| |
| |
| |
Negende hoofdstuk
Wie is de heks van 's-Heerenberg?
Zodra Fer Donkers de gestalten van rechercheur Van Dijk en diens collega door de buitendeur zag binnenkomen, liep hij snel naar Van Dijk. Nog vóór de anderen hem aanspraken, trok hij Van Dijk aan de mouwen fluisterde gejaagd:
‘St! Mijnheer Van Dijk! Franske is er. Zijn ouders zijn er ook. Hebt u oom Bas al...?’
‘Ja, die komt er aan,’ zei Van Dijk. ‘Kijk, daar is ie al.’ Bas Baanders stapte binnen: ‘Ziezo. En nou, mesjeu, nou zullen we d'r 's eventjes...’
Fer legde snel zijn vinger op de mond en fluisterde: ‘Oom Bas, mijnheer Van Dijk, niets laten merken. Waar is die Duitser van de molen?’
‘Die zit in een jeep, tussen twee agenten, hier op het pad,’ antwoordde Van Dijk. ‘We zullen hem even hier...’
‘St, st,’ drong Fer aan. Tommesboer, Sien, de knechten, Koos en Jenny: ze hadden de nieuwaangekomenen al gehoord en staken nieuwsgierig hun hoofd door de opening van de huiskamerdeur.
‘Lieve help, ook dat nog!’ bromde Tommesboer.
‘Zo laat nog, mijnheer Van Dijk? En wie brengt u daar mee?’ vroeg de boerin.
‘St, st, in 's hemelsnaam,’ wist Fer nog onmerkbaar tot Bas en de twee politiemannen-in-burger te fluisteren, ‘laat niets merken. Niet dat u van de politie bent. En zeg niets van die Duitser daarbuiten. Stil, stil, laat mij begaan, alstublieft.’
| |
| |
Van Dijk en zijn collega knikten. Bas bromde met tegenzin. Hij gaapte eens hartgrondig, en het was hem aan te zien dat hij naar bed verlangde. Die jongen wàs er nu immers? Maar het hoge bed zou nog een mooi poosje op Bas en Fer moeten wachten!
De huiskamer was vol mensen. En dat nog wel midden in de nacht!
Tommesboer gooide nog wat kolen op de kachel. Dat was wel nodig, want het was behoorlijk koud.
Daar zaten ze. Of ze stonden, want er waren geen stoelen genoeg voor dit vreemde gezelschap.
‘Tja,’ begon Van Dijk. ‘Ik kwam zo eens langs lopen.’
‘Hm, dat heb je zo van dat stadsvolk,’ bromde Tommesboer ontevreden. ‘U wist toch niet, dat net 'n kwartiertje geleden dat ventje teruggevonden is? De toeristen komen hier gewoonlijk op een ander deel van het jaar. En van de dag. En niet in de nacht. Pas op, mensen, ik vind het maar gek.’
Van Dijk zat er mee. Hij zei niets. Op dit ogenblik was daar een ander, die méér scheen te weten dan alle anderen bij elkaar. Die ander was Fer Donkers, die - nog altijd met de donkerblauwe regenjas aan - tegen de wand stond geleund. Hij scheen niets te zien, niets te horen. Hij was in diepe gepeinzen verzonken. Het scheen wel, alsof hij tot in alle kleinigheden nog eens een krijgsplan stond te repeteren. Plotseling hief hij het hoofd op.
‘Mijnheer Van Dijk,’ begon hij. ‘Hoef ik alstublieft vanaf dit ogenblik geen “ouwe jongen” meer te zeggen? Tommesboer en zijn huisgenoten zullen dit wel vreemd vinden, maar mijnheer Van Dijk is een zeer achtenswaardige heer, die ik alleen maar voor de aardigheid een paar dagen met “jij” en “jou” heb aangesproken. Ik wil nu weer netjes worden.’
‘Hm, hm,’ bromden er een paar. Niemand snapte er wat van.
