| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
Het is smal, heel lang, en vuurrood!
René Mons: de dubbele schakel tussen TT en PP...
Fer Donkers was, zoals hij van plan was, in alle vroegte op pad gegaan om een monteur te halen.
Het liep hem nogal mee. Het bleek namelijk, dat René Mons er nòg eerder bij geweest was. Hij had bij het krieken van de dag een kraanwagen in Dinant opgebeld, om de verongelukte auto van mijnheer Cauwenaer uit de Maas te halen.
Deze kraanwagen kwam Fer tegen, toen hij op weg was in de richting van Dinant. Fer hield de wagen aan. De chauffeur stopte, en toen Fer hem precies wist te vertellen, waar en hoe de wagen van mijnheer Cauwenaer lag, was de man één en al bereidwilligheid. Hij noemde Fer de naam van een garage op, waar zeker een bekwame monteur aanwezig zou zijn.
Vol goede moed liep Fer naar het aangegeven adres. Het was nog wel erg vroeg, maar Fer kreeg dadelijk een monteur mee. Er was geen auto of motor bij de hand, en zo liepen de twee mannen in stevige pas de weg terug.
Wat zou Fer het alleraardigst gevonden hebben, als hij eens had geweten, wie daar op enkele honderden - later enkele tientallen meters achter hem aan liepen!
Maar hij had er geen idee van, dat toevallig juist Tocky Tuimelaar en Kangoeroe achter hem aan dribbelden, en dat het tweetal de pas inhield om zich niet te laten zien!
Toen Fer en de monteur de plaats van het ongeval naderden,
| |
| |
was de kraanwagen al aan het trekken. Er stonden heel wat mensen bij, en ook oom Bas, René, diens vader en zuster, waren bij de toeschouwers.
Fer maakte even een praatje met oom Bas en liep toen met de monteur naar de gestrande Salamander.
Fer bleef er een poosje bij. Maar hij kon niet veel uitrichten. Het bleek al spoedig, dat de reparatie van de motor zeer veel tijd, en vooral zeer veel vakmanschap vereiste. Fer wist uit eigen ervaring, dat je een vakman niet moest lastig vallen met zal-ik-eventjes-helpen of moet-ik-eventjes-vasthouden. De monteur wàs een vakman; dat had Fer al spoedig bekeken. Daarom liet hij de man maar alleen prutsen en ging eens een kijkje nemen daar beneden bij de Maas. Er was namelijk nòg iets, dat zijn gedachten bezig hield. René! René Mons en het verdwenen testament! En Tocky Tuimelaar. En Kangoeroe. Onbekende figuren, die een onbekende rol speelden, óók in het leven van de student!
Fer stond een poosje te kijken.
Hij sloot zich aan bij de familie Mons.
Papa Mons mopperde op zijn onhandige zoon, en wat de sukkel er toch voor aardigs aan vond, zo laat op de avond nog een plezierritje te gaan maken in de wagen van de doodzieke mijnheer Cauwenaer.
Fer vond het een pijnlijke geschiedenis. Hij wist in zijn rol van ‘Pim Pandoer’ immers veel meer! En hij vond het dan altijd maar vervelend, als je je van de domme moest houden.
Zo liep Fer dus met oom Bas heen-en-weertjes te kuieren. Eerst liepen René en zijn zus Juliette met hen mee en babbelden over alles en nog wat.
‘Duurt het nog lang, voor uw auto weer in orde is?’ informeerde Juliette.
‘O ja,’ zei Fer. ‘Zeker tot in de namiddag. De monteur zal er een heel werk aan hebben, zei hij.’
‘Wel, laat ik straks aan mijn mama vragen, of u vanmiddag niet bij ons kunt eten,’ stelde Juliette voor. ‘U is ons wel helemaal
| |
| |
vreemd, maar... u hebt al zoveel pech. Zal ik het mama vragen?’ ‘Hm, hm,’ bromde Bas, die blijkbaar wel trek had in een stevige hap. ‘Dat zou misschien niet zo gek zijn, Fer!’
‘Ja oom Bas,’ gaf Fer toe. ‘Ik vind het ook erg aardig van Juliette. Maar... tja... ik loop te popelen van ongeduld. Als die Salamander klaar is, wil ik toch ook wel onmiddellijk vertrekken, ziet u.’
Bas bromde een beetje. Hij voelde het wel: Fer moest op een of andere wijze Pim-Pandoeren...
Werkelijk, Fer zat maar met het probleem van het verdwenen testament. O, hij zou wel naar alle grotten in de Ardennen tegelijk willen vliegen. Ergens, in één van die grotten, daar lagen rijkdommen verborgen. En ergens, in één van die grotten, daar lagen nu misschien al twee boeven geknield, om die rijkdommen eruit te halen.
(De twee boeven hadden net afscheid van elkaar genomen. Kang zat ergens verborgen op een heuvel; Tocky Tuimelaar schoof centimetertje voor centimetertje door de natte struiken...)
René werd door zijn vader geroepen. Hij moest helpen bij het omhoogsjorren van de auto. Het lukte daar niet erg best! De oever was daar hoekig, en telkens schoot de auto ergens vast.
‘O, die broer van mij,’ fluisterde Juliette nu tot oom Bas en Fer. ‘Als u eens wist... het is wel gek, dat ik daar zo met u over praat, maar àls u toch eens wist, hoeveel zorg wij daarover hebben. Hij studeert in Leuven, maar hij zet niet door. Hij loopt maar te dromen over reizen, over rijk-zijn. En hij moppert maar over mijnheer Cauwenaer. Dat die een vrek is, en zo!’
‘Is dat zo?’ vroeg Fer plotseling rechtuit.
‘Eh... bedoelt u...?’ aarzelde Juliette. ‘Eh... ja, ze zeggen wel, dat mijnheer Cauwenaer erg zuinig is. Hij verwaarloost wel een beetje de hoeven, en ook onze woning. Dat is wel zo. En hij schijnt erg rijk te zijn. Maar ja... dat hoeft voor René toch geen reden te zijn, om niet te studeren? O, we zijn toch zo bang, dat hij op 'n kwaje dag de verkeerde weg opgaat.’
| |
| |
Oom Bas bromde ‘hm, hm’, en Fer zei nadenkend ‘ja, ja’. Wat moesten ze anders zeggen?
