| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk
Het halve testament
Tocky en Kangoeroe
hebben een drukke nacht!
Toen Fer Donkers zijn zaklantaarn op de voorbijrijdende auto richtte, werd de toch al zenuwachtige René Mons verblind, en hij schoot uit de bocht. Hij reed prompt de Maas in. Dat weten we dus al.
Maar de twee passagiers zouden geen ‘Tuimelaar’ en ‘Kangoeroe’ hebben geheten, als ze het gevaar niet bijtijds hadden zien aankomen.
Toen de cabriolet van mijnheer Cauwenaer op het donkere water afschoot, stoven de twee met verschillende kreten van schrik overeind; Kang als een trouwe waakhond met de bandrecorder in zijn voorpootjes.
‘Springen!’ riep Tocky. Die waarschuwing was heus niet nodig. Terwijl Tocky al in de struiken tuimelde, nam de Kangoeroe een kangoeroesprong, waar een wedstrijdspringer jaloers op zou zijn geworden.
Doordat Kang echter iets ná Tocky sprong, kwam hij gevaarlijk dicht bij het water. Tijdens zijn sierlijke sprong wierp hij de bandrecorder in de richting van de struiken. Zelf kwam hij precies op de rand van de oever terecht: keurig netjes, nog even doorknikkend in de knieën.
Tocky tuimelde driemaal over de kop, bleef even versuft liggen, en kwam weer bij doordat de vierkante bandrecorder onzacht tegen hem aanbeukte.
| |
| |
‘Aha, die hebben we nog!’ riep Tocky verheugd. Hij kroop overeind en zag dat de bandrecorder door de val nogal gehavend was. Het deksel was eraf geslagen en was nergens meer te zien. En de volle spoel - met het kostbare testament dus! - was er ook al afgerold.
‘Heb je onze juwelenschat?’ riep Kangoeroe, toen hij zich zo vlug mogelijk bij Tocky had gevoegd.
‘Bijna,’ bromde Tocky. ‘Alleen nog even die band zoeken, en dan nog even afdraaien, en dan nog even naar een of andere grot, denk ik. Vooruit, die band!’
Ze zochten, zochten, en... jawel! Een eindje verder voelden ze de spoel in het gras liggen. Het deksel van het apparaat zochten ze maar niet, want...
‘Vlug, weg!’ siste Tocky. ‘Daar komt iemand aan. Ze hebben het lawaai gehoord, natuurlijk.’
‘Ja, maar... René zit nog in die wagen!’ protesteerde Kang. Tocky aarzelde. Ja! Die René! Die moesten ze toch niet in de steek laten.
‘René Mons!’ riep Tocky op gedempte toon.
Er kwam van ergens heel ver weg een borrelend geluid. Maar de snel toeschietende man met de zaklantaarn was er al bij. Ruw trok Tocky zijn vriend Kang terug in de struiken.
De man in de zwarte overall kroop al in de auto.
‘Zie je 'm?’ fluisterde Tocky tot Kang. ‘In dat zwarte pakje? Dat is 'm nou. Mijn beste vriend. Pim Pandoer.’
Fer Donkers kon er toch echt niets aan doen, dat hij nu juist die zwarte overall aan had. En eerlijk gezegd: hij dacht er zelf niet eens aan, dat hij er op die manier toevallig weer precies uitzag als de vroegere zo roemruchte Pim Pandoer.
Waarom zou hij daar ook aan denken? Er was nu wel iets anders te doen, en met inspanning van al zijn krachten had hij de onfortuinlijke taxichauffeur dan ook al spoedig op de wal getrokken. Fer paste kunstmatige ademhaling toe, maar René Mons had nog maar heel weinig water naar binnen gekregen. Fer vermoedde,
| |
| |
dat hij alleen door de val, en wellicht ook door de schrik, wat versuft was.
René opende de ogen, en de schrik voer door hem heen, toen hij daar die felle lamp op zich zag schijnen. Bovendien had hij een schim gezien van een in het zwart geklede kerel, waar bovendien lange natte haars lierten dwars over het gezicht liepen. In ieder geval herkende hij niet de jongeman, die hij 'n paar uur geleden voor het eerst van zijn leven in Sur Meuse had ontmoet.
De zenuwen zaten de arme student danig dwars.
In zijn verbeelding waren het allemaal Tocky's en Kangoeroes, gestolen auto's en testamenten, die in wilde mengelmoes dooreen dwarrelden.