‘Ziet u, mijnheer Van Dijk, Franske Hogering werd dinsdagavond tegen twaalf uur van zijn vrijheid beroofd. Door wie? Dat is ons nog niet helemaal duidelijk. Niet helemaal, maar dat komt.
| |
| |
Samen met oom Bas hebben we hem teruggevonden. In de oude korenmolen. We weten het allemaal: een heks, een zeer moderne heks, heeft het ventje geroofd en de dreigbrieven geschreven aan zijn ouders. Vóórdat de heks het kind ontvoerde, heeft zij - of hij - de scharnieren van de deuren hier goed met olie gesmeerd.’
‘Je zou toch zeggen!’ riep de boerin stomverbaasd uit.
‘Onze heks is dus niet - zoals in vroegere dagen - dwars door de deuren gevlogen, maar doodgewoon via vers geoliede deuren naar buiten gegaan. Wie was nu die heks? MIEKE?’
Fer keek alle aanwezigen uitdagend aan.
‘Ik zal het u vertellen. Mieke moet het gedaan hebben, want in het huis van Mieke werd een blocnote gevonden, waarin precies de dreigbrief jes passen. Mijnheer Van Dijk?’
Van Dijk begreep de wenk.
Hij haalde een blocnote uit zijn zak en legde dat op tafel.
Fer haalde de briefjes tevoorschijn: de dreigbrieven aan mijnheer Hogering, de briefjes van Aniggie en van de vrouw Nel Pieters uit Zeddam. Van Dijk legde daarbij het bekende briefje uit de Holle Boom, dat hij deze avond daaruit had gehaald, tegelijk met het befaamde briefje van Pim Pandoer.
Vele hoofden bogen zich, in diepe stilte. Ze zagen, hoe Fer de afgescheurde briefjes precies op de blocnote paste.
‘Dus Mieke moet de heks zijn,’ sprak Fer met ijzige stem. ‘Nu, toen Mieke vanmorgen, nadat ze door tante Sien zo gastvrij onthaald was op thee en cake, naar haar eigen erf wilde terugkeren, vloog Boesj haar aan. Boesj zou haar dan óók hebben moeten aanvliegen, toen ze dinsdagnacht Franske ontvoerde. Maar ja... tóen had ze Boesj geaaid, of 'n slaapdrankje gegeven, of misschien wel wat Valeriaan ingegoten... Nu, Mieke is volmaakt onschuldig, dames en heren. In haar huis, vlak bij de bewuste blocnote, is een pen gevonden. Een stuk oud roest, dat in geen twintig jaar inkt geroken heeft. En verder werd er natuurlijk een inktpot gevonden. Die was leeg. Jenny zou zeggen: zo droog als de Sahara. Nog een andere vraag, dames en heren!
| |
| |
Kan Mieke linkshandig schrijven? Kan zij stralenkransen tekenen?’
‘Och, hou toch op,’ pruttelde de boerin met een geeuw. ‘Ik hou niet van die heksenpraatjes. Kunnen we niet wachten tot morgen?’
Er kwam beweging onder het publiek.
Otto stond onafgebroken met samengeknepen ogen tegen de schoorsteen geleund.
‘Oenzien, alles oenzien,’ bromde hij. Hij verliet zijn schoorsteen, bromde iets van ‘goete nacht’ en wilde de kamer verlaten.
Leo Wanning gluurde onrustig door de kamer. Gradus haalde licht spottend zijn schouders op. De kamerdeur stond open.
Fer Donkers veerde op alsof hij door een wesp gestoken was.
‘Mijnheer Van Dijk,’ riep hij met hese, opgewonden stem.
‘Wilt u zorgen, dat niemand deze kamer verlaat?’
‘Kom nou zeg,’ protesteerde Gradus met een joviale lach naar Fer. ‘Sinds wanneer kan een vreemde visite ons beletten, netjes om één uur 's nachts naar bed te gaan? Half twee is het warempel al.’
‘Binnen blijven!’ riep Fer onstuimig. ‘Mijnheer Van Dijk!’
