| |
| |
| |
Derde hoofdstuk
Geheimen in de Holle Boom
Mevrouw Hogering beefde van de zenuwen, maar toch bedwong ze zich meesterlijk. Ze zei bijna niets en liet alles aan haar man over.
‘Mevrouw, mijnheer,’ zo sprak Fer Donkers, nadat hij lange tijd voor zich uit had zitten staren. ‘Ik kan u niet anders zeggen dan dat ik het verschrikkelijk vind. U hebt aan mij de zorgen over uw Franske opgedragen, en nu...’
‘Maar mijnheer Donkers,’ viel mevrouw Hogering hem in de rede, ‘zoals ik de zaak bekijk, kunt u daar toch werkelijk niets aan doen.’
‘Zouden die heksenverhalen werkelijk niet het hoofd van onze jongen op hol gebracht hebben?’ vroeg mijnheer Hogering weer eens. ‘Zou hij toch werkelijk niet zelf, uit eigen beweging, een tochtje naar de Galgenberg hebben willen maken, daar op een of andere overklaarbare manier... Maar nee!’ Franskes vader maakte een ongeduldig gebaar, alsof hij boos was op zichzelf.
‘Nee, nee, dat is onzin. Die brief in het bed van de jongen zegt genoeg.’
‘Toch nèt niet genoeg,’ bromde Bas. ‘We weten namelijk niet, wie de brief geschreven heeft.’
‘Mieke Tettering,’ riep Fer woedend. ‘Mieke Tettering, zeggen ze! Een of andere idioot wil het allemaal de schijn geven, alsof die ouwe tante hiernaast wèrkelijk de jongen weggehaald zou
| |
| |
hebben. En sommige dwazen gelóven dat ook nog. O, ik... ik...’
Fer stond op van de rand van het bed. Hij liep met driftige passen in de kamer op en neer en balde de vuisten.
‘Ik... ik... Als ik die lafaard in mijn knuisten kon krijgen, die misbruik maakt van de heksenpraatjes rondom Mieke! Ik zal je zeggen...’
Fer keek zijn pleegvader uitdagend aan.
‘Ik zal je zeggen, beste mensen, dat ik die kerel - of die kerels - wel eens zou willen vinden.’
Hij staarde strak voor zich uit. Drie, vier seconden.
‘Ik weet het!’ riep hij. ‘Natuurlijk! Wie hoeven niet ver te zoeken. Niet verder dan de omgeving van 's-Heerenberg. Natuurlijk! Het moet iemand zijn, die Mieke kent. Iemand...’
‘Ha,’ lachte Bas met een zure grijns. ‘Dan moet je de politie even laten komen. Die moet je Tommes laten arresteren, of zijn vrouw. Want die gelóven immers in heksen. Die zijn dus verdacht. Of Gradus. Of Leo. Of Otto. Of anders heel 's-Heerenberg maar, dan zit ie er vast wel bij. Kom nou, kleine Ferrie, ga zitten. Steek een sigaretje op en hou je d'r buiten. Mensen, we moeten doodgewoon de politie halen.’ Maar nu sprong de moeder op. ‘O nee, mijnheer Baanders, alstublieft niet. Ik smeek er u om: géén politie. Want... we weten niets. En omdat we niets weten, weten we óók niet, of er toch niet misschien een of andere schurk mijn kleine schat geroofd heeft. Die kerels zijn tot alles in staat. O, al was het voor al het geld dat we hebben, ik zou geen seconde meer rustig leven als ze van Franske ook maar 'n haar zouden krenken. Luister eens, man,’ zo ging ze tot haar man voort. ‘Luister eens! Zoek die holle boom op, ergens op die Wal. Is dat daar in 's-Heerenberg? O, achter het Huis Bergh, dat mooie kasteel? O, laten we toch asjeblieft heel gauw dat geld er heen brengen. Kun je het nog binnen drie dagen krijgen, vader? O, alsjeblieft, rijd dadelijk naar 'n bank en zie het te krijgen. Breng het er heen, en zorg dat ik éérst, alleréérst mijn Franske ongedeerd
| |
| |
terugkrijg. Laat de politie dan láter maar zoeken zo hard als ze wil, dat kan me dan niet meer schelen.’
Bas Baanders zei niets meer. Drommels, daar had hij niet aan gedacht: maar er was een kind in het spel. Misschien wel het léven van een kind. Wel, van zo'n spel kon je geen politiespelletje maken.
Tja. Hm. Maar wat dan?
Plotseling stond Fer op.
‘Ik weet het, oom Bas,’ sprak hij zacht. Hij keek of de deur goed dicht was. Of er niemand buiten het vertrek was, die iets zou kunnen horen.
‘Mijnheer, mevrouw, in het belang van Franskes veiligheid mag u niets zeggen. Tegen niemand. Geen woord. Ook jullie niet, Koos en Jenny. Nu... Er zullen twee nieuwe spelers optreden in dit droevige spel. De eerste is... Pim Pandoer!’
‘Oef!’ zei Jenny met een verrukt gilletje. Haar ogen fonkelden, want als Fer Donkers ging Pimpandoeren, was hij éééénig! Maar Bas kwam er eventjes tussen:
‘Dat láát je. O zo. Uit. Af. Niks daarvan. Begrepen?’
Fer lachte een beetje zenuwachtig.
‘Enne... de tweede, oom Bas, die wil ik nu eventjes om zijn medewerking gaan vragen.’
‘Niks, ik wil niks met je te maken hebben, Pim Pandoer! Begin je weer?’
Bas draaide zich boos om en stopte een pijp.
‘Die tweede, oom Bas, dat is... rechercheur Van Dijk.’
Bas vergat zijn pijp. Hij keek Fer met open mond aan, zocht een tijd naar een of ander woord, vond niets, en ging voort met zijn pijp te stoppen.
