy wilde by den Predikant te gast, en wist dat hy gebraad aan 't vuur hadde, en so voorts.
Doch daar viel van dat gastmaal niet: sy waren wel te scheiden. En eindelik verliet de Duivel 't kind, en 't gansche huis was wederom so vry van spook als 't ooit te voren was geweest.
§. 8. De vrow roept God ten voorsten en dan noch seven of acht predikanten tot getuigen, dat het alles waar is. Dat weet God: maar dese menschen weten meer niet dan dat sy voor 't kind en 't gansche huis gebeden hebben, en dat sy daar toe van haar zijn versocht geweest; also sy seide dat het in haar huis so toe ging. Alleenlik heeft de voorgemelde Priester 't kind ses maanden, seitse, in sijn huis gehad: wanneer hy buiten twyfel wel gesien heeft dat het siek was; maar sy meld niet, dat hy self iets van die spokery vernomen heeft. Al wat sy dan vertelt, is na best verstand also geschied; maar dat het niet op 't best gesteld was, en sy, ingenomen met vooroordeel van behext te zijn, als uit den aanvang §. 3. en 4. te meer te merken is, verbeelde sich de saken erger dan sy waren; niet anders weetende nochtans of 't was also. De Leser sie het I. hoofdstuk deses boex §. 3, 7, 10. Het gene sy §. 6. van die twee togten met den wagen schrijft, gaaft klaar genoeg te kennen, dat de goede vrouw geen goed gebruik van hare sinnen hadde: die door een water wilde gaan alwaar de weg voor by lag; dat meinende noch te doorwaden, waar toe sy hare kleederen schortte; en egter te verdrinken, hare kinderen als hopeloos van die ooit meer te sien, aan God beveelende: die peerden daarse self na omsag, nog voor kraayen aansag, daarse niet na sag. En so de brouwer meende dat de Duivel was in sijnen sak, het was om dat hy hem dog in de herssens sat.
§. 9. Stelt nu hier nevens, dit lieve neefje daar in huis de konst van Kampen kende, of Lodun; waar van de proeve in 't X. en XI. hoofdstuk is gesien: eilieve! seg my toch, wat heeft hy wonderlijx geleden, dat hy niet en konde doen? Indien 't de Duivel was, die met of door hem sprak; dat was sijn seggen so: doch eigentlik, wie sag daar anderen Duivel dan hem self? Maar 't kind van negen jaren, was nochtans onrijp tot sulk bedrog.
| |
| |
't Is waar; maar d'ander konde van naby of ook van verre dat geluid wel slaan: het welk (als meer getoond) de konst en handel der buiksprekers is. Wy hebben hier in der Diakenen Oud-vrouwen-huis een degelijk oud besje noch voorleden jaar gehad; die sprak met enen dien sy Iochem noemde in haar bed, en 't was onmogelik te horen dat sy self die beiderleye stemmen maakte. Dat door de oefening, daar de besondere gesteldheid van de borst en keelen veel toe helpt. Ik hebbe enen predikant gekend, die in de stuipen of termynen doe hy klein was niet alleen verkreupeld, maar ook so van uitspraak was geworden; dat hy wel enen hogen Discant sloeg, maar schielik viel op enen lagen bas; gansch sonder tusschen maat. En 't heeft my doe een jongeling noch zijnde, meer dat eens verschrikt; als even eens, of iemant tusschen beiden sprak die niet en wierd gesien. 't Is ook te merken, dat de quant den goeden Priester heeft gefopt, wanneer hy sich quanswijs so qualijk hield, dat hy so kraghtig bad.
§. 10. Van Barscher self en word niet sonderlings gemeld, waar uit bedenken van een Duivels handwerk vallen kan; alleen dat hy het so begreep, en in de plaats van blotelik op God te sien, sijn leed aan menschen socht te wreken, en dat onnosel vrowvolk te doen sterven. Dat sy onnosel waren, blijkt uit alles wat de Rector uit de Protocollen schrijft: misdaden hen door Regters en getuigen opgelegd, ontschuldigen hen eerst, en hunne eigene bekentenisse spreekt hen noch dies te klaarde vry. Want die betoont aan alle kanten, dat sy noch ruim so weinig als de regters of getuigen of beschuldigers verstonden wat de Toverye was. Ik sal den Leser dit doen sien, door weinig saken uit te trekken, van de gene die de schryver tot bewijs van kennelike toverye uit de stads register meld.