Van Dijk begreep nog niet alles. Nog niet de helft. Maar hij vertrouwde op Fer, en begreep in ieder geval wèl wat die op dit kritieke moment van hem verwachtte. Hij gaf een vlugge wenk aan zijn collega. Beiden staken de hand in de binnenzak en haalden er een portefeuille uit. Ze toonden enkele papieren aan de knechten en de anderen en spraken rustig:
‘Politie, heren! Wilt u maar binnen blijven?’
Bom! Menig gezicht trok witjes weg. Van emotie. Van angst. Van... van...
Fer was tot het uiterste gespannen. Van niemand der aanwezigen ontging hem ook maar één blik of beweging.
Met zachte, ingehouden stem vervolgde Fer: ‘Mijnheer Van
| |
| |
Dijk, ik raad u aan, onmiddellijk over te gaan tot de arrestatie van...’
Fer keek naar de grond. Het leek hem wel pijn te doen, om verder te gaan.
‘...tot de arrestatie van Gradus, de beste en oudste knecht van Tommesboer.’
De bom was gevallen. De ontploffing was zo erg, dat iedereen wel getroffen scheen. Niemand verroerde zich. Fer hief het hoofd op en keek naar Gradus. Die stond, lijkwit en met rillende oogleden, kleintjes naar Fer te lachen.
‘Maar... beste mijnheer Donkers,’ fluisterde hij. ‘Bent u gek geworden?’
Fer antwoordde niet. Hij keek smekend naar Van Dijk. Deze schudde stomverbaasd het hoofd. Hij wenkte naar zijn collega en beiden gingen ieder aan een kant van Gradus staan. De agent haalde de handboeien al uit de zak, maar Van Dijk sprak rustig:
‘Laat dat even wachten, Jeuris. Eh... wat ik zeggen wil, Fer, tot arrestatie kan ik - als fatsoenlijk politieman - alleen overgaan, als ik minstens één overtuigende reden heb om zoiets te doen. Wel, ik... ik moet zeggen, dat ik het wel heel vreemd vind.’
‘Mnja, ik ook,’ bromde Bas.
Fer knikte begrijpend.
‘Mag ik u dan vriendelijk verzoeken,’ vroeg hij, ‘om deze vertoning ergens anders voort te zetten? Het toneel dat ik bedoel is wel niet zo gezellig warm als hier, maar ik vind het toch beslist nodig. Wilt u meekomen, alstublieft? En vergeet u vooral de Heks van 's-Heerenberg niet!’
Dus Gradus ging mee. Tussen de twee politiemannen. Fer voorop. Achteraan gingen de anderen mee, zonder ook maar een woord te zeggen. Bas. Koos en Jenny. Tommes en Sien. En helemaal achteraan kwamen, als kleine jongens, Leo en Otto. Die wilden het nu tòch wel eens meemaken!
| |
| |
Het kamertje van Gradus was boordevol mensen. Gradus had nog nooit zoveel visite tegelijk gehad.
Nu ging Fer vlug aan het werk om de ontknoping te voltooien. ‘Vooreerst, mijnheer Van Dijk, vraag ik me af of een vrouw als Mieke Tettering linkshandig kan schrijven. Met een roestige pen dus, uit een droge inktpot. Ja, ik ben geen schriftkundige, maar... ziet u eens.’
Fer legde de briefjes op het tafeltje, dat tegen de wand van het kamertje stond.
‘Ziet u eens! Iemand mag nu nòg zo slecht schrijven, voor mijn part onleesbaar, maar hij schrijft dan toch meestal dezelfde letters. Ziet u eens hier. Deze p is heel anders als die. En van de e's zijn er geen twee dezelfde, terwijl die letter toch vaak voorkomt. De slechtste schrijver zal op de duur toch zijn e's wel op dezelfde manier schrijven. Nu, dan zie ik hier een plek waar de pen in het papier is blijven steken. Kleine inktspettertjes zijn helemaal naar rechts gesprongen, ziet u wel? Dat kan niet, als je de pen in je rechterhand houdt. Dan heb ik nòg iets. Hier ligt een werkboekje van Gradus. Dat heeft hij natuurlijk op de normale manier geschreven. Maar kijkt u eens naar die hoofdletter P. En kijkt u nu eens naar die P op dit stralenkrans-briefje. Hij is onhandig geschreven, maar heeft precies dezelfde eigenaardige krul. Die t ook. En als u goed kijkt, ziet u dat alle letters dezelfde eigenaardigheden hebben, die je nu eenmaal in ieder handschrift aantreft. Dus de briefjes zijn door Gradus geschreven.’