‘Van Dijk is mijn allerbeste vriend en een zeer bekwaam rechercheur, beste mensen,’ vervolgde Fer tot de anderen. ‘Hij werkt altijd in diep geheim. Bijna niemand kent hem. Wel, hèm zal ik vragen, hier even langs te komen fietsen. Als verdwaalde winter-toerist. Dan zie ik hem over 'n paar uurtjes toevallig hier- | |
| |
langs komen. A! Die van Dijk! Hoe bestáát het, kerel! Wat kom jij hier doen? Dat zal ik zeggen. En hij komt hier. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd, zegt Sien Tommesboer. Hij kan slapen in Franskes kamertje, totdat hij weer zal moeten ruilen met Franske. Nou? Dan hebben we géén politie, zoals de kinderdief het wil. En we hebben wèl politie, zoals wij 't allemaal wèl willen.’
Bas zoog dapper aan zijn pijp. De kamer stond blauw van de rook. Toen draaide Bas zich om, knikte alsmaar ja-ja-ja en bromde: ‘Nou, vooruit dan maar... Pim... Pandoer!’ Bas bleef zitten roken. Vader en Moeder Hogering waren voorlopig weer een beetje opgelucht, want er ging tenminste iets gebeuren.
En Jenny fluisterde tot Koos: ‘Eééénig...’
‘Gek,’ zei Koos boos. ‘Denk jij maar liever eens aan dat arme Franske.’
Jenny schaamde zich. Een klein beetje maar. En Koos? Nou, hij vond het helemaal niet ‘enig’. Hij vond het alleen maar... mieters!
***
‘Ja, hallo, met Donkers. Ja, meneer Van Dijk, ik heb een dringend verzoek. Zeer, zeer dringend.’
‘Moet ik weer komen?’ vroeg de stem aan de andere kant van de lijn lakoniek.
‘Ja, mijnheer. Incognito alstublieft. Komt u op de fiets, als 'n verdwaalde toerist. Over Zeddam. Richting 's-Heerenberg. Ik zie u, toevallig. De rest volgt dan wel.’
‘Wie ben je? Pim Pandoer?’
‘Haha,’ lachte Fer. ‘Misschien. Oom Bas is bij me. De vrienden uit Amsterdam toevallig ook. We logeren op een boerderij. Ik had nog 'n eendagslogeetje bij me. Die is vannacht gestolen.’
‘Aha, gekidnapt? Op z'n Amerikaans? Hoeveel losgeld?’
‘Vijfentwintig mille. We weten de daderes.’
| |
| |
‘Daderès? Zo gauw al? Waarom pakt Pim Pandoer die juffrouw dan niet even? Moet ik daar juist voor komen?’
‘Het is een heks,’ zei Fer droog. Stilte. Doodse stilte.
Dan: ‘A ...hááá! Dat is interessant. Ik kom.’
Het middageten was voorbij, en voor het werk in de stal was het nog te vroeg. Sien was in de keuken bezig en Tommesboer knapte z'n uiltje. Fer stelde aan de knechten voor, een eindje op te lopen langs de eenzame, natte asfaltweg. Ze liepen zomaar wat in de richting van Zeddam. Zomaar wat? O nee! Tussen de koetjes en kalfjes door lette Fer scherp op, of hij geen fietser zag, die langzaam reed en als een echte vreemdeling rondkeek.
Ze hadden niet lang gelopen, toen Fer zijn vriend Van Dijk ontdekte. Eerst deed hij nog, of hij hem helemaal niet zag. De fietser scheen echter detectivebloed te hebben, want hij had Fer al lang gezien. Zonder daarvan iets te laten merken, richtte Van Dijk zich op en vroeg aan de mannen: ‘Heren, is het nog ver naar 's-Heerenberg?’
Gradus, Leo en Otto keerden zich om en begonnen te wijzen en te vertellen, dat het nog maar 'n vijf minuten fietsen was. Maar Fer viel hen verrast in de rede:
‘Nee maar! Asjemenou! Daar hebben we warempel onze vriend Van Dijk! Hallo, kerel, hoe maak je 't? Wat kom jij in vredesnaam hier doen?’
Van Dijk genoot ervan! Nog nooit had Fer hem anders aangesproken als met ‘u’ en ‘mijnheer’. En daar deed me die geslepen Pim Pandoer meteen maar, alsof de rechercheur zijn beste schoolmakker was.
Van Dijk deed al even verrast: ‘Hallo! Die Fer! Alle mensen, hoe kom jij hier verzeild?’
‘Zaken, Van Dijk. Overal in de omtrek. En ik logeer hier met oom Bas. En met nog 'n paar oude kennissen uit Amsterdam. Kom mee, kerel! Je bent kletsnat. Stap van je ros en warm je bij boer Tommes. Moet je vandaag nog verder?’
| |
| |
‘Nee,’ zei Van Dijk. ‘Ik toer zomaar wat. Ik wilde hier eigenlijk paddestoelen zoeken. Ze zeggen dat je die bij de Montferland in overvloed kunt vinden. Is dat zo? Dan neem ik er 'n paar snipperdagen van.’
De toneelvoorstelling was perfect. De drie knechten - en later de lui bij Tommesboer - waren werkelijk in de veronderstelling, dat Fer bij wonder toeval een oude kennis had opgepikt, die in dit onmogelijk natte weer op zoek was naar eetbare paddestoelen. Alleen Bas, Koos en Jenny, en de ouders van Franske, wisten wel beter...
Van Dijk warmde zich bij de kachel. Fer vroeg heel voorzichtig aan de boerin, of zijn aangewaaide vriend hier misschien mocht overnachten.
Maar Van Dijk had andere plannen.
‘Nee, Fer. Ik logeer in een hotel, in 's-Heerenberg. Daar kan ik doen en laten wat ik wil, en ik wil de mensen hier niet lastig vallen. Heel aardig, mevrouw Tommes, heel aardig van u, maar ik wou straks toch eerst even naar de stad fietsen om daar mijn hotelkamer te bespreken. Vanavond wil ik graag nog even een uurtje komen babbelen.’