Fer en Bas wisten al veel meer!
En toch wisten ze nog niet half genoeg.
Ze liepen alsmaar heen-en-weertjes...
Fer tuurde maar naar de weg, die van de hitte trilde. Het asfalt smolt bijna. Juliette ging even bij de kraanwagen kijken.
Toen Fer en Bas alleen waren, bromde Bas: ‘Zeg Ferrie, zou je niet eens ophouden met Pimmen? Zou je niet eens eventjes een politiepost opzoeken, en daar meedelen, dat het testament van die mesjeu Knauwelaar gestolen is?’
Fer knikte drie, vier, tienmaal. Ja, ja, ja...
‘Maar hoort u eens, oom Bas! Als ik dan met mijn verhaal bij de gendarmes aan kom, zal ik toch iets moeten bewijzen, niet? Ik zal minstens moeten vertellen, hóe ik dat weet! Dan zàl ik onvermijdelijk de naam van René erbij moeten noemen. En, ziet u, dat is 't hem juist. Dat wil ik vermijden. Want als ik René noem... dan komt hij als eerste verdachte achter de tralies te zitten. Vermoedelijk ruiken de èchte daders dan lont, en zijn er tussen uit, nog voor de politie hen te pakken heeft. Wie is dan het slachtoffer? René, en die... die wilde ik nu juist sparen. Hij hééft tenslotte, volgens mij tenminste, nog niets strafbaars gedaan. Wacht eens, oom Bas, ik moet eens goed nadenken... goed nadenken...’
‘Hm, hm,’ bromde oom Bas. ‘Daar hebben we het weer, hoor! De edele Pim Pandoer. Enfin, denk maar een tijdje. Ik ga eens naar die kraanwagen, want die lui kunnen met geen tien man en geen honderd takels die auto opvissen, geloof ik...’
Fer knikte... knikte...
Hij hoorde nauwelijks wat zijn pleegvader zei. Aan die kleine plagerijtjes was hij al lang gewend. Ze verstonden elkaar, die twee! Nu moet ik eens goed nadenken, piekerde Fer. Hij stond aan de kant van de weg en tuurde in de struiken, zonder iets te zien. Als ik naar de politie ga... dan spaar ik in ieder geval die dwalende student.
| |
| |
Als ik niet naar de politie ga, dan zullen die onbekende Tocky en Kangoeroe intussen allang die gestolen band hebben afgedraaid... ze zullen dus het geheim van de juwelen hebben gehoord... ze zullen...
Hé, wacht eens. Wat ligt daar? Hm?
Fer bukte zich vlak naast het bosje. Wat hij daar in het gras zag liggen, was langwerpig, met ronde hoeken, en vervaardigd van een grijs-groen metaal.
Fer stond er al mee overeind, en hij hield het vreemde voorwerp in zijn handen.
Hij prevelde alleen maar ‘hé!’, en toen was het één seconde volkomen leeg in zijn hoofd.
Maar toen ontwaakte in hem met een ruk het Pim-Pandoer-instinct. Zijn gedachten begonnen te werken: sneller dan een pen het kan beschrijven, sneller dan een mond het kan zeggen of dan ogen het kunnen lezen!
Dat is... dat lijkt wel... ja!
Dat is het deksel van de bandrecorder van mijnheer Cauwenaer. Hoe komt dat ding hier?
Ik weet het! Ik begrijp het volkomen!
Die wagen was aan de achterzijde open. Kijk maar: ze sjorren de wagen uit het water... Ha, die oom Bas! Moet je zien!
Gedurende een halve tel werd Fers aandacht afgeleid door oom Bas, die eens eventjes die wagen uit de Maas wilde halen.
‘Hallo heren,’ bulderde Bas Baanders. ‘Als jullie zo doorgaan, ben je morgenochtend nòg aan het vissen. Kijk eens, men pakt dat geval hier bij zijn achterwerk beet. Hup! Toe René, help een handje. En u daar, mesjeu... en jullie daar: draaien aan die lier. Eén, twéé...’
Maar de lui van de takelwagen namen dat zo niet.
‘Non monsieur, non monsieur. Il ne faut pas faire comme ça! (Nee meneer, zo moet je niet doen!)’
‘Wat zeg je? Non mesjeu? Ik zeg: wie-wie mesjeu. Hallo, pak aan.’
| |
| |
Bas gaf het goede voorbeeld, en de mannen deden het toen ook maar. De niet-helpers stonden te schateren van het lachen, en daardoor kwam het dat er niemand op Fer Donkers lette.
‘Die oom Bas,’ glimlachte Fer.
Maar dat ding, dat deksel! Uit de open auto is de vent er pardoes uit gesprongen. Mèt die bandrecorder. Die heeft een smak gemaakt. Deksel er af. Maar het toestel zelf hebben de lui blijkbaar meegenomen.
Wacht... voorlopig moet niemand dat deksel ontdekken. Voorzichtig, Fer...
Fer Donkers liep behoedzaam naar de oever van de Maas en liet onopgemerkt het deksel op een ondiepe plaats tussen een paar rotsblokken zakken. Hij zou het later gemakkelijk kunnen terugvinden, als dat nodig mocht blijken.
Ziezo...
Fer wilde zich al omdraaien om mee te kunnen genieten van het schouwspel bij de auto, die inderdaad al aardig omhoog kwam.
Maar nog vóór Fer zich helemaal had omgedraaid, viel zijn oog weer op iets anders.
Weer stond Fer als een beeld zo stil. Hij tuurde strak naar een strook hard wit zand. Daar zag hij iets glinsteren. Het was erg smal, vuurrood, en blijkbaar verschrikkelijk lang. Want toen Fer met zijn ogen het lange, rode kronkelende ding volgde, verdween het enkele tientallen meters verder in de struiken.
‘Band!’ flitste het door Fer heen. ‘De spoel! Eraf gerold! Vlug! Toe dan, Pim, sta niet te suffen.’
(Op enkele tientallen meters daar vandaan loerden twee oogjes op dit moment óók naar iets, dat heel smal was, heel lang en vuurrood. Vooruit, Tocky, niet suffen... Waag je kans!)
Fer keek schichtig links en rechts. Nee, niemand lette op hem. Oom Bas was nog volop in actie.