Fer zweeg.
Na een poosje sprak Van Dijk: ‘Knap opgemerkt. Maarre... toen jij eenmaal in dit kamertje ging neuzen, beste Fer, toen móest je volgens mij al van tevoren verdenking tegen Gradus hebben, niet? Je gaat toch zomaar niet ergens bij iemand in zijn slaapkamer snuffelen, als je niet van tevoren iets vermoedt?’
Fer knikte instemmend. Hij dacht goed na. Het scheen een ingewikkeld verhaal te zijn.
‘Inderdaad, mijnheer Van Dijk. Ik hàd dat vermoeden al, voor ik
| |
| |
in Gradus z'n kamer aan het snuffelen ging. Ik kréég dat vermoeden... eigenlijk door de gedragingen van Boesj.’
‘Boesj!’ stamelden allen verbaasd.
‘Ja, en wel op twee manieren. Boesj blaft altijd als er iemand van het erf weggaat. Behalve bij tante Sien, bij Tommesboer en... bij Gradus. Bij Leo en Otto is het niet zeker wat de hond doet. Eerlijk is eerlijk, mensen, ik heb Leo en Otto ook lang verdacht. Kwamen dinsdagavond vlak na de roof van Franske thuis... enfin, daar praat ik niet over. Nee. Maar die donderdagnacht, dames en heren! Toen heeft een zekere Pim Pandoer een ontmoeting gehad met iemand op de Wal. Die ontmoeting ging gepaard met revolverschoten, en de “onbekende” iemand, die zich met de revolver verdedigde, verkeerde dus in zekere zin in levensgevaar. Het liep achteraf goed af voor die onbekende heer, maar het ging hard tegen hard. Wel, de volgende morgen - vanmorgen dus - hoorde ik van tante Sien dat Boesj zo verschrikkelijk had gejankt. Juist rond twaalf uur, het uur van de spannende ontmoeting tussen Pim Pandoer en de “onbekende” bij de Knekeltoren. Er waren geen vreemden op het erf, en toen de “onbekende” aan de greep van Pim Pandoer ontsnapt was, kalmeerde de hond. Het instinct deed het dier voelen, dat zijn grote vriend in levensgevaar verkeerde. Want, u hebt het meermalen kunnen zien: Boesj is aan Gradus gehecht als aan de boer en de boerin zelf. Voortdurend zag ik die twee met elkaar stoeien, en Boesj is gek op zijn tweede baas. Daarom jankte het arme beest zo hartverscheurend, tante Sien! Omdat zijn vriend Gradus moest vechten tegen Pim Pandoer.’
Nu ontstond er een opgewonden gemompel. Alleen de ‘ingewijden’ in het Pim-Pandoer-verhaal zwegen. Ook Gradus zei niets. Lijkbleek stond hij te kijken.
De anderen echter mompelden: ‘Pim Pandoer? Pim Pandoer? Wat bedoelt ie daar toch mee?’
Fer gaf even een heel kort glimlach-seintje naar Van Dijk, deed verder net alsof er geen Pim Pandoer bestond, en sprak:
| |
| |
‘En toch, mijnheer Van Dijk, drong het nog niet helemaal tot me door, dat Gradus voor heks speelde. Er kwam nog meer. Wilt u nog even kijken?’
Fer bladerde weer in het zakboekje van Gradus. Ergens achterin waren een paar blaadjes voor ‘klad’ gebruikt. Er stonden kleine en grote stralenkransjes getekend.