Fer had de zaak door. Van Dijk wilde natuurlijk alléén zijn. Hij wilde op een of andere manier het terrein verkennen. Fer zou hem wegbrengen, in zijn Salamander.
‘Pardon,’ kwam mijnheer Hogering. ‘Wij zijn ook met de auto, en zolang... hm, hm.’ Hij was voorzichtig en keek vragend naar Fer. Hoe moest hij aankomen met het nieuws, waarvoor deze hele vertoning eigenlijk werd gegeven?
Ook hier wist Fer dadelijk raad mee.
‘O ja, Van Dijk,’ zei hij met bezorgde stem. ‘Ja, ja, eigenlijk is het wel beter dat je in een hotel logeert. Zie je, het zoontje van mijnheer en mevrouw Hogering is vannacht... hm, op onverklaarbare wijze... nu ja, verdwenen. Een nare geschiedenis. We zitten er allemaal over in zak en as.’
| |
| |
Van Dijk stoof op: ‘Verdwenen? Nee, maar zegl Daar zal de politie toch zeker wel eventjes gauw...?’
‘Kalm jongen, kalm,’ speelde Fer verder. ‘Jij bent wel knap, maar wij zijn ook niet achterlijk. Alles komt voor elkaar. Maar juist omdat het hier een hachelijke toestand is, lijkt het me werkelijk beter, dat je...’
Fer keek nu vragend naar mijnheer en mevrouw.
Mijnheer Hogering stond op. Zijn vrouw volgde dit voorbeeld. ‘Ook wij zullen nu maar gaan,’ zei mijnheer. ‘We kunnen voorlopig niets doen, en we geven deze mensen hier maar last. Mag ik u een plaatsje in mijn wagen aanbieden, mijnheer Van Dijk? Uw fiets kan hier misschien wel even blijven staan. Als u toch vanavond terugkomt...’
‘Ja, dan kom ik wel te voet hier terug, mijnheer,’ vond van Dijk goed. ‘Graag, zullen we dan maar gaan?’
Het afscheid werd genomen. De ouders Hogering gingen naar hun auto. Van Dijk volgde hen, maar natuurlijk ook Fer Donkers. Die moest de rechercheur zeer dringend alléén spreken, om de hele zaak eens goed uit de doeken te doen. En natúúrlijk was ook Bas Baanders van de partij. In zulke geheimzinnige omstandigheden moest je die Fer 'n beetje in de gaten houden. Zijn Pim-Pandoer-pakje had hij gelukkig niet meer bij zich, tegenwoordig. Maar zijn Pim-Pandoer-streken scheen hij maar niet kwijt te kunnen raken...
Koos en Jenny bleven achter bij boer Tommes. Jenny ging de boerin wat helpen beredderen voor het avondeten. Koos ging met de boer naar de stal. De knechten waren al een hele poos ieder hun kant gegaan. Korte tijd nadat de auto van de familie Hogering vertrokken was, kwamen ze weer eens opduiken, want de beesten moesten voor de nacht verzorgd worden. Zo voor het uiterlijk ging het leventje bij Tommesboer weer zijn gewone gang.
De middag kroop voorbij. De schemering viel.
Maar het nieuws van het gestolen Franske was doorgedrongen tot in de wijde omtrek. Het land lag grijs en verlaten en doods. Maar
| |
| |
in de schemering naderde de onrust. Enkele grote, maar vooral kleine schimmen dwarrelden naderbij. Roddelende mensen en boze kinderen.
‘Dáár!! Daar woont ze!’
De onrust bewoog zich langzaam maar zeker naar het stille huis van Mieke Tettering. Er brandde nog geen enkel lichtje, want de ‘heks van 's-Heerenberg’ zat bij haar theepitje te schemeren.
***
‘En zo staan de zaken, mijnheer Van Dijk,’ besloot Fer. Hij zat met de rechercheur, met Bas Baanders en met de ouders van Franske in de schemerdonkere hoek van de gelagkamer. Het was er doodstil in het kleine hotel. Geen enkele gast! Alleen voor mijnheer Van Dijk, die enkele ‘snipperdagen’ in de bossen van 's-Heerenberg wilde doorbrengen, was er nu een slaapkamer in orde gebracht.
Van Dijk had het verstandig gevonden, het aanbod van mijnheer Hogering af te slaan: een kamer te betrekken in het deftige hotel, waar de familie Hogering zou blijven, totdat het mysterie van Franske zou zijn opgelost. Nee, had Van Dijk gezegd, beter van niet. Ik ben maar een gewoon manneke, en iedereen zal het vreemd vinden, als ik in zo'n sjiek hotel kruip... Geen argwaan opwekken, beste mensen...
En Van Dijk vond het zelfs het veiligste, de bespreking te voeren in het eenvoudige hotelletje, waar hijzelf zijn kamer had besproken. Hier was niemand die hen zou kunnen beluisteren; niemand die ook maar enige argwaan zou koesteren.
‘Dus Franske is ontvoerd,’ sprak Van Dijk. ‘Verdachten, Fer?’ ‘Niemand en iedereen, mijnheer. Mieke Tettering, zeggen de bijgelovigen. Kan niet, zegt een mens met gezond verstand. Ofschoon men hardnekkig beweert, dat zij verschillende kleine diefstallen in de omgeving op haar geweten moet hebben, kan ik zoiets als een geraffineerde kinderroof niet aannemen. Dat
| |
| |
Mieke het ventje op een bezemsteel door de lucht ergens heen gebracht heeft, zullen we toch maar niet aannemen, wel? Nu, dan hebben we de mensen in de directe omgeving van Franske. Tommesboer? Nee, niet verdacht. Sien, de boerin? Ook niet. Een van de knechten? Mmmm...’