Fer bukte zich, strekte de hand, nam het einde van het rode bandje op, en trok het bliksemsnel naar zich toe.
| |
| |
Met grote halen verzamelde hij de lange lussen, totdat er eindelijk een zilveren lintje tevoorschijn kwam.
‘Dat is het eind van de band,’ mompelde Fer tevreden. En hij stak de hele wirwar van rood band snel in zijn broekzak.
(Dat is het eind van mijn geluk, mopperde Tocky op dat ogenblik, zéér ontevreden. Hij sloop snel terug, diep wanhopig, en de woorden die hij daarbij prevelde weten we gelukkig niet meer.) Die goeie Fer Donkers was er zich totaal niet van bewust, welke diepe wanhoop en razende woede hij daarjuist had gesticht.
Hij stak de handen in de zakken en bleef nog eventjes kijken naar de laatste werkzaamheden bij auto en kraanwagen.
‘Ziezo,’ bromde oom Bas vergenoegd. Hij veegde zijn modderige handen af, poetste zomaar wat het vuil van zijn kleren, en keek Fer aan als een overwinnaar.
‘Ziezo, Fer. Zo doen we dat. En nu die salamanderse Salamander van jou. Is die klaar? Ik wil subiet en dadelijk, onmiddellijk, en binnen niet te lange tijd, terug naar mijn vrouw en mijn kippen op de Imbosch.’
Fer knikte vriendelijk. Het was nu nog geen tijd om oom Bas in te lichten over zijn wonderlijke vondst.
‘We zullen eens gaan kijken, oom Bas,’ stelde Fer voor.
Ze liepen dus het pad op, naar de Salamander.
René, Juliette, en papa Mons liepen zover mee. De auto van mijnheer Cauwenaer werd door de kraanwagen op sleeptouw genomen en naar Dinant gebracht, want daar was wel het een en ander aan kapot.
Toen ze bij de Salamander kwamen, lag de monteur er nog steeds onder, zwoegend en puffend, nog maar steeds bezig met de reparatie.
Fer was de wanhoop nabij, maar de monteur stelde hem gerust. Het defect was al hersteld, en nu was het alleen nog maar 'n kwestie van 'n half uurtje!
Draadjes verbinden, schroeven vastzetten, en toen proberen. Jawel! De motor sloeg aan en liep regelmatig!
De monteur veegde het vuil van zijn overall af, en toen ze nog
| |
| |
| |
| |
wat over het geval hadden nagebabbeld, besloten de twee Nederlanders te vertrekken.
Fer overlegde met de man, hoe de onkosten moesten worden betaald, en... hoe de monteur naar Dinant moest komen. Je kon de man toch niet wéér dat hele stuk laten lopen?
Maar juist op dit ogenblik zagen ze, hoe een dame haastig het pad af kwam lopen, uit de richting van Sur Meuse.
‘O,’ riep Juliette uit. ‘Dat is mama.’
Het was mevrouw Mons. Buiten adem kwam ze bij de Salamander. Zij vertelde op onthutste toon, dat ze zojuist het noodlottige bericht had ontvangen: mijnheer Cauwenaer was overleden...
Juliette keek hulpeloos naar Fer en Bas. Nu konden de vreemdelingen niet bij de familie Mons eten. Er was teveel te organiseren! Mijnheer Cauwenaer had geen naaste familie, en de familie Mons had de plicht, nu verder alles te regelen.
Fer begreep dit dadelijk, zonder dat het gezegd hoefde te worden. Hij stak alle leden van de familie Mons de hand toe, en Bas volgde zijn voorbeeld.
‘Waar gaan we heen, Fer?’ wilde Bas Baanders weten.
‘Eerst naar Dinant, oom Bas,’ stelde Fer vast.
Dit was het laatste, wat René, Juliette en hun ouders vernamen. Ze wensten elkaar goede reis, en misschien nog eens tot ziens, en de Salamander reed voorzichtig het kronkelpad af naar de Maasvallei. De monteur kreeg een lift, en zat op de achterbank naast oom Bas.
In deze omstandigheden werd er natuurlijk niets bijzonders besproken.
Oom Bas had helemaal geen zin in Dinant, en bij Fer brandde het rode bandje in de broekzak. Maar beiden zwegen ze...
De Salamander nam de bocht naar de hoofdweg en suisde voort door de hitte, op weg naar Dinant.
Maar in die laatste drie kwartier was er zo het een en ander gebeurd, waar Fer en Bas totaal geen idee van hadden!
Zodra Tocky spijtig had moeten vaststellen, dat het met het rode
| |
| |
bandje letterlijk en figuurlijk ‘mis’ was, had hij de trouw wachtende Kangoeroe weer opgezocht.
‘Mis!’ bromde Tocky. ‘Ik dacht dat ik de tweede helft gevonden had. Ja, Kang! Zomaar gevonden, zomaar voor het grijpen.’
‘Nou, waar heb je 't dan?’ vroeg Kang.
‘Zomaar voor het grijpen,’ herhaalde Tocky op bittere toon. ‘Maar een ander greep nèt eerder. Mijn dierbare vriend Pim Pandoer. Niet eens in zijn zwarte overall, maar zomaar doodgewoon in zijn colbertje! Vooruit, Kang! Vort! Vort, zeg ik je!’ Tocky schrééuwde die laatste woorden bijna uit.
‘W... wat bedoel je, beste Tocky?’ stamelde Kangoeroe.
‘Geef me het nummerbewijs van je koffiemolen. Die ga ik ophalen in Dinant. En jij... wacht eens... jij gaat... Ja!’
‘Ja, ik ga al,’ zei Kangoeroe gewillig. Hij had alle eerbied voor zijn maat, en hij had nog altijd wel zin in een gedeelte van dat testament!
‘Ik ga al, Tocky, als je maar zegt, waarheen!’
‘Stoor me niet,’ bromde Tocky. Hij was nog niet klaar met denken. Toch had hij spoedig zijn plan klaar.