‘Alstublieft! Probeerseltjes van onze tekenartiest. Kan een Mieke Tettering zulke fijne, keurige tekeningetjes maken? Hier probeerde Gradus het. Nou, m'n complimenten: je hebt je briefjes er mooi mee ondertekend. En kijkt u hier: achter in het boekje liggen een paar losse blaadjes. De stralenkransjes staan er al vast opgetekend, de tekst ontbreekt nog. De blaadjes passen precies op de blocnote van Mieke. Gradus had gedacht, dat - bij een huiszoeking bij Mieke - het boekje van haar gevonden zou worden. Inderdaad, zeer vernuftig bedacht. Mijnheer Van Dijk hééft huiszoeking bij Mieke gedaan. Hij hééft het boekje gevonden, en wij hèbben er versteld van gestaan dat de dreigbrief jes daar precies in pasten. Helaas, Gradus, je voorraad blaadjes met al-vast de ondertekening zul je niet meer nodig hebben. Pim Pandoer is al vertrokken, Franske is terecht, alleen het lieve geld nog niet.’ Fer wachtte weer even.
‘Nu de rest. Ik zal het kort maken. Hier is een vuile zakdoek, die ik in een hoek van de kamer vond. Olie. Dat kan gebeuren, niet? Ik vermoed dat Gradus op dinsdagmiddag het plan in de daad heeft omgezet, om Franske te roven. Wannéér het plan precies gemaakt werd, weet ik nog niet. Maar dinsdagmiddag zijn alle scharnieren van de deuren naar Franskes kamer geolied.
Franske is op een manier, die ik nog niet weet, in de oude molen gebracht. Dat slot van die deur had geen sleutel. Gradus maakte een oude sleutel passend. Hier, in zijn kamertje. Met dit dunne vijltje. Hij is niet getrouwd, anders zou hij zijn rommel wel hebben opgeruimd. Nu vond ik dit onder zijn tafeltje. Gaat u 's weg, oom Bas... Ik heb het precies laten liggen. Wat is dat, mijnheer Van Dijk?’
| |
| |
Van Dijk bukte zich, veegde met de vinger over de vloer, bekeek zijn vingertop in het lamplicht, en mompelde:
‘IJzervijlsel!’
‘IJzervijlsel, wel sammernappels nog an toe, kon je me dat niet eerder uitleggen, aap?’ bromde oom Bas. ‘Dat heeft ie alsmaar gezegd toen we vanavond naar die molen liepen.’
‘Ja, tóen kreeg ik zekerheid, mensen,’ vervolgde Fer. ‘Hier, een kistje oude sleutels. Sommige wat bijgevijld. Lukte niet. Totdat er een paste. De handlanger van de Heks heeft de sleutel vanavond gebruikt om naar Franske te gaan. Waarom, dat weet ik nog niet precies.’
Plotseling richtte Gradus zich heftig op.
‘Om de jongen vrij te laten en naar huis te brengen,’ sprak hij fel. ‘Of denk je dat ik dat kind had willen laten verhongeren?’
Nu sprong Van Dijk naar voren.
‘Mag ik even uw aandacht?’ vroeg hij aan allen tegelijk. ‘Dus Gradus, dit is... een bekentenis?’
Gradus lachte zenuwachtig.
‘J... ja!’ stamelde hij. ‘Ik heb het spel verloren.’
‘Goed, goed,’ vervolgde Van Dijk. ‘Dan zou ik willen voorstellen, dat we dit eens goed opstellen en er een procesverbaal van maken. Zullen we dan maar niet even naar de huiskamer gaan? Daar hebben we meer ruimte.’
‘En meer warmte,’ bromde Bas.
De hele optocht ging - nu geladen van hoogspanning! - terug naar de grote huiskamer. Jenny drong zich door de mensenmassa heen, kneep Koos in de arm, en fluisterde opgetogen: ‘Zeg Koos, vind je Pim...’
‘Meid, hou je mond!’ bitste Koos.