‘O... ik kon er niets aan doen,’ stamelde hij, terwijl hij zijn ogen sloot voor het felle licht. ‘Tocky Tuimelaar en Kangoeroe... vooral die Tuimelaar... en waar is dat testament?’
Fer Donkers wist niet wat hij hoorde!!
Tuimelaar? Kangoeroe? En... testament?
In een deel van een seconde flitsten ook bij Fer allerlei beelden door elkaar. De nerveuze René Mons. Het testament op de bandrecorder. Dat laatste... Zou dat iets met dit ongeval te maken hebben? Waarom was die jongeman niet rustig naar zijn bed gegaan?
Fer besloot voorlopig even te zwijgen. Alleen maar te luisteren. ‘Waar is... Tocky... ben je niet verdronken? Ik zag de Kangoeroe springen. O, waarom hebben jullie me in de steek gelaten! O... o... het is een schande. Het gesproken testament... het gesproken testament... Wat gaan jullie er mee doen? Naar de grotten... de onbekende grotten...’
Nu kwam Fer zelf er tussen.
‘Het testament van mijnheer Cauwenaer!’ zei hij gewaagd. Je kon immers nooit weten! Kwam die auto niet uit de richting van Sur Meuse?
‘Hij is ziek... doodziek... ik vind het een gemene streek... maar Tocky wilde het... en Kangoeroe wilde het ook... ik moest wel, maar ik wist niet dat ze in de villa geweest waren...
| |
| |
Ze dwongen me... o, bbbbbrrrr... ik heb 't zo koud... zo koud... zo koud...’
Heel vaag begon het tot Fer door te dringen, dat er iets niet in de haak was met het gesproken testament van mijnheer Cauwenaer. En ineens ontwaakte het speurders-instinct in Fer. Hij kòn het eenvoudig niet laten. Dat was nu eenmaal een oude hobby van hem.
Hij flapte het er al uit, nog voor hij er goed over nagedacht had. ‘Lig niet zo te rillen, kleine jongen,’ siste Fer, terwijl hij opzettelijk het licht van de lantaarn recht in René's gezicht liet schijnen. Hij boog zich vlak boven de bibberende drenkeling en fluisterde hem scherp in het oor:
‘Wáár is die bandrecorder! Zeg op, sukkel!’
‘O... ik weet niet... ik geloof Kangoeroe.’
René scheen in een soort bewusteloosheid in te sluimeren.
Fer wachtte geduldig af, tot de jongeman de ogen weer opende. ‘Wáár zijn die twee vrienden van je!’ zei Fer.
‘Weet niet... weet niet...’
‘Wat moesten jullie in Dinant doen!’
Fer waagde het er maar op: de auto zwaaide immers de weg op in de richting van Dinant.
‘Ik weet het niet. Ik denk... ik weet het niet. Misschien naar de grotten.’
‘Wèlke grotten!’ drong Fer aan. Sjongens, dacht hij, terwijl hij zich het begin herinnerde van het bandje, dat ze enkele uren tevoren nog hadden afgedraaid.
‘Dat zal wel... zal wel ergens in de grotten van Han zijn, denk ik. Het kan ook Rochefort zijn, want daar kwam monsieur Cauwenaer graag. Ook. Ik weet het niet... weet het niet.’
Fer kreeg het gevoel, dat er beslist iets niet in de haak was, en dat er snel moest worden opgetreden.
En weer drong het onweerstaanbaar bij hem op, en wéér flapte hij het eruit: ‘Zeg de waarheid aan je chef! Pim Pandoer!’
‘Hmmmm...,’ deed René onnozel. Die naam Pim Pandoer scheen hem niets te zeggen.
| |
| |
‘Pim Pandoer, chef van alles wat klautert en tuimelt en testamenten verovert. Pim Pandóer! zeg ik je!’
De laatste woorden riep Fer vrij luid, en de kleine verspieder in de struiken gaf de lange compagnon een elleboogstoot:
‘Pst! Hóór je het? Hij noemt zichzelf Pim Pandoer. Daar heb je 't gerammel al. Wáárom... Ik vraag me af: wáárom speelt hij de Pim Pandoer?’
Tocky wilde wat naar voren schuiven, maar hij was bang ontdekt te worden. Hij kon geen woord meer opvangen van wat Fer en René spraken.