‘Ik haal dus je motor op. Juist, geef maar hier je nummerbewijs! Ja, stil maar, ik betaal voorlopig wel de rekening. Dan kom ik terug, om jou op te halen. Intussen volg jij die lui daar. Kijk... ze zijn net klaar met die wagen. Even kijken. Stil... ja. Die twee Nederlanders gaan naar boven. Naar hun auto, natuurlijk. En de anderen... die van Mons... ja, kijk, die lopen met hen mee. Wel, let op! Let nou goed op, en doe niet zo onnozel. Die twee - Fer Donkers en Bas Baanders - die kennen jou niet. Je kunt dus toevallig langs die lui lopen. En dan zie je ongemerkt René aan te klampen. Je zegt hem niets van dat bandje, begrijp je? Als Fer Donkers er zèlf iets van verteld heeft, merk je dat vanzelf wel aan René. Die praat toch zijn mond voorbij. En het voornaamste is dit: we moeten weten, wat Fer Donkers nu gaat doen. Mèt dat stuk band! Gaat hij ermee naar de politie, of... doet hij dat niet. Dat is het aller, het àllervoornaamste: gaat hij naar de politie, of niet.’
| |
| |
‘Hm?’ deed Kang. Hij begreep dat niet.
‘Niks te hummen, je doet wat ik zeg. Later zal ik wel proberen, of ik je dat aan je domme verstand kan brengen. Hup!’
Tocky draaide zich om en liep zo vlug hij kon de weg op naar Dinant. Hij was nauwelijks de eerste bocht om, toen het geluk hem achterhaalde. Dat geluk was de kraanwagen, met de verongelukte auto op sleeptouw.
Tocky posteerde zich langs de weg, stak de kromme duim op, en kreeg een lift naar Dinant. Ziezo, dat liep mee.
Hij ging naar de garage waar de motor van Kang in reparatie stond, en ook dat liep mee. De koffiemolen was klaar. Tocky betaalde, startte het knalgeval, en reed zeer behoedzaam de weg op, terug naar de zijweg naar Sur Meuse.
Zeer behoedzaam, en dat was heel goed gezien van de lepe Tocky. Want wat hij verwacht had, gebeurde ook. Halverwege zag hij, dat een rood-glanzende auto hem tegemoet kwam.
Snel reed Tocky van de weg af, een bosje in, en verborg zich daar. Hij gluurde naar de Salamander, zag drie mensen zitten, die hij alle drie herkende, en tufte weer verder, zijn vriend Kang tegemoet.
En ook dat liep alweer mee. Hij kwam Kang tegen, toen deze juist het bergpad afkwam en - puffend en zwetend - de eerste schreden op het hete asfalt zette.
‘Ga jij maar voorop,’ commandeerde Tocky. Zelf kroop hij achterop, maar voordat Kang startte, vroeg Tocky kortweg: ‘En?’ ‘O,’ antwoordde Kang. ‘Ik ging maar eens bij hem lopen. Die andere lui waren er ook bij, en daarom zei ik maar: hallo, René, wanneer kom je weer in de groeve werken? Hij pruttelde wat, en toen had ik hem afzonderlijk. Zo, zei ik, je weet dus wie het bandje van dat testament hebben, niet? Ja - zei hij toen - dat is logisch, niet? Dat zijn jullie! Oké, zeg ik. Dus dat zijn wij. Ja, zegt-ie weer, dat zijn jullie. Waarom vraag je dat? Nou - zeg ik weer - zomaar.’
‘Hm,’ bromde Tocky ontevreden. ‘Ik had je toch gezegd, dat je niet over dat bandje moest praten?’
| |
| |
‘Wéét ik wel, wéét ik wel,’ protesteerde Kang. ‘Maar nu weet ik in ieder geval, dat René niet dat die Nederlander het stuk band heeft gevonden. Anders had hij daar wel iets over gezegd. Waar of niet?’
‘Hm, hm,’ knikte Tocky nu goedkeurend. ‘Kon wel iets in zitten, ja. Hm, niet gek gedacht. Ga door. Weet je nog meer?’
‘Ja,’ vervolgde Kang vol moed. ‘Die Nederlanders gaan naar Dinant.’
‘Hé!’ riep Tocky uit. ‘Naar Dinant? Niet naar de grotten van Han? Waarom naar Dinant?’
‘Weet ik niet,’ zei Kang schouderophalend. ‘Ik vroeg zo langs m'n neus weg: zeg 's, René, waar gaan die lui met die rooie auto eigenlijk heen? Nou - zegt René - naar Dinant. Meer kon ik moeilijk vragen, niet?’
‘Tja, dat is zo. Enfin, ik ben ze onderweg al tegengekomen. Dat klopt dus. Maar ik dacht wel dat ze Dinant voorbij zouden rijden, naar Han of zo. Hm. Wat zouden ze nu gaan doen, die twee? Mèt mijn kostbaar halve testament?’
Plotseling gaf Tocky Kang een por in de rug: ‘Vort, starten!’ Kang schrok zich een hoedje, startte, en de koffiemolen knalde weg. Richting Dinant. De Salamander achterna!
Voorlopig kon Tocky daar achter op de sputterende motor even nadenken over het probleem: wàt gaat Fer Donkers doen met dat halve testament?
Plotseling remde Kang. Het ging zo onverwacht, dat de arme Tocky met zijn haardos tegen Kang's rug opbotste. Alle problemen rolden weer door elkaar.
‘Hé!’ wilde Tocky opstuiven. ‘Kun je niet 'n beetje...’
‘Ssss!’ waarschuwde Kang achter zijn hand. ‘Kijk daar eens. Onder die bomen, rechts van de weg. Een Nederlands nummerbord. Op een rode auto.’
‘Drommels, de Salamander,’ bromde Tocky. ‘Kijk, hij staat voor een garage. O! Kijk!’
De twee mannen begrepen nu onmiddellijk, waarom de Salaman- | |
| |
der daar stond. Fer Donkers had de monteur laten uitstappen. Hij liep met de man mee de garage in. Oom Bas lag op de achterbank prinsheerlijk te soezen.
Even later keerde Fer alleen terug. Hij had blijkbaar daarbinnen de reparatie-kosten in orde gemaakt.
Jawel, de rode auto gleed langzaam onder de bomen vandaan en vervolgde zijn weg naar Dinant.
En op enkele honderden meters daarachter volgde de sputterende koffiemolen van de Kangoeroe.
Toen ze dan Dinant binnenkwamen, werd het uitkijken!
Het was er vol toeristen. Glanzende auto's, reiswagens, sjokkende trekkers met grote pakken op de rug, het trok allemaal in een vrolijke wirwar door elkaar heen.