Jenny bedacht zich nog net! Toch kon ze niet nalaten, Koos nog eens te knijpen en te zeggen: ‘Vind je hem niet éééénig?’
Toen ze allemaal uit Gradus' kamertje weg waren, keerde Fer gauw even terug. Hij liep naar een kleine kapstok en griste een donkere cape er vanaf. Hij rolde hem op, droeg hem mee en legde
| |
| |
hem in de gang, om het hoekje van de huiskamerdeur, zonder dat de anderen het merkten. Toen ging ook hij naar binnen.
Intussen stond Gradus zijn ogen uit te kijken. Want Van Dijk had inmiddels zijn agent een seintje gegeven. Deze was naar buiten gegaan en had de beide andere agenten met de gevangen Duitser opgehaald.
Toen Fer de kamer binnenkwam, waren ze er al, en hij hoorde Gradus verbouwereerd stamelen: ‘Heinz! Heinz von Braun, uit Emmerik. Kerel... hoe kom jij hier?’
De Duitser zei geen stom woord, keek Gradus niet eens aan.
‘Gradus,’ sprak Van Dijk rustig, een zakboekje voor zich neerleggend, ‘wil je nu maar even vertellen?’
De stem van Gradus klonk eentonig.
Toch luisterde iedereen met de grootste spanning.
‘Ik zie dat ik verloren ben,’ zo begon hij. ‘Wel... al jaren lang heb ik eens een plan willen maken om in één slag rijk te worden. Maandag kwam die jongen hier. Ik hoorde dat zijn ouders goed in hun geld zitten. Ik hoorde de verhalen van Tommes over Mieke Tettering, die voor heks versleten werd.’
‘En dat is ze,’ bromde Tommesboer ontevreden. ‘Past het een man van tachtig jaren om te liegen? Nou, pas op, mensen, ik zeg je dat ze mij behekst heeft. Het zal zowat veertig jaar geleden zijn, toen ik eens op een verkoping...’
‘Ja, beste Tommes,’ zei Van Dijk. ‘We geloven dat gerust wel. Maar laat Gradus nu eens vertellen, wat hij gedaan heeft met Franske. Daar heeft Mieke toch niets mee te maken?’
‘Dat weet ik nog niet,’ bromde Tommes. ‘Ik...’
‘Nee, wij weten het óók nog niet,’ onderbrak Van Dijk de goede oude boer weer. ‘Maar Gradus zal het ons vertellen.’
Gradus vervolgde: ‘Ik merkte dat die jongen dol was op die heksenverhalen. Dat hij 's nachts naar de Galgenberg wou. Daarom kreeg ik het plan... ha, om voor heks te spelen. Daarom
| |
| |
zei ik ook tegen Franske: jongen, laat mijnheer Donkers aan je vader vragen of je hier nog een dagje langer mag blijven.
Ik zei maandagavond tegen mijnheer Donkers: wat jammer dat u niet mee kunt naar Emmerik, naar de Schouwburg. Maar het kwam mij juist uitstekend van pas. Ik ben helemaal niet naar de Schouwburg geweest. Wèl naar Emmerik. Naar Heinz von Braun, een oude vriend van me, die ook wel wat wilde verdienen. Ik wist hem naar 's-Heerenberg mee te krijgen, waar hij ergens in een goedkoop logement een kamertje huurde. Daar zocht ik hem op, zodra ik maar even onopgemerkt van hier weg kon. Ik sprak met hem af, dat hij dinsdagavond op de fiets naar de Galgenberg zou gaan. Vandaar zou hij te voet het smalle pad afkomen, tot aan de grens van ons erf. Gedurende die dinsdag heb ik de deuren geolied, zodat ze niet zouden piepen. Ook heb ik met heel veel moeite een oude sleutel pas gemaakt op de oude molen. Ik ben er wel vier keer heen geweest om te passen. Ook heb ik dat slot in die deur van olie voorzien, want die sleutel wou niet zo perfect passen. Nu, die sleutel hield ik bij me. Dinsdagavond, toen we allemaal naar bed waren, ben ik op het afgesproken uur naar beneden gegaan. Geen deur hoorde je. Ik liet ze allemaal op een kier staan. Ik deed de achterdeur open en riep naar Boesj dat ie zich koest moest houden. Heinz stond vlak buiten de draad. Toen ging ik naar Franske, bond hem een doek voor de mond voordat ie wat zeggen kon, trok hem vlug wat kleren aan, vergat zijn kousen, maar deed wel zijn schoenen aan, en droeg hem naar buiten. Ik gaf hem aan Heinz. De sleutel van de molen gaf ik daarbij. Heinz bracht hem weg, naar de Galgenberg.’