Dat was trouwens niet veel. Fer begreep al, dat die René maar een heel klein rolletje speelde in een grote bandietenstreek. Hij sjorde René overeind. Deze steunde op Fers schouder, en na enkele minuten ging het lopen al heel wat beter. Fer ontdekte spoedig, dat het in hoofdzaak de schrik en de angst waren, die de jongeman zo van streek brachten.
Ze strompelden het kronkelpad op, waarbij Fer zich liet leiden door René, die min of meer automatisch de hem bekende weg insloeg.
‘En nu ga je ongemerkt je huis binnen,’ beval Pim Pandoer. ‘Je bent kletsnat, maar je zorgt ervoor, dat je huisgenoten daar niets van ontdekken. Begrepen?’
René bibberde wat onverstaanbaars.
‘En denk er om: bederf geen spelletjes, als Pim Pandoer meespeelt. Jouw Tocky Tuimelaar en jouw Kangoeroe zijn maar kleine mannetjes, vriend! Ook zij staan onder mijn bevelen, maar zoals wel meer met kleine jongens gebeurt: zij zijn een beetje ondeugend. Ze hebben mij dit snoepje willen afnemen, maar dat zal ze berouwen. Wacht op mijn orders. Begrepen?’
‘J... ja... mijnheer...’
‘Geen ge-meneer. Ik ben je chef, en je volgt mijn bevelen op. Mijn eerste bevel is: zorg ongemerkt je huis binnen te komen, en zorg dat niemand wat van je onnozel avontuur bemerkt.’
‘Jjjj... ja... mmm... mmmaar die auto?’
Drommels, ja, die auto! Wat moest René dáár op verzinnen?
| |
| |
‘Eh... je zegt maar dat je 'n ritje wilde maken. Waar of niet? En dat je verblind werd door mijn zaklantaarn. Waar of niet?’ René knikte opgelucht. Vooral toen hij even later door Pim Pandoer op het keukenplatje geholpen werd en hij zijn kamer kon binnengaan. Vlug hing hij - in het pikkedonker - zijn natte plunje voor het open raam te drogen. Hij kroop in bed en deed de hele nacht geen oog meer dicht.
Op de eerste plaats kon hij de doorstane emoties nog niet verwerken. Op de tweede plaats begon de sombere figuur van die vreemde Pim Pandoer steeds griezeliger voor hem te leven. En op de derde plaats kreeg hij diezelfde nacht nog bezoek...
Want Pim Pandoer en de drenkeling waren niet de énigen, die daar het donkere pad omhoog gekropen waren. Op korte afstand werden zij gevolgd: vanuit het struikgewas, de asfaltweg over, óók het pad omhoog. Tocky Tuimelaar en Kangoeroe.
‘Ik móet het weten! Ik móet het weten,’ bromde Tocky maar. ‘Ach kerel, laat ze lopen,’ mopperde Kang. ‘Laten we naar ons logement lopen en zo vlug mogelijk die band afdraaien. Dan horen we precies, waar...’
‘Stil! Jij kent Pim Pandoer niet. Jij weet niet...’
‘Zeg!’ bromde Kang ineens. Hij hield Tocky staande, en het tweetal vóór hen verdween in de duisternis.
‘Zeg! Weet die zogezegde Pim Pandoer, dat wij hier in de buurt zijn? En - dàt is in ieder geval zeker: hij kàn immers niets weten van dat testament?’
‘Hm, hm,’ peinsde Tocky Tuimelaar. Hij streek bedachtzaam zijn eeltige hand over zijn ongeschoren gezicht.
‘Hm, ik zal je eens wat zeggen, Kang! Ik wist volstrekt niet, dat ik die landgenoot van me hier zou zien. En voor zover ik weet... kàn hij ook niet weten, dat ik hier ben. Hij kan niets weten van dat testament. Tenminste... Misschien alleen 't begin. Het gedeelte, dat René ook gehoord heeft. En ik heb ondervonden, dat je nooit weet, wàt Pim Pandoer weet! Kom, anders verliezen we ze nog uit het oog.’
| |
| |
‘Ze zullen wel naar dat huis van René gaan, denk ik,’ veronderstelde Kang. Zijn veronderstelling was juist: ze zagen tegen de schemerlichte avondhemel het tweetal nog even met elkaar praten. Toen zagen ze, hoe René over het keukenplat in huis verdween. ‘Vlug!’ beval Tocky. ‘Ik moet vermijden dat die Pim Pandoer mij ziet.’
‘Hij weet toch niet...?’ wilde Kangoeroe protesteren.