Langzaam koerste de Salamander door deze vakantiedrukte.
Even langzaam laveerden Kang en Tocky met veel kronkelingen achter de Salamander aan.
Op een wat rustige plek stond de rode auto stil. Een eindje verder stond de koffiemolen ook stil...
‘Kijk, ze stappen uit,’ fluisterde Tocky in het oor van Kang. De kleine man zat veilig weggedoken achter de hoge en brede rug. Hij loerde langs Kang heen om toch maar niets te verliezen. Fer en Bas waren inderdaad uitgestapt.
Het tweetal drentelde wat heen en weer, en... stapte een hotel binnen. Korte tijd daarna keerden ze terug, haalden een koffer uit de auto, Fer sloot de auto af en samen met Bas ging hij nogmaals het hotel binnen.
‘Hm,’ bromde Tocky. ‘Dat wordt wachten. Sjonge, wat 'n sjieke lui. Dus! Die zijn van plan, hier 'n tijdje te blijven. Had ik niet gedacht, Kang.’
‘Wat nou?’ vroeg Kang.
‘Wachten. Kijk eens eventjes om, beste Kang! Het geluk is met ons. Je kunt van hieruit precies dat logement zien; kijk, net in die bocht. Zie je? Lion d'Or staat er op: de Gouden Leeuw. Wel, kerel, we laten onze Drie Paarden lopen, en we huren als de bliksem 'n kamertje in de Gouden Leeuw. En als de zaak vol is,
| |
| |
huren we de zolder, of 't washok, maar dáár is onze uitkijkpost. Gesnapt?’
‘Gesnapt,’ beaamde Kang. Hij hees zijn motor het trottoir op en zette hem in een portiek van een pakhuis.
Niet lang daarna zaten Tocky en Kang achter het vitrage-gordijntje van hun ‘nieuwe’ kamer geduldig naar buiten te loeren. ‘Eén grote vraag, Kang!’ herhaalde Tocky iedere drie minuten. ‘Eén grote vraag, man! Wàt gaan ze doen! Naar de politie, of niet. Ik weet het nog steeds niet.’
Er ging een half uurtje voorbij.
‘Kang!’ stoof Tocky toen op. ‘Kijk, daar heb je ze. Opletten.’ Fer en Bas kwamen uit hun hotel. Tot verwondering van de loerende Tocky en Kang liepen ze hun auto voorbij. Ze drentelden wat langs enkele winkels.
‘Ze hebben geen haast,’ mompelde Tocky. ‘Kang, ga jij als de weerga de straat op en loop ze achter... Ho!’
Het bevel aan Kang werd meteen weer ingetrokken. Want Tocky had gezien, hoe Fer voor de etalage van een grote winkel was blijven staan, en oplettend naar iets wees. Oom Bas drukte zijn neus tegen de grote spiegelruit en scheen het er mee eens te zijn. Het was een winkel van radio- en televisietoestellen, grammofoonplaten, en dergelijke dingen meer.
Fer aarzelde niet langer. Hij stapte resoluut de winkel binnen. Oom Bas scheen er niet veel belang in te stellen. Hij posteerde zich op de rand van het trottoir, handen op de rug, en ging gezellig naar de drukte kijken.
‘Blijf maar hier, Kang,’ zei Tocky. ‘Ik heb het al dóór. Wacht maar even... Kijk, je kunt van hieraf duidelijk door die grote ruit heenzien. Daar heb je de winkelier. Kijk, hij gaat de etalageruimte binnen. En... wat zei ik je? Hè?’
‘Je zei nog niks,’ bromde Kang. ‘Maar ik zie het wel. Jouw Pim Pandoer koopt maar liefst een hele bandrecorder...’
‘O zo!’ zei Tocky. ‘Zei ik het niet?’
‘Je zei het niet, zei ik al, maar toch is het zo,’ knikte Kang.
| |
| |
‘Asjeblieft! Dat zijn mannen met centen!’ knorde Tocky. ‘Dat koopt maar liefst een hele bandrecorder, om eventjes een stukje testament af te draaien.’
‘Hm, hm,’ bromde Kang. ‘En wij?’
‘Voorlopig wachten,’ antwoordde Tocky nadenkend. ‘Heel geduldig wachten. Opletten. En als we de kans krijgen: dat stuk band veroveren. Kang, blijf jij wacht houden. Ik ga wat eten halen van beneden. We zullen elkaar op de wacht aflossen.’
Kang schoof zijn stoel voor het dichtgeschoven gordijntje en bleef onafgebroken naar het hotel aan de overkant loeren.
Tocky haalde eten, deelde het met Kang, en at langzaam zijn portie op. Langzaam kauwde hij, langzaam nam hij af en toe een teugje bier, maar snel werkten zijn gedachten.
Hoe en wat! Hoe moeten wij dat bandje veroveren! Want dáár staat de tweede helft van het juwelengeheim op!
En wàt gaat Fer Donkers straks doen! Wat zal Pim Pandoer misschien vannacht nog gaan doen... Hoe en wat... Wat en hoe... Gaat Fer Donkers naar de politie? Dan: aftocht blazen, Tocky! Gaat Pim Pandoer naar een of andere grot in Han? Of... zal hij om een of andere reden René Mons nog nodig hebben?
In dàt geval... haha, in dát geval: als René Mons nog in het spel is, dan wordt de arme student een dubbele schakel. Schakel tussen Tocky en Pim Pandoer, en tussen Pim Pandoer en Tocky. Wat zàl de arme jongen zenuwachtig worden.
En... als ik de kans krijg, wat zàl ik die Pim Pandoer er deze keer eens heerlijk in laten lopen...
Tocky at en dronk... peinsde lang... heel lang...
Wat en hoe? Hoe en wat?
Hij was al lang klaar met eten, en had Kang al lang afgelost, en nog steeds was er aan de overkant geen nieuws te beleven.
* * *
De voorkant van het hotel, waar Fer en Bas waren binnengegaan, was maar erg saai. Er was werkelijk zo voor het oog niets te beleven.
| |
| |
En toch wàs er nieuws, daarbinnen. Daverend nieuws!