‘Ja, dat heb ik gezien,’ riep Jenny met vuurrode wangen.
‘St,’ wenkte Van Dijk.
‘Op de Galgenberg zette Heinz de jongen op de fiets, en vandaar heeft hij hem naar de molen gebracht. Daar heeft Franske waarschijnlijk dat schoentje verloren, zonder dat Heinz het merkte. We hebben gezorgd dat de jongen eten en drinken kreeg, en van tijd tot tijd lieten we hem een beetje lopen. We vonden het wel
| |
| |
een beetje hard, maar we dachten beslist: die papa zal die vijfentwintigduizend gulden wel naar die Holle Boom brengen. Ik had van tevoren al bij Mieke ingebroken en die blocnote weggenomen. Ik dacht: ik zal doen of Mieke de schuldige is. Als ze bij haar dan die blocnote vinden, en ze zien mijn briefjes...’
‘Ja, ja, gesnapt,’ bromde Van Dijk, die ijverig alles noteerde.
‘En die inbraken bij Aniggie, en in Zeddam?’
‘Heb ik ook gedaan,’ zei Gradus op dezelfde toon. ‘Ook om de schuld op Mieke te gooien en de politie op een dwaalspoor te brengen. En toen... donderdagavond...’
Gradus zweeg en zuchtte alsof hij doodmoe was. Je kon zien, dat het hem nu toch wel wat machtig was.
‘Op de Wal bedoel je?’
Gradus knikte en sloot even de ogen alsof hij in slaap zou vallen.
‘Ja,’ vervolgde hij. ‘We wilden weten of die boom nou bewaakt werd, of niet. We wisten niet, of de politie er in gemengd was. Bovendien wilden we weten of Hogering het geld al in die boom had gelegd. En ik had angst voor die... die Pim Pandoer...’
‘Zeg, stop eens even,’ onderbrak Van Dijk ineens. ‘Pim Pandoer zeg je? Kènde jij die dan?’
‘Nee, nooit van gehoord.’
‘Maar... hoe kon je dan in Zeddam een briefje schrijven met een waarschuwing aan Pim Pandoer? Had je het briefje van Pim Pandoer dan in de Holle Boom gevonden?’
Nu keek Gradus verbaasd op.
‘Briefje van Pim Pandoer in de Holle Boom?’ stamelde hij.
‘Nooit gezien. Ik ben maar één keer bij die Holle Boom geweest. Vanavond, en daar vond ik alleen die grote envelop met het geld. Vóór vanavond heb ik geen kans gezien bij die boom te komen. Ik had het gevoel dat hij voortdurend bewaakt werd.’
‘Hm, hm,’ bromde Van Dijk. ‘Goed gevoeld. Maar... al met al snap ik dan niet, hoe jij wist wie Pim Pandoer was...’
Gradus keek met een vlak gezicht voor zich,
Toen werd de aandacht getrokken door Jenny.
| |
| |
Ze drukte haar zakdoek tegen de mond, kreeg een knalrode kleur en stamelde onthutst: ‘O... o... verschrikkelijk! Ik heb er helemaal nooit meer aan gedacht, omdat ik niet één minuutje gedacht heb, dat Gradus... O, Fer! Ik schaam me dood. Nadat jij je briefje geschreven hebt, dat ik toen in die Holle Boom bracht, heb ik tegen Gradus zoiets gezegd van... van... Ja, hoe was 't ook? Ik weet 't niet eens meer, Fer.’