‘Nee, nee, hij weet niets. Hij... haha! Hij kènt Tocky Tuimelaar niet eens. En toch zijn we gezworen vijanden. Ra, ra, hoe kan dat. Nou, zeur niet. Ga die zwartjanus achterna en probeer te ontdekken, waar hij heen gaat en wat hij van plan is. Ik... ik begrijp er niets van. In Nederland was die Pim Pandoer altijd de handlanger van de politie. Behalve... behalve één keer, heel lang geleden. Toen stroopte hij in zijn eentje de Imbosch af.
Zou... zou... Vlug! Daar gaat ie 't pad af. Over een uur ben je hier weer terug.’
Werkelijk, Pim Pandoer liep vlug het pad af. Op bevel en rugpor van Tocky sloop Kang er achteraan.
Tocky stond diep te peinzen.
‘Zou... zou... Pimmetje hier in het buitenland weer van het brave pad zijn afgeweken? Zou hij toevallig... toevallig... óók achter de rijkdommen van mijnheer Cauwenaer aan zitten? Zie je... dat moet ik weten. Kang zit achter hem aan, en ik ga bij René op bezoek. Dadelijk! Ik móet het weten!’
Tocky, die al beneden bij de Maas de kostbare bandrecorder van Kang had overgenomen, zette het apparaat nu even onder een struik neer, en nog geen vijf minuten daarna sloeg hij zijn benen over de vensterbank van René's slaapkamer.
Die lag al weer te rillen, want doordat hij met wijd open ogen naar de sterren had liggen kijken, had hij al lang de zwarte figuur van Tocky Tuimelaar gezien.
‘Pst! Wakker?’ fluisterde Tocky.
‘Ja chef,’ antwoordde René, die dacht dat Pim Pandoer weer op bezoek kwam.
| |
| |
Tocky vond dat ‘chef’ wel raar, maar enfin... hij stond al naast René's bed.
‘Wat moest die zwarte kerel bij je, daar bij de Maas?’
‘Zwarte kerel?!’ stamelde René verbaasd.
‘Ja, doe niet zo onnozel en hou me niet voor de gek. Die Pim Pandoer! Wat moest die van je!’
René bemerkte met schrik zijn vergissing.
‘O... eh... ik dacht dat jij de chef was?’
‘Chef? Wéér wat nieuws,’ bromde Tocky onzeker. Ja, hij moest oppassen, dat hij zich niet op een of andere manier versprak.
‘Die Pim... Pim Pandoer, die noemde zich chef. Chef van Tocky Tuimelaar en van Kangoeroe,’ stamelde René.
‘Wist die Pim Pandoer dat wij hier in de buurt zijn?’ vroeg Tocky met spanning.
‘Wist? Weet ik niet... ikke... ik zei gewoon, dat die band... ik weet het niet precies meer. Ik was zo suf van die val. Die lamp ook! Die verblindde me, Tocky. Ik kon er heus niks aan doen. En die Pim Pandoer heeft me d'r uit getrokken. Anders zou ik... zou ik vast en zeker... hu! Ik moet er niet aan denken.’
‘En ik moet er niet aan denken, wat 'n sukkel je bent. Dus Pim Pandoer weet van die bandrecorder af? Natuurlijk. Dat klopt. Ja... dat klopt precies...’
Tocky zweeg even, en dacht eraan, wat René hem had verteld: dat hij samen met de vreemdelingen die avond het begin van het bandje had gehoord. En zou Fer Donkers alias Pim Pandoer nu weten, dat ze de bandrecorder hadden gestolen?
‘Zeg op!’ siste Tocky nijdig, ‘heb je tegen Pim Pandoer gezegd, dat wij het testament hebben?’
‘Ik eh... geloof 't wel. Ik dacht... ik meende dat die Pim Pandoer er van wist. Hij zei: chef...’
‘Sukkel!’ siste Tocky woedend. ‘Grote sukkel! Denk er om! Zorg dat je goed maakt, wat je misschien... misschien helemaal bedorven hebt. Die Pim Pandoer komt bij je terug, reken daar maar op. Zeg 's...’
De sluwe Tocky Tuimelaar boog zich nu vlak over René heen,
| |
| |
en vroeg op dreigende toon: ‘Nog één vraag. Wie is Pim Pandoer?’