Fer en Bas hadden besloten, voorlopig maar een hotelkamer te huren. Daar konden ze rustig het bewuste bandje afdraaien. Ze trokken dus in het eerste 't beste hotel dat hun wat leek, en dat was ‘Hotel Grand’. Natuurlijk waren ze er zich helemaal niet van bewust, dat ze met zoveel belangstelling vanaf de overkant in het oog werden gehouden.
Toen Fer en zijn pleegvader een kamer hadden betrokken, haalde Fer allereerst maar eens de rode band uit zijn diepe broekzak. Jongens, die zag er deerlijk verfomfaaid uit!
Het was een glinsterend kluwen, waar Fer zo gauw geen raad mee wist. ‘Eerst maar even opbergen, oom Bas,’ vond Fer. ‘En dan meteen ergens een bandrecorder opscharrelen.’
Bas vond het uitstekend.
Fer deed de band in een kast, maar haalde hem er meteen weer uit. Hij aarzelde even en stak de band in zijn zak. Bas zag dat, en keek hem verwonderd aan.
‘Je kunt nooit weten,’ vond Fer. ‘Misschien is dit stuk band helemaal niet belangrijk. Misschien hebben de dieven van het testament dit stuk helemaal niet nodig. Dan hebben ze hun slag al geslagen, en is al onze moeite vergeefs. Maar ik wil toch zeker zijn van mijn zaak.’
‘Boe, boe, Pim Pandoer ziet spoken,’ spotte oom Bas. ‘Niemand heeft toch zeker gezien, dat jij dat stuk band daar bij de Maas hebt gevonden?’
‘Nee, nee,’ zei Fer nadenkend. ‘Voor zover ik weet: niemand. Maar een dubbeltje kan raar rollen. Ziezo, oom Bas. Gaat u even mee op zoek?’
Het tweetal stond weer op straat. Al heel gauw zagen ze een grote winkel, waar ze een bandrecorder konden bemachtigen.
Tot zover hadden Kang en Tocky dus gelijk. Maar Fer kòcht geen bandrecorder. Hij huurde er een. Dat ging niet zo heel gemakkelijk, want tenslotte was Fer voor de winkelier een vreemdeling en nu ja... vreemdelingen zijn beste mensen, zolang ze betalen wat ze uit de winkel meenemen.
| |
| |
Fer begreep dat. Hij betaalde dus het volle bedrag, maar de winkelier vond het goed dat Fer het apparaat straks zou terugbezorgen, zijn geld zou terugkrijgen, en een klein bedrag voor huur zou betalen.
Daar zat het tweetal in de hotelkamer. Bas stak een dikke sigaar op, want hij begreep wel dat hij voorlopig nog niet op de Imbosch zou zitten.
Fer had heel wat moeite om de wirwar van de verfrommelde band uit elkaar te peuteren.
Hij had twee lege spoeltjes van de winkelier gekregen, en op één daarvan wikkelde hij de band, te beginnen bij het zilverachtige uiteinde.
Voorzichtig prutste Fer alle lussen en kronkels uit elkaar. Hij moest ervoor zorgen, dat de band niet teveel kreuken kreeg, anders zou het geluid misschien teveel lijden.
‘Zo, oom Bas! Ik sta te bibberen van spanning!’ lachte Fer.
‘Ik ook,’ zei oom Bas. Hij liet meteen een grote kegel sigareas op zijn vest rollen.
Bas mopperde en poetste, en Fer stak de stekker van de draad in het stopcontact.
De motor begon te brommen.
Fer draaide een knop om, en daar draaide het lint. Oom Bas was klaar met zijn asruïne, en samen luisterden ze naar wat er nu te horen was.
‘... sss... prt... prt... van deze plek is: Alhambra! Alhambra is de plek in Spanje, waar ik vroeger zo graag droomde over de glorie van voorbije eeuwen. In het Alhambra lig...’
‘Sammernappels, Fer,’ kwam Bas er tussen. ‘Dan zullen we dus naar Spanje moeten. Is dat ver van de Imbosch vandaan?’ ‘Hè, oom Bas, wacht nou eventjes,’ mopperde Fer. De band draaide verder, en nu hadden ze een stuk niet goed gehoord.
Fer draaide de knoppen om, liet de band terugdraaien, en daar begon het weer.
| |
| |
Maar juist dat begin! Fer was niet tevreden.
‘Er komt nog iets vóór, en het is jammer, dat dàt er nu net niet opstaat, oom Bas,’ vond Fer. Hij draaide dat begin nog eens, en nòg eens, maar hij kon er niet uit wijs worden.
Ze luisterden maar verder, en oom Bas zei er niets meer tussendoor.
‘In het Alhambra liggen mijn schatten. En mijn notaris zal deze zo voordelig mogelijk verkopen, of de waarde hiervan laten taxeren. En de helft zal zijn voor mijn trouwe huisbewaarder, voor Charles Mons en zijn vrouw.’
‘De vader en moeder van René,’ fluisterde Fer er snel door.
‘En van de andere helft zal opnieuw één helft zijn voor het meisje Juliette en haar broer René samen. En van het laatste vierde-deel, dat nog zeer veel...’
Ze bleven zwijgend luisteren, totdat de laatste woorden hadden geklonken, heel zacht, heel aarzelend:
‘... en zo moge mij helpen... ik weet niet meer...... ik ben zo moe...’
Het bleef stil. De motor bromde, het bandje sliste langzaam verder. Fer draaide de knop om. De motor stond stil.
‘Er komt toch niets meer,’ zei Fer.
Minutenlang bleef hij zwijgen. Raadsels! Grote raadsels!
‘Dit waren de laatste woorden, die de zieke heer van Sur Meuse die avond gesproken heeft,’ zei Fer. ‘Korte tijd daarna kwamen wij in die kamer, toen de zieke daar lag te slapen. Hij heeft zijn rijkdommen dus verborgen...’
‘In Spanje,’ vulde oom Bas ontevreden aan. ‘Pak de spullen maar in, Fer. Betaal die kamer maar. Van slapen komt niets, dat voel ik al aankomen.’
‘Oom Bas!’ riep Fer uit. ‘U wilt toch niet hals-over-kop naar huis teruggaan? Nu er twee onbekende bandieten zijn, die mischien óók al het geheim weten? Het kan immers best zijn, dat op dat eerste stuk band óók de naam Alhambra wordt genoemd. Dat weten we niet... Nee, dat weten we niet...’