§. 11. Neemt dit dan eerst: dat sekere Helena, op den 24. van oogstmaand 1601. met ene vrow in een bosch gegaan, noten op te lesen; enen storm stilde, die hen in 't opsamelen hinderde. Siet daar om welken lichte oorsaak God den Duivel toe laat, dese goddelike magt om te gebieden over weer en wind; om met hen beiden maar wat neuten op de samelen. Maar sal Gods eigen Soon so ietwes doen, so moet het eerst op 't leven aankomen: want so riepen sijne Apostelen. Heere, behoed ons, wy vergaan. Matt. 8: 25.
§. 12. Hoort nu hoe kragtigen getuigenis van Ian Schytte, tot bewijs dat Katarijn de dosemaakster sekerlik kan toveren. Wanneer hy boven, en sy onder hem gevangen sat: so hoorde hy by nacht verscheidene menschen met haar spreken, fijn en grof van stemme; die hy door muren, solders en verwelfsels henen niet verstond.
Sy heeft ook self bekend, dat sy God afgesworen hadde, en met den Duivel Hasse (want so was sijn naam) geboeleerd. ‘En op dat blijke, dat hy vry wat liefs was, so verscheen hy somtijds als een jongeling, somwijlen als een jong kattje, en somwijlen wonder byster en vervaarlijk. In 't byliggen was het eerst seer koud en daarna dan brandig heet. Weet sulken vrowmensch watse seit?
| |
| |
§. 13. Jutsche Mary bekende self, dat ene andere hex Maria Rinsberg ‘haar den mond hadde toegehouden; datse niet bekennen soude. Siet daar de eene hexe meester van de andere.
Sy seide verder, dat deselve enen Duivel had besteld, die tusschen beiden liep twisten saayen, tusschen Iacob Kuiper en sijn wijf. Siet daar hoe dat de Duivels op der menschen herten werken, en de alle saken so in handen hebben, datse die bestieren tot dat einde als sy of de hexen willen. Die wel bedenkt wat daar al werk aan vast is, sal sich lang beraden, eer hy dat den Duivel toebetrouwe.
§. 14. Nu komt de eigentlike Toveresse van Ian Barscher voor den dag Janne Thomas Dr. Daar van staat die getuigenis te boek. Ook, dat Johanne Tomas dr. den Duivel by Jan Koopmans (dit was meest in de wandeling Ian Barschers naam) in sijn huis gebraght hadde, en dat daarom, dat Jan Koopman haar was voorgekomen in den koop van 't huis daar sy self gading aan gehad hadde.
Noch meer in seker afschrift des verhaals van Barschers vrow, stond ‘ook noch hoe dat de Satan uit den mond van 't siek kind gesproken hadde, maakte dat myne vrow (of meesteresse) Johanne Tomas dr. verbrand werde. Is't niet wel te geloven, dat de Duivel haast heeft om sijn volk dus quijt te maken, daar hy so veel moeite heeft om aan te komen?
Noch meer. Dat Anne Symons aan de deure der gevangenisse staande luisteren, deselve Ianne hoorde spreken. Gy hebt my in 't verderf gebroght; gy hemt my van mijn goed en winst beroofd, en in dit byster gat gesmeten. Wech, ik en wil niet meer met u te doen hebben. Meester Laurens (die was predikant tot Köge,) sal my wel beschermen. Dit kon dese na Anne Symons meininge, tot niemant anders seggen, dan den Duivel. Misschien ook wel, om datse merkte dat er iemand aan de deure stond. Altoos het is, maar een getuige, die in regten niet bestaat.
Ԥ. 15. In al den tijd van hare gevangenisse hadde sy gegeten nog gedronken, sose seide. Want op haar segge komt het aan, om dat haar dagelijkse spijs en drank wierd toegebragt. Maar 't hadde haar de Duivel so geraden, om datmen haar dan voor onschuldig houden soude. Merkt hier eerst, d' onbestendigheid des Duivels; die 't sieke kind doet seggen; maakt dat Janne Tomas verbrand werde, en nu se hier sitt om verbrand te werden, haar voor onschuldig wil doen houden. Ten anderen so moet hy meenen dat de luiden niet en weten, dat hy also wel de hexen sonder kost en drank kan onderhouden, als God aan Moses en Elias heeft gedaan: derhalven denkende, dat so Iohanne waarlik niet en at of dronk, sy dan wel een Gods heilige moest zijn. Want so de Duivel dat ook kan te wege brengen; so moet het eer tot hare meerdere beswarenis, dan tot onschuldiginge strekken; als hebbende gemeenschap met den Duivel, die haar besorgde dat sy sonder hinder vasten konde.