Fer aarzelde en speelde aandachtig met een uitgebrande lucifer in wat gemorste as op het cafétafeltje.
De anderen zwegen gespannen.
‘Gradus?’ vervolgde Fer zachtjes. ‘Ik ken hem natuurlijk niet goed. Hij lijkt me een beetje hebberig. Bij het kaarten kan hij niet tegen zijn verlies en ik heb de indruk, dat hij niet altijd eerlijk speelt. Maar verder... Hm, nee, die verdenk ik niet.’ Bas Baanders zat doodstil te kijken. Rimpels als karresporen in zijn hoofd.
‘Leo Wanning?’ ging Fer voort. ‘Gelooft stellig in heksen. Scheen helemaal in de war te zijn, toen Mieke langs kwam, gisteren, vlak voordat wij bij Tommesboer arriveerden. Leo is gierig, geldzuchtig. Lijkt me oneerlijk. Ik wil geen kwaad spreken van mijn evenmens, maar... Hm, enfin, voor zoiets als een kinderroof lijkt hij me toch weer veel te dom. Nee, Leo is het ook niet. Hem kan ik ook niet verdenken.’
Stilte.
Mijnheer Hogering presenteerde een nieuwe sigaret. Zwijgend namen ze er een aan. Fer ging voort:
‘Otto Grünmann? Stille kerel. Komt misschien omdat hij zich vreemdeling voelt. Stille waters kunnen echter diepe gronden hebben. Lijkt me nogal stug van aard. Erg op z'n eentje. Ontevreden. Misschien heeft hij wel een hekel aan de Nederlanders. Je kunt niet weten. Misschien is hij wel jaloers op onze welvaart. Misschien haat hij mensen, die goed in d'r geld zitten. Die Otto lijkt me bovendien nogal listig. Geslepen. Maar ja... Wat zegt dat? Mag je daarom iemand verdenken van zoiets gemeens als een kinderroof? Nee, nee, ik kan het niet geloven. Wel...’
Fer lachte een beetje zuur.
| |
| |
‘Dan waren er in die nacht aanwezig: Koos, Jenny, oom Bas en ik. Nu, mijnheer Van Dijk, ik geloof niet dat Koos en Jenny kleine kindertjes roven, en oom Bas ook niet. Wat mij zelf betreft, mijnheer Van Dijk, ik heb het heus niet gedaan...’ Ze lachten een beetje, maar erg van harte ging het niet. De zaak was er tè erg voor. De uren verstreken. Franske was al bijna een heel etmaal verdwenen. Hoe zou het kereltje het maken? Vooral mevrouw Hogering was het aan te zien, dat ze zich geweldig inspande om niet in een huilbui uit te barsten. Nee, hier pasten verder geen grapjes, en Van Dijk stelde voor, het gesprek te eindigen. Te lang bij elkaar moesten ze niet blijven. Je wist tenslotte nooit, in welke hoek een of andere handlanger - of misschien wel de dader zelf - zat te gluren en te luisteren...
‘Ik ga eerst naar mijn collega, agent Jeuris,’ sprak Van Dijk. ‘Die zal ik onder beroepsgeheim inlichten. De politie blijft er voor het uiterlijk buiten, dat is één. Verder moeten wij allemaal net doen of de zaak ons niet aangaat. Dat is twee. En ten derde: ik ga in m'n eentje die Wal verkennen, die Holle Boom, enzovoort. Nee, nee, laat dat maar aan mij over. De kinderrover zal het niet merken, dat ik de zaak daar verken. En tenslotte, mijnheer en mevrouw Hogering, ik dring er bij u op aan, vooral niets te doen zonder dat u mij heeft laten inlichten. U moet vooral niet zèlf naar me toe komen. Dat zou in de gaten lopen. Daar zal mijn vriend...’
Van Dijk glimlachte.
‘... Pim Pandoer wel voor zorgen,’ vulde Fer aan.
Bas Baanders trok zijn wenkbrauwen hoog op, keek met vlammende ogen naar zijn ontaarde pleegzoon, opende zijn mond voor een speech, maar... Van Dijk legde kalmerend de hand op Bas z'n schouder en sprak: ‘Kalmte kan ons redden, Bas. Laat alles maar rollen zoals het rollen moet. Ajuus!’ Bas bromde zoiets van ‘oké mesjeu’, stond op en stapte even later met Fer de lange weg over, terug naar boer Tommes. Daar wachtte hun een onaangename verrassing!
| |
| |
Ze waren nog 'n kleine honderd meter van de boerderij verwijderd, toen Bas met een ruk stil stond en vervaarlijk de mistige avondlucht opsnoof.
‘Hm,’ gromde hij. ‘Ik ruik brand.’
Op hetzelfde ogenblik had Fer de trage rookwolk gezien, die vlak voorbij het huis van Tommes opsteeg.
‘Kom oom Bas, 't is bij Mieke Tettering,’ schreeuwde Fer verschrikt. Tegelijkertijd drong het joelende geschreeuw van kinderen tot hem door Hij holde vooruit, gevolgd door de dravende Bas. Die vond intussen nog gelegenheid om te mopperen: ‘Begint me dat sammernappelse geblikkater nou wéér? Altijd als ik met die aap ergens heen ben, gebeuren er gekke dingen.’
Maar tot zóver kon Fer er toch heus niets aan doen, vond hij doodonschuldig. Had hij soms Franske gestolen? Had hij dan soms de brand gestoken in het huis van Mieke, de heks?
Ja, ja, ze zagen het!
En Koos en Jenny kwamen er ook al aanhollen, zodra die twee Fer en Bas zagen aankomen: ‘Oom Bas! Fer! Help! Help toch asjeblieft, want die lui hier zijn gek. Ze hebben Miekes huis in brand gestoken!’