‘Ik zeg toch niet, dat we naar huis gaan?’ zei oom Bas. ‘Daar
| |
| |
ken ik jou te goed voor, Pim Pandoer. Vooruit, gooi die Salamander vol benzine, en we starten naar Spanje.’
Fer knikte langzaam nee.
‘Nee, oom Bas. Ik herinner me nog heel goed, wat we die avond in Sur Meuse hoorden. Weet u: het allereerste begin van die band. Daar sprak mijnheer Cauwenaer duidelijk over grotten! Ik verborg mijn rijkdommen in diepe grotten, zoiets was het. Wel... ik weet niet... weet niet...’
‘Wat is dan dat Alla-bramba, of hoe-heet-dat?’ vroeg oom Bas. ‘Vertel dat dan eerst eens!’
‘O,’ riep Fer uit. ‘Daar is zoveel van te vertellen. Als ik ooit nog eens rijk word, ga ik er beslist heen.’
‘Naar Spanje dus?’ vroeg oom Bas. ‘Dan moet ik mee, anders haal je weer streken uit. Vertel op. Wat is dat dan.’
‘Het Alhambra is een beroemd paleis in Granada. Dat is in Spanje. Honderden jaren geleden werd dat gebouwd door de Moren. Het is een van de prachtigste bouwwerken! Ik heb er wel eens foto's van gezien, en dan zou je er zó heen willen. Toen de Moren uit Spanje verdreven waren, werd het Alhambra gevangenis en ook nog vesting, van de Spaanse koningen. Er staan schitterende beeldhouwwerken in. Het is voor een groot gedeelte verwoest, maar alleen al wat er van over is, is een reisje best waard. Die mijnheer Cauwenaer wist toch wel, wat de moeite van het reizen waard is!’
‘En heeft ie dáár dan zijn juwelen verborgen?’ vroeg oom Bas verbaasd. ‘Gekke gewoonte, om je schatten te verbergen in een ruïne, waar het krioelt van vreemdelingen.’
‘Ik denk... ik denk van niet, oom Bas,’ aarzelde Fer. ‘Want ik weet het zeker: aan het begin van die band sprak mijnheer Cauwenaer van grotten. En het Alhambra is géén grot.’
‘Hm, hm,’ zei Bas Baanders met diep gefronst voorhoofd. ‘Het is in de grot, en het is niet in de grot! Ra, ra, hoe kan dat.’
‘Ik heb 'n idee!’ riep Fer plotseling uit.
‘Ha!’ lachte oom Bas. ‘Als het maar eens tijd wordt. Kom voor de dag met je idee, jongeman!’
| |
| |
‘We draaien eerst nog eens die band af. Goed onthouden, wat we horen. Dan breng ik die bandrecorder terug naar de winkel. En dan ga ik meteen even... Ja, eventjes een boodschap doen, hier of daar. Wacht u maar even. Eerst even die band terugspoelen, en luisteren.’
Het bandje draaide nog eens af, en Fer prentte zich de inhoud goed in het geheugen.
‘Die René!’ mompelde Bas. ‘Die krijgt met zijn zuster samen de helft van de helft. Dat is... het achtste deel van alles, voor hem alléén, als ik me niet vergis. Zou ie dat weten?’
‘Ik weet het niet... ik weet een heleboel niet, oom Bas, maar eerst moet ik weten, wat dat Alhambra zeggen wil.’
‘Een grot in Spanje,’ bromde Bas, maar Fer was al weg.
Hij bracht de bandrecorder terug naar de winkel, kreeg op een kleine huursom na zijn geld terug, en betaalde één leeg spoeltje. Daarop zat de tweede helft van het testament. Daarna kuierde hij rustig door de straten van Dinant.
Maar in die tijd had hij alweer een trouwe volgeling achter zich aan gekregen. Want...
‘Vooruit, Kang! Kijk, daar komt Fer Donkers naar buiten. Met de bandrecorder. Drommels! Nu wéét hij de rest van ons geheim! En wij weten het niet. Vlug! Schaduw mijn tegenstander. Ik kan het zelf niet zo goed doen, want hij kent mij te goed.’
‘En... en je zegt aldoor, dat hij je niet kent?’ stamelde Kang. ‘Hij kent me niet, en als hij eens wist hoe goed hij mij wèl kende, en nou: lopen! Daar gaat ie al, die radiowinkel in. Wacht hem op en volg hem overal. Kijk vooral goed, of hij niet met de politie in contact komt. Ik hou dat hotel in de gaten om te zien, of die dikkerd er nog uitkomt. Vooruit! Lópen!’
Kang liep al. Hij liep zelfs vlak achter Fer aan, toen die de radiowinkel uitgekomen was.
Fer kwam langs een politiebureau. Hij bleef lange tijd peinzend voor de geopende deur staan. Moest hij de politie niet waarschuwen? Oom Bas had het hem niet ronduit zo gezegd, maar Fer
| |
| |
had het drommels goed gevoeld: eigenlijk was hij verplicht, de politie in deze zaak te mengen.
Maar René dan! Die wilde hij nog sparen; zo lang mogelijk. Want René... die wás niet slecht! Die móest uit handen van de politie blijven! En resoluut stapte Fer het politiebureau voorbij...
Kang zuchtte van opluchting, want nu scheen Tocky gelijk te krijgen: nu zou die slanke jongeman daar vóór hem wel trachten om zelf op een of andere manier achter de juwelen aan te gaan! Dat kon een interessante geschiedenis worden.
Zo gezellig piekerend sjokte Kang als een schaduw achter Fer aan, zonder dat die er ook maar een ogenblik aan dacht, dat hij gevolgd werd. Wie kon er immers weten, dat Bas en Fer die band bezaten? Ha, geen vuiltje aan de lucht. Voor Fer zat er weinig spanning in. Als dat eerste stuk band óók al precies de plaats van de juwelen aangaf (en dat wist Fer niet), dan was de schat al lang weg. En stond de naam ‘Alhambra’ alleen op het stuk band, dat Fer bezat, wel, dan was het alleen eventjes uitvissen, wáár dat Alhambra stond. Wellicht niet in Spanje, dacht Fer.
Nu stond Fer voor een boekwinkel. Aandachtig bekeek hij de stadsgezichten, afgebeeld op een serie aanzichtkaarten. Het was alles Dinant, wat hij op die kaarten zag.