§. 16. So kaal en flaaw, ja satte zijn de voornaamste dingen die tot laste van die arme Ianne worden ingebragt: nu sal 't noch schoonder komen,
| |
| |
also noch de beschuldigde self bewijs van haren onschuld geven moet. siet pag. 61, 65. Haar man versocht tot viermaal toe 't getuigenis der borgery van haren onschuld; doch niemant (hy en seit niet wilde maar) durfde iets tot haar voordeel seggen; alleen om dat het soude wesen tegen 't vonnis van den rechter. So lag er 't vonnisse dan al, eer alles wat behoorde tot verantwoordinge van haar gedaan was; of men sag ten minsten wel waar 't heen wilde; die tegen 't vrowmensch waren moghten spreken, die voor haar waren moesten swygen. Dat blijkt te meer, also de sestien regters voor 't hoger Gerighte door den man verdaghvaart zijnde, des ongemerkt desselven vrouwe haar voor oorsaak van Ian Barschers rampen, en also voor toveres verklaarden. Noch meer is 't, dat Medra Banghors, ook om tovery verbrand, haar vry verklaarde; welk getuigenisse also wel behoorde voor de vrow gediend te hebben, als dat van d'anderen daar tegen; schoon wederzijds voor toveresse aangesien. Want zijn deselve geloofweerdig in 't beklippen, waar om dan ook niet in 't verschonen. En 't gene boven al het werk te schande maakt, is dat self d' Advokaat daar uit gescheiden is, denselven Barscher weigerende meer te dienen.
§. 17. Des heeft de Magistraat de overige vrouwen doen verklagen. Wat schuld sy hadden is uit desen wel te sien: dat Ian de pottebakker sekere Walburg oorsaak van het bersten van sijner potten in den oven noemde; als ook der krankheid van sijn wijf. Siet hier beschuldigingen dan gelden voor bewijs. Deselfde Walburg en hare dienstmaagd hadden enen goudsmids gesel boven de toppen van der bomen in de Lucht gevoerd: dat had hy anderen, der welker een 't getuigde, so verhaald. Is 't niet een schoon bewijs? Doch self heeft sy bekend, hoe datse met drie woorden kan de kragt des vuurs bedwingen; en dat uit reden, datse op enen Sondagh was geboren, en dat geene Duivels konste was. Waar blijft d'Apostel nu met sijn Gelove, daar hy als wat besonders van getuigt, dat het de kragt des vuurs heeft uitgebluscht? Heb. 11: wat mag hy seggen, dat d'een dag is als de ander, Rom. 14: indien de Sondagh so veel meer vermag?
§. 18. Siet daar dan Leser, een Verhaal en teffens een Bewijs van saken, dat sich self in alle deelen tegenspreekt. Sodanig soud ik ook ontrent een ander hebben aangewesen, dat nu dit jaar in Denemarken is gebeurd waar door der vier ten vure zijn gedoemd; indien ik 't hadde konnen magtig werden. Maar hoe veel moeite seker heer daar om gedaan heeft, so en heeft hy 't echter niet bekomen: so als mede niet van seker meisken, dat het gansche koningrijk beroerd heeft met beschuldiging van toverye, die sy namaals heeft herroepen, en met geesseling geboett. De boosheid van dit kind; de schuld daar van met veel omstandigheden op ene oude vrow geworpen, met veel bystere verdichtselen van toversche bedryven en verschyningen; heeft so veel ingang konnen vinden by het licht gelovig
| |
| |
volk. De Kerkeliken deden al hun best, om 't bygelove te versterken; so seer dat self de koning, schoon genegen om voorseide lieden die van Tovery beschuldigd waren, te verschonen; dat niet bewerken konde; om dat desen mensche self so veel was wijs gemaakt, dat sy 't bekenden. Doch wat van sulken bekennen zy, is uit het XXIV. hoofdstuk, en verdere exempelen tot hier aan toe verhandeld, wel te sien: so niet, wy sullen eens na Sweeden gaan.
|
|