Bas en Fer waren al op het erf van Mieke. Een dikke rookkolom drong naar buiten, maar de brand sloeg nog niet uit. Het was nog maar het begin.
‘Wat donderkater!’ dreunde Bas, toen hij die schreeuwende straatjeugd zag. ‘Wat motte jullie hier bij 'n oud mens?’
‘Heks! Lelijke heks!’ gilden 'n paar meisjes.
‘Laat ze die jongen terugbrengen,’ dreunden een paar slungelachtige jongens met een klein baardje in de keel.
Bas stond doodstil. Hoe - wisten - ze - dat???
‘Hoe komen jullie aan die onzin?’ vroeg hij dreigend.
‘Iedereen zegt het, iedereen weet het,’ gilden de bengels. ‘En nou moet ze verbranden. Heksen moeten branden! Branden! Heks! Heks! Lelijke heks! Bràn...’
‘Blùssen, grietjansammerrrr...,’ brulde Bas.
| |
| |
De joelende jeugd zweeg voor zoveel geweld.
‘Zand!’ riep Bas. ‘Grijp dat natte stro en gooi het op dat hok, waar jullie blikkaterse ondeugden de brand in hebben gestoken. Vort, vort, vort, of ik maak mosterd van jullie!’
Bas gaf zelf het voorbeeld. Fer drong het huisje al binnen. De grote slungels dropen lafhartig af en bleven ginds, vanaf de weg, toekijken. De kleinere kinderen begonnen natte rommel aan te dragen. Bas wierp het hier en daar op de pas oplaaiende vlammen. Zijn machtige voeten deden de rest, en binnen enkele minuten was het brandje gedoofd.
‘Zo,’ bromde Bas met ogen als vuurkolen. ‘En nou... ophoepelen jullie. Vort! Naar je moe! Naar de pap! Vort!’
De kinderschaar droop af. Ook enkele ‘grote mensen’, die zonder iets te zeggen hadden staan kijken. Niemand had een hand uitgestoken om te helpen blussen...
Bas en Fer gingen opnieuw het huis van Mieke binnen. Ze vonden de oude vrouw weggedoken in de hoek van haar keukentje, waar de rook niet was doorgedrongen.
‘Zo Mieke,’ bromde Bas. ‘Dat straatgespuis is weg.’
‘De duvel hale ze,’ zei Mieke met snerpende stem. ‘En jullie erbij. Wat hebben jullie tegen een oud mens?’
‘Nou, nou,’ suste Bas. ‘We hebben je geholpen, mens! Wanneer hebben die schavuiten de brand aangestoken? Zag je ze dan niet?’ ‘Ach,’ smaalde Mieke. Haar vinnige ogen pikten in het schemerdonker. ‘Toen ik vanmiddag m'n kopje thee gedronken had, ben ik naar het bos gegaan. Die kant op, naar Zeddam zowat. Mag een arm mens dan geen hout sprokkelen? Nou, ik kom terug, en daar zie ik die satanskinderen weghollen. Ik heb er nog niet eens zo gauw erg in, maar ze hadden de brand gestoken in m'n houthok. Kan 'n oud mens wat beginnen tegen zulke rakkers? Maar wacht maar! Ze zullen hun trekken wel thuis krijgen. Wacht maar... wacht maar...’
Mieke draaide zich nijdig om en zei niets meer. Bas en Fer keken elkaar hulpeloos aan, haalden hun schouders op en zeiden ‘goeien- | |
| |
avond’. Mieke gaf geen antwoord, en Fer en Bas gingen even later de boerderij van Tommes binnen.
Daar stonden ze allemaal bij elkaar in de huiskamer. Ze hadden het hele schouwspel gezien, zonder een hand uit te steken... Alleen Koos en Jenny hadden getracht, de jeugd te kalmeren, en later liepen ze Fer en Bas tegemoet, tot aan de grens van het erf, waar Boesj woedend tegen ze stond te blaffen.
‘Mooie boel,’ bromde Bas. ‘Hadden jullie niet kunnen helpen, de brand te blussen?’
De knechten keken beschaamd voor zich.
Tommesboer bromde iets onverstaanbaars.
‘Met hekserijen bemoeien we ons niet,’ keef Sien. ‘Daar komen ongelukken van.’
‘Als wij niet gekomen waren, zouden er zéker ongelukken gekomen zijn,’ bromde Bas. Toch zei hij maar niets meer. Hij liep met Tommes en de knechten mee naar de stal. Ook Koos droop er achteraan. Hij bleef liever niet bij Tommes en Sien. Het was allemaal een beetje pijnlijk, vond hij...
‘Fer,’ fluisterde Jenny. ‘Fer, ik wil die Holle Boom zien. Kunnen we niet even...? Heel stilletjes...? Met je Salamander...?’ Fer schudde beslist van ‘nee’, maar Jenny zette haar blauwe oogjes in de meest smekende stand, zodat Fer er niet tegen bestand was. Bovendien... eerlijk gezegd: hijzelf was ook razend nieuwsgierig naar die Holle Boom. Hij wenkte Jenny: ‘St! Niks zeggen. We gaan gewoon een toertje maken.’
De twee liepen door de stal.
‘Navend!’ groette Fer doodonschuldig met opgestoken hand. ‘We gaan even een toertje maken, oom Bas.’
Bas keek peinzend op. Hij stond toevallig vlak bij de buitendeur. Toen Fer langs hem heen kwam, sprak hij met brommende stem: ‘Ik blijf wel op de kindertjes passen hier. En jij...? Groeten aan de heks, Fer! Groeten aan de Holle Wal, of hoe heet dat! Kom je niet te laat thuis, kwajongen?’
| |
| |
Fer lachte zuur. Die oom Bas! Die had hem nou ook altijd dóór! Jenny kreeg een kleur, maar even later zoemden ze veilig over de asfaltweg, naar 's-Heerenberg.
Het was nog niet donker, maar Fer reed met de stadslichten aan vanwege de regenachtige mist.