Nee, dat zocht hij niet.
Op 'n meter afstand naast hem stond ook een man te kijken. Kang bekeek de titels van allerlei boeken, die hij toch niet zou kunnen lezen. Het was alles Frans, wat de klok sloeg, en Kang was een echte Vlaming. Maar van opzij loerde hij naar Fer... Fer ging de winkel maar eens binnen.
Enkele seconden later volgde ook Kang. Het ging erg eenvoudig, en niemand had er erg in. De winkeldeur stond vanwege de warmte wijd open, en de klanten liepen in en uit.
Fer begon een praatje met de winkelbediende.
Hij vroeg zo het een en ander over de grotten in de Ardennen. Of er nog mapjes aanzichtkaarten waren, of zoiets...
De ijverige bediende kwam dadelijk met enkele pakjes kaarten aanzetten. Fer bladerde een mapje door.
| |
| |
De man vlak naast hem stond in een Frans weekblad te bladeren, maar hij keek schuins naast zich op de ritselende kaarten van de mapjes, die Fer doorbladerde.
Weer had Fer een mapje in de handen. Kang ontcijferde vlug wat er bovenop stond: ‘Grottes de Han’.
Hier deed Fer wat langer over. Aandachtig bekeek hij alle foto's van de verschillende grotten, die hier te bezichtigen waren. Hij praatte wat met de bediende, en Kang spitste de oren. Arme Kang! Hij verstond er geen woord van, want Fer sprak Frans met de man, omdat die nu eenmaal geen Nederlands verstond. (Of misschien niet wilde verstaan, zoals daar wel meer voorkomt!)
Fer verliet de winkel. Hij liep zo licht als een veertje, en hij lette op niets of niemand. Je kon zien, dat hij succes gehad moest hebben...
Kang draafde er achteraan, en zag al spoedig dat Fer weer naar ‘Hotel Grand’ ging. Kang schudde het hoofd, mompelde iets van ‘waardeloos’, en ging terug naar de Gouden Leeuw.
Daarboven in het goedkope kamertje had Tocky Tuimelaar de terugkeer van het tweetal gezien. Vol verwachting klopte zijn hart.
Maar de thuiskomst van Fer was heel wat opgewekter dan die van Kang.
In het logement ‘Lion d'Or’:
‘Hij heeft kaarten gekocht van de grotten van Han,’ wist Kang te vertellen. ‘Meer weet ik niet. Hij deed niets als Frans spreken. Ba!’
En in ‘Hotel Grand’:
‘Oom Bas, ik moet naar René Mons. Alstublieft. Ziet u die foto? Daar staat een prachtige grot. Les Mystérieuses: L'Alhambra. De mysterieuzen, het Alhambra. In de grotten van Han.’ ‘Dus niet in Spanje?’ vroeg Bas opgelucht.
‘Nee, in Han. Dat is enkele tientallen kilometers hier vandaan, oom Bas.’
‘Hup!’ commandeerde Bas. ‘Op naar Han. Voorwaarts mars!’
| |
| |
‘Ho, ho, oom Bas,’ lachte Fer. ‘Zó gemakkelijk gaat het niet. Nee... nee... dat zal zó gemakkelijk niet gaan.’
Hij stond diep na te denken, en herhaalde:
‘Al weet ik dan nu de náám van die grot, en al zou ik hem zelfs misschien kunnen vinden, dan nòg is het niet zo eenvoudig. Ik vrees dat ik toch een gids nodig zal hebben.’
‘Dan hoef je niet naar René te gaan,’ vond Bas. ‘We gaan morgen gewoon naar Han, met je Salamander. En dan zijn er wel toeristen, die de grotten gaan bekijken. Nou, dan gaan we gewoon mee. We letten goed op totdat we die Alla-Bramba zien, en eventjes later kom je terug om die juwelen van mesjeu Kauwelaar d'r uit te halen.’
Fer schudde het hoofd.
‘Nee, nee,’ zei hij maar. ‘Ik moet René Mons niet vergeten. Stel u voor, oom Bas, dat die twee dieven de schat nog niet ontdekt hebben! Dan zijn ze dus nog bezig, dat is logisch. En dan... gebruiken ze René misschien nog als schakel. Ze weten immers al, dat er een Pim Pandoer in het spel is. Daar zal René ze wel over verteld hebben. Wel... Pim Pandoer kan die schakel zelf óók gebruiken.’
Fer dacht nog even na.
‘Tot vannacht, oom Bas,’ zei hij plotseling. ‘Ik houd mijn bandje maar bij me. En gaat u maar een beetje langs de Maas wandelen. Dat is erg mooi 's avonds. De brug is verlicht. Ik kom terug, maar ik weet niet hoe laat.’
‘Wat ga je doen, Pim Pandoer?’ vroeg oom Bas nog. ‘Kan ik je wel alléén laten gaan? Zou ik niet meegaan om op je te passen?’ ‘Dag oom Bas, tot ziens!’
Fer verliet het hotel, en even later startte de Salamander.
De rode wagen reed langzaam de stad uit en volgde de Maas stroomafwaarts, heel langzaam, in de richting van Sur Meuse.
‘Geef je nummerbewijs nog eens,’ commandeerde Tocky, zodra hij zag dat Fer alléén met de Salamander wegreed. ‘En jij blijft dat hotel in het oog houden. Let op die dikkerd.’
| |
| |
Kang pruttelde verschrikkelijk: ‘Ben ik dan een permanente zonsverduistering, dat ik niks moet doen als schaduwen?’
Maar buiten de Gouden Leeuw pruttelde Kang's koffiemolen al, en Tocky reed vlug de Salamander achterna.
Het was broeiend warm. Er viel een sappig regentje, dat hoe langer hoe sappiger werd.
Tocky lette er niet op. Hij was een en al aandacht voor de rode auto daar vóór hem.
Zo, zo, bromde de kletsnatte Tocky. Zo, zo, gaat dat weer naar villa Sur Meuse! Zo, zo! Uitkijken, Tocky! We komen dicht bij elkaar, als ik me niet vergis. Er blijft maar één schakeltje tussen Pim en Tocky. Een zwakke, maar erg belangrijke schakel, onze René Mons!
|
|