‘De jongedame zei: Franske komt heus wel terecht. Wacht maar eens als Pim Pandoer er aan te pas komt. Dat was alles, maar het was voldoende om mij van de kook te brengen. Alles hier in huis was zo eigenaardig. Het was net, alsof iedereen voor politieagent speelde. Hoe meer de vrijdag naderde, des te onzekerder ik me begon te voelen. Daarom werd ik als het ware naar die Wal getrokken, samen met Heinz. Wel, daar verborg ik me onder de brug naar de Knekeltoren. Ik wachtte op Heinz om te overleggen wat we verder zouden doen. En daar kwam me die Pim Pandoer op het lijf. Ik wist te ontsnappen, al was het op het kantje af.’
Nu stond Fer op. Hij liep naar de gang en haalde de cape van Gradus. Hij rolde die uit en gaf hem aan de eigenaar.
‘Asjeblieft, Gradus. Misschien heeft Sien nog wel eens tijd om hem voor je te maken. Tijdens je gevecht met Pim Pandoer heb je een stuk van je cape in het prikkeldraad verloren. Asjeblieft.’ Fer trok de lap uit zijn zak en paste die netjes in de kapotte cape. Stomme verbazing, bij iedereen.
‘Van Pim Pandoer,’ zei Fer met een grijnslachje.
Gradus keek wanhopig.
‘Pim Pandoer! Wat is daar toch mee? Wie is dat? Ik durfde vannacht niet eens zelf naar de molen te gaan om Franske er uit te halen. Het kostte me drie duizendjes om Heinz er toe over te halen. Ik gaf er nòg een duizendje voor, als ik wist wie... en wat... die Pim Pandoer. Ik krijg er nachtmerries van.’
‘Nu,’ zei Fer. ‘Je zult waarschijnlijk niet veel duizendjes meer overhouden. Ik vermoed dat papa Hogering ze bij gelegenheid wel via de politie zal terugkrijgen.’
| |
| |
Gradus knikte boosaardig. Hij graaide in zijn broekzak en wierp achteloos een slordig opgevouwen pakketje bankbiljetten op tafel.
‘Nou, asjeblieft dan.’
Heinz von Braun had de hele tijd nog geen stom woord gezegd. Nu zei hij nòg niets, maar ook hij zocht ergens in zijn zakken en even later lag de rest van het geld op tafel.
‘Je hebt ons nu vrijwel alles verteld,’ zei Van Dijk. ‘Er zijn nog wat kleinigheden, maar die komen later wel. Het is nu al laat genoeg.’
‘Vind ik ook,’ zei Bas met een reuze-gaap.
‘Maar Gradus, je verdient nu toch óók wel enige opheldering. Daarom zou ik het voor jou wel prettig vinden, als je je grootste tegenstander eens persoonlijk ontmoet.’
Fer begreep de wenk al, voordat Van Dijk uitgesproken had. Vlug tastte hij in zijn jaszak, en in één, twee, drie had hij de blauwe bril op.
‘Mag ik me voorstellen, Heks van 's-Heerenberg? Pim Pandoer. Aangenaam.’
Gradus zette grote ogen op. Grinnikte toen zuur.
‘Hm, precies het poppetje van dat briefje, daar op tafel.’ Hij knikte naar het briefje, dat Jenny in de Holle Boom had neergelegd, en dat Van Dijk bij de andere ‘dode getuigen’ op de tafel had gelegd.
‘En je klopt ook precies met die kerel, die over de brug naar me toekroop. Tja... ik geef het op. Gewonnen, Pim Pandoer.’
Fer zette de blauwe bril af. Hij trok bovendien zijn jas maar uit, want ze kregen het allemaal warm. Van de kachel en van de emotie.
Gradus zweeg verder. Hij liet de politiemannen begaan.
Leo huiverde.
Otto Grünmann keek met een verveeld gezicht en bromde: ‘Goete nacht.’ Hij ging naar zijn bed.
|
|