De Salamander stond veilig ergens in 's-Heerenberg geparkeerd. Na hier en daar wat voorzichtig vragen hadden Fer en Jenny de Wal ontdekt, die rondom het mooie kasteel ‘Het Huis Bergh’ liep.
Als doodonschuldige wandelaars slenterden ze over het zandpad. Het was heel gemakkelijk: langs de binnenkant van de Wal liep de slotgracht. In het midden was een smal houten bruggetje naar een grote toren, die de Knekeltoren genoemd werd. Er was niets bijzonders te zien.
‘Kijk,’ fluisterde Jenny plotseling, alsof de hele wereld haar zou kunnen horen. ‘Daar staan afgeknotte bomen. Aan de buitenkant. Even kijken?’
Werkelijk, daar stonden 'n paar eigenaardige bomen. Dikke stammen, halverwege afgebroken. Later hoorden Fer en Jenny, dat deze bomen nog niet zo heel lang geleden door de bliksem waren getroffen en afgebroken waren.
‘Kijk,’ zei Jenny weer, die al nieuwsgierig haar onderzoekingstocht voortgezet had. ‘Die boom is helemaal hol. Oei! Fer... Dan is dàt...’
Ze keek schichtig om, of niemand haar zag of hoorde. Ja, daar vlakbij, nog geen tien meter verder, daar dook iemand uit de schemering op.
‘D... dat is... Van Dijk,’ zei Jenny geschrokken.
Fer had het allebei al gezien.
‘Juist,’ zei hij rustig. ‘Dàt is... de Holle Boom. En dàt is... goeienavond, mijnheer Van Dijk. We wilden eens even kijken...’
‘Oké,’ zei de rechercheur. ‘Ik ben hier al een hele tijd in de om-
| |
| |
| |
| |
geving. Niets gezien. Wel in die boom. Kijk maar eens. Voorzichtig, ik zal rondkijken of er niemand is.’
Fer bukte zich over de holte, die op ongeveer 'n meter hoogte van de grond af tot diep in de boom verder ging. Hij zag iets wits. Hij bukte zich, raapte het vochtige briefje op en hield het vlak voor zijn ogen. Jenny drukte haar neus er bijna vlak boven op. Samen lazen ze de hanepoten:
Hier f 25000, - in ruil voor het heksenkind.
Vóór vrijdagavond 12 uur.
Daar onder: wéér een sierlijk getekende heksenkrans.
‘Ooooo!’ zuchtte Jenny. Ze keek wanhopig naar Fer, toen naar Van Dijk.
‘Hm,’ bromde Fer grimmig. Hij keek als zeven onweren tegelijk en stond doodstil met het briefje in de hand.
‘Leg weer neer, Fer,’ zei Van Dijk rustig. ‘Precies zoals het eerst lag. En... ik vind het niet erg verstandig, dat je hierheen gekomen bent. Wie weet worden we begluurd.’
Fer knikte nadenkend.
‘U hebt gelijk,’ bromde hij. Jenny kleurde tot in haar hals.
‘Mijn schuld, mijnheer Van Dijk,’ zei ze beschaamd. ‘Ik wilde zo graag...’
‘Nou, ik ook,’ verdedigde Fer haar. ‘Kom, Jenny, we gaan. Navend, mijnheer Van Dijk. O ja, er is brand geweest bij Mieke. Straatjeugd. Schreeuwde over heks en het kind. Dus.’
‘Dus!’ knikte Van Dijk. ‘Dus hebben ze gekletst. Die boerin natuurlijk. Enfin, toch wel een goede vrouw, maar ze kunnen zo slecht zwijgen, hè?’
De mannen knikten. Jenny voelde een tikkeltje opstand, omdat Van Dijk zei dat een vrouw natuurlijk weer niet kon zwijgen. Dat zou Jenny wel eens anders bewijzen, dus... ze zweeg nu meteen maar, ze hapte niet.
Ze liep met Fer terug over de Wal.
| |
| |
Op een open plek, waar het nog niet helemaal donker was, zag ze plotseling paddestoelen. Ze ging van het pad af en scharrelde even rond over de vochtige grond.
Ze kwam terug met een mooi gekleurde paddestoel en wilde aan Fer vragen, of die vergiftig was. Fer zat echter neergehurkt. Notitieboekje in de linkerhand, vulpotlood nadenkend tegen de lippen gedrukt. Hij had er niet eens erg in dat Jenny achter hem was komen staan, zó was hij in gedachten verdiept.
Jenny zag dat hij iets tekende.
‘Wat is dat, Fer?’ vroeg het meisje nieuwsgierig.
‘O!’ schrok Fer. Hij duwde het zakboekje in zijn zak. Lachte een beetje verlegen, haalde het weer tevoorschijn.
‘Denk er om, Jenny,’ zei hij nog steeds lachend. ‘Denk er om: mondje dicht!’
Hij tekende verder. Was klaar. Hij hield zijn werkstuk op een afstandje. Jenny las in blokletters:
Breng het kind terug en verdwijn.
Pas op je leven. PIM PANDOER!
Daaronder stond een kop getekend: langwerpig, de ogen bedekt door een zwarte bril.
Jenny huiverde van gezellige opwinding.
‘O, Fer!’ fluisterde ze. ‘Wat... wat doe je daarmee?’
‘Loop vlug naar die boom, Jenny. Gooi er in. Ja, laat gerust aan Van Dijk zien, als die er soms nog staat te loeren. Vlug, en dan weer hierheen. Ik wacht op je.’
Jenny trippelde terug, over de Wal. Ze zag Van Dijk. Liet het briefje zien. Van Dijk fronste de wenkbrauwen, knikte eerst ‘nee’, toen langzaam ‘ja’ en zei alleen: ‘Vlug Jenny. En zeg tegen Fer, dat hier niemand meer terug mag komen. Niemand, verstaan? Vlug!’
Jenny boog zich over de muffe holte in de boom. Ze huiverde een beetje. Toch wel griezelig... Dáár moesten nou die vijfentwintig
| |
| |
duizend pietermannen komen, anders... arme Franske Hogering...
Het Pim-Pandoer-briefje dwarrelde neer, boven op het dreigbriefje met de stralenkrans.
Jenny keek nog eens. Ja, goed, het lag er.
Toen, rrrt, terug, en vijf minuten later reed ze naast Fer in de Salamander terug naar Tommesboer.
Het was avond geworden.
De Salamander stond op het erf van Tommes.
Boesj loerde alweer onafgebroken vanuit zijn hok. O wee, als je probeerde zonder Gradus, zonder boer of de boerin, van het erf af te komen. Het ging al heel gewoon: telkens als er iemand van de logés het erf wilde verlaten, kwam Tommes of Gradus er bij om ‘af’ te commanderen...
Maar nu zou er wel niemand meer weggaan.
O ja, toch.
Juist ging de staldeur open, en kwam een oude gebogen vrouw naar buiten. Gradus liep met haar mee, om haar langs Boesj uitgeleide te doen.
‘O, moet je horen,’ riep Gradus, zodra hij Fer en Jenny zag. ‘Dit is Aniggie. Woont even verderop, naar Zeddam. Komt hier wéér wat nieuws vertellen. Vanmiddag, 'n uurtje voor de brand, is Mieke in haar huis geweest en heeft haar portemonnee gestolen. Aniggie was een boodschap doen.’
‘Wie zegt dat Mieke dat gedaan heeft?’ stoof Fer op.
‘Nou, nou, tut, tut, ik niet,’ kalmeerde Gradus. ‘Ze zeggen het.’
‘Ja, wie anders?’ zei Aniggie nu boos. Ze haalde iets uit haar schortzak. Gradus lichtte bij met de stallantaarn, die hij in zijn hand droeg.
‘Dat lag op de plaats van m'n portemonnee,’ zei Aniggie.
Fer en Jenny zagen een briefje, waar niets op stond. Niets, geen enkele hanepoot. Maar wèl... een fijn getekend stralenkransje.
| |
| |
Precies zoals op de dreigbrief in Franskes bed. Precies zoals op de brief in de Holle Boom.
‘Wat... wat doet u nu?’ vroeg Fer verbouwereerd.
‘Naar de politie natuurlijk!’ riep Aniggie. ‘Denkt u soms, dat ik me zomaar door zo'n ouwe heks laat bestelen? Verbranden moeten ze haar. Waarom hebben ze vanmiddag haar huis niet laten afbranden? Waarom niet? Nou, ik ga naar de politie. Direct. Wat dènkt ze wel?’
Aniggie scharrelde weg. Gradus, Fer en Jenny zagen haar het pad aflopen. In het licht van een juist passerende auto zagen ze net nog, hoe ze linksaf de asfaltweg insloeg, op weg naar de politie in 's-Heerenberg.
Toen ze al lang weg was, stonden Fer en Jenny nog stomverbaasd het lege pad af te kijken.
‘Tja,’ mompelde Gradus. ‘Gek geval.’
Binnen in de huiskamer werd het ‘gekke geval’ tijdens en na het avondeten uitvoerig besproken. Maar niemand wist er een verklaring voor. Alleen de boerin: ‘Klopt wel. Vanmiddag is Mieke de kant van Zeddam uitgegaan. Hout sprokkelen. Zei ze dat zelf niet, Bas? Wel dan! Ze is om die tijd dus langs Aniggie gekomen, en die was juist een boodschap doen. Klopt. Mieke is de heks, die ons allemaal bedriegt. Arme Franske Hogering. Die vader moet maar zo wijs zijn, het geld in de boom te leggen. Anders ziet ie zijn Franske nooit terug.’
Het was een tijdlang doodstil.
Ineens wist Gradus iets.
‘Het klopt niet!’ zei hij. Allen keken verrast op. Leo, Otto, de boer en de boerin, Koos en Jenny, Bas Baanders en zelfs ook Fer!
‘Het klopt niet,’ hernam Gradus. ‘Wat heeft die zogenaamde heks op het briefje van Franske geschreven? Laat de politie er buiten! Nu, dan is die heks reuze stom door nu bij Aniggie te gaan stelen. Ze kan immers wel snappen, dat Aniggie juist wèl naar de
| |
| |
politie zal gaan? Wat ze dan ook trouw doet, want ze is al onderweg. Als een heks zo slim is, zal ze toch zoiets stoms niet doen, dacht ik zo.’
Bas knikte geleerd. Fer knikte ook eventjes. Koos zei ‘ja’, en Tommesboer bromde ‘hm’. Jenny keek smekend naar Fer, alsof ze hoopte dat die er iets op wist te zeggen.
Maar Sien zei ineens: ‘Dan klopt het wèl! Juist, Gradus! Juist! Wij denken nu natuurlijk dat er iets niet klopt. Dat wéét de heks, dat wij dat denken. Dat wij - en dat de politie dus ook - in de war raken. Dat we op twee sporen gaan zoeken. Dat we zeggen: Mieke Tettering heeft het gedaan, en meteen weer: nee, Mieke kàn het niet gedaan hebben. Snap je? Dat is nou zo'n valse heksenstreek. Ik zeg je... Nee, ik zeg niks. Ik wil geen mens beschuldigen, maar...’
‘Pas op,’ kwam de grafstem van de oude Tommesboer. Hij had de hele avond nog niets anders gezegd als ‘hm’ en ‘hm’.
‘Pas op,’ zei hij nu. ‘IK ben behekst geweest. Dóór Mieke Tettering. O, dat wil ik zeggen. Een heks verstaat duivelskunsten. Ze kan zich desnoods in tweeën delen en op twee plaatsen tegelijk haar hekserijen uitvoeren. Ik zeg... Ik zeg niks. Maar zuivere koffie is het... hiernáást... (hij maakte een driftige hoofdbeweging in de richting van Miekes huis!)... hiernaast is het géén zuivere koffie. Pas op m'n woorden. En nou gaan we slapen. Truste.’
Ze stonden allemaal op. Alleen Fer bleef nog even zitten. Hij zat voorover, kin op de handen geleund, steunend op de knieën. Hij kneep zijn ogen 'n beetje samen en bespiedde alle gezichten. Hoe ze zouden kijken op die laatste woorden van de boer en de boerin?
Gradus haalde héél eventjes de schouders op, zodat de boer en zijn vrouw het niet zagen. Hij maakte een sloom gebaar met de hand, alsof hij zeggen wilde: hopeloos... Hij bromde iets van ‘welterusten allemaal’ en ging naar zijn slaapvertrek.
Otto, de Duitser, stond bewegingloos naast de kachel. Hij ver- | |
| |
trok geen spier. Toen Gradus weg was, knikte hij even en ging zonder een woord te zeggen weg.
Leo loerde van links naar rechts, van de boer naar Bas, van Fer naar Koos en Jenny.
‘Hu!’ zei hij angstig. ‘Ik hoop dat ik slapen kan. Truste.’
Is hij werkelijk zo bang? dacht Fer. Of speelt hij komedie? Hij lijkt me niet erg snugger. Maar... zou hier geen komplot aan het werk zijn? Zou er niet ergens - misschien in 's-Heerenberg, misschien in Zeddam, misschien wel helemaal in Arnhem - een geslepen bandiet de touwtjes in handen hebben, en zou die Leo er niet één zijn, die op een of andere geheimzinnige manier meegewerkt heeft aan de verdwijning van die jongen? Opletten, Fer! Kijk uit! Pas op, zou de Tommesboer zeggen...
Leo was weg. Koos en Jenny hadden welterusten gezegd en waren naar hun kamers gegaan.
‘Ga je mee?’ vroeg Bas Baanders met een sierlijke geeuw.
Fer ging met zijn pleegvader mee, na de boer en de boerin goedenacht gewenst te hebben.
Nadat Fer zijn tanden gepoetst had, ging hij - gehuld in zijn warme wollen piama - nog even naar de gootsteen in de stal. Daar waste hij zijn handen.
Hij hoorde plotseling, hoe de boer de grendel op de staldeur schoof.
Fer stond nadenkend stil. Heel lang. Gek! In een oude boerderij kraakt en piept alles, en er is geen deur, die niet jankt en knerst, zodat 't je door merg en been gaat.
De boer en de boerin waren al lang in hun slaapkamer, toen Fer nog in de stal stond, waar de koeien snoven en waar een nachtpitje brandde.
Hij liep naar de staldeur en bekeek de scharnieren. Hij ging op zijn tenen staan, totdat hij de bovenste scharnier goed kon zien. Die was pas geolied... Ook de andere scharnieren. Fer liep terug naar de gangdeur. Hij haalde vlug even zijn zaklantaarn uit de
| |
| |
slaapkamer, waar oom Bas al bezig was de hoge beddeberg te beklimmen. (Sammernappels, waarom stapelen die lui drie veren bedden boven op elkaar? Kom je, Fer? Ik wil slapen! Ja oom Bas, zo meteen...)
Fer liet het licht van zijn zaklantaarn vallen op de scharnieren van alle deuren, die leidden naar de slaapkamer van de spoorloos verdwenen Franske!
Hij had het binnen een minuut gezien: al déze scharnieren - maar dan ook alléén de scharnieren van de deuren, die van dit kamertje naar de buitendeur leidden! - waren nog geen week geleden voorzien van olie!!!
Fer hield de adem in!
Zozo... zozo...
Dus de ‘heks’ kon zonder moeite alle deuren openen. Ze knersten niet, ze piepten niet...
Fer probeerde het eens. Werkelijk, je kon zonder enig geluid te maken al die deuren openen.
Hm, bromde Fer. Dat weet ik dus. Dùs: nu weten we nòg niets...
Hij kroop in het monstergrote brede bed, dat hij deelde met zijn pleegvader.
‘Hm,’ bromde Bas. ‘Ben je daar eindelijk?’
‘Zeg oom Bas,’ fluisterde Fer. ‘Die heks! Die is zeer, zeer modern! Of ze nylons draagt weet ik nog niet, maar ik weet wel dat ze Franske niet door de schoorsteen weggehaald heeft.’
‘Ga slapen, kwast,’ bromde Bas.
‘Die moderne heks, oom Bas,’ ging Fer voort, ‘die heeft eerst alle deuren netjes met smeerolie bewerkt, zodat ze niet piepten.’ Een, twee seconden... Toen kwam Bas gewichtig overeind. De dekens rommelden een eind weg, zodat Fer ze gauw terugtrok, want hij kreeg het koud.
‘Olie?’ bromde Bas. Vanonder zijn borstelige wenkbrauwen keek hij Fer doordringend aan. ‘Gesmeerd? Met olie?’
Fer knikte.
| |
| |
Bas knikte mee en bestudeerde de dekenberg op zijn opgetrokken knieën.
‘Juist,’ besloot Bas. ‘Iets om over te denken. Samen met Van Dijk. Die is er niet. Morgen, Fer. Dus nu gaan we slapen. Welterusten... Pim Pandoer!’
Nog een grom, nog een brom, en even later lag Bas gezellig te snurken.
Fer niet. Die lag klaarwakker. Hij piekerde, piekerde over de raadselachtige scharnieren, die pas geolied waren. Juist de scharnieren van die bepaalde deuren...
Vreemd... vreemd...
Fer vond de oplossing niet. Laat in de nacht sliep hij in, helemaal niet tevreden. Wat zou de volgende dag brengen???
|
|