‘Hm?’ bromde René verbaasd. ‘Pim Pandoer? dat is... dat is Pim Pandoer, zou ik denken. Een Nederlander, zo aan zijn spraakte horen. Pim hoor je wel eens meer. Pandoer... nou ja... dat is 'n kaartspel, geloof ik. Of 'n soldaat van heel vroeger. Een soort soldatenhoofdman in Hongarije, geloof ik, die strooptochten ondernam.’
‘Geen sprookjes, m'n lieve jongen,’ zei Tocky dreigend. ‘Wie is Pim Pandoer?’
‘Ik... O! Ik snap 't al! Zeker 'n schuilnaam? Dat doen boeven altijd, niet? Nou, ik weet 't niet. Heus niet. Hij heeft dat niet gezegd.’
‘Slaap lekker, kleine jongen,’ sprak Tocky gerustgesteld. ‘En denk er om: als ik je laat komen, dan verschijn je in ons logement in Dinant. In “Les Trois Chevaux,” hè? In De Drie Paarden. Haha! En je spreekt tegen niemand, tegen NIEMAND, over deze nacht. Als je het toch doet, ben je je leven niet zeker. Welterusten.’ De verbaasde René wilde nog van alles vragen, maar Tocky Tuimelaar was al weer op het keukenplat, en met een behendige duik kwam hij vandaar naast het grintpad in de struiken terecht. Hij zocht de bandrecorder, vond die, en bleef geduldig wachten op de terugkeer van Kang.
Het liep op rolletjes. Kangoeroe dook uit de duisternis op, toen Tocky nog maar nauwelijks tien minuten had zitten wachten.
‘En?’ vroeg Tocky in de hoogste spanning.
‘Doodsimpel,’ antwoordde Kang. ‘Weet je nog van dat licht, waardoor René ineens werd verblind? Ja? Wel, daar is die Pim Pandoer van jou nu naar toe gegaan. Naar de plek waar dat licht vandaan kwam.’
‘Daar staat toch geen huis?’
‘Nee, maar een auto. Een grote...’
‘Een grote knalrode auto, hoog op de wielen, net als 'n kip op hoge poten,’ vulde Tocky aan. ‘Dat is de beruchte Salamander, die kan rijden en varen.’
| |
| |
‘Hm, je bent goed op de hoogte,’ bromde Kang. ‘Nou, daar ging die zwarte meneer in. Heel doodgewoon. En er was nòg 'n man bij. Hij stond naast die wagen en zette een stem op als een kerkorgel. Het was dezelfde als die we vanavond de villa van Cauwenaer hebben zien binnengaan. Die stoomhamer, zoals jij hem noemde.’
‘Een boom van een vent, die tegen mijn vriend Pim begon te razen in de geest van: sammernappelse kwajongen, of iets dergelijks.’
‘Drommels, je weet 't goed!’ stamelde Kang.
‘Ja, helaas, ik heb gelijk,’ zuchtte Tocky. ‘Die Goliath steekt zijn neus in al mijn avonturen; hij doet de stomste dingen van de wereld. Dingen die niemand verwacht, en waardoor hij de hele boel in de soep laat lopen. Voor mij tenminste... Nou, ga door. Wat zei Bas Baanders!’
‘Wel, niet veel. Ben je slammerpappels... of zoiets dan... Ben je weer aan het... haha! Aan 't pandoeren, zei-d-ie! Ja oom Bas, zei die ander. Ik kan 't heus niet helpen, maar ik móet en zàl dat testament te grazen krijgen.’
‘Zéi-d-ie dat?’ vroeg Tocky ongerust. ‘Zozo... dus meneertje zit óók achter dat testament heen. Hoe - is - het - mógelijk! En toen? Vooruit, ik moet precies weten, wat hij van plan is. Had hij het over de politie?’
‘Hm?’ aarzelde Kangoeroe. ‘Politie? Nee, ik geloof 't niet. Ze gingen samen de auto in. Vlak voordat Pim Pandoer het portier dicht sloeg, trok hij dat zwarte pakje uit, en toen stond daar een doodgewone jonge man. En dat was dus Fer Donkers.’
‘Juist. Dat klopt alweer precies,’ bromde Tocky nadenkend. ‘Hoorde je nog iets?’
‘Nee... nee... Ja, toch nog wel. Oom Bas - zei hij - zo gauw die auto gemaakt is, ren ik achter die twee schuimspanen aan. Een Tocky en een Kangoeroe. Ik zàl ze vinden. Want dat testament zàl ik hebben. Nou, toen klapte het portier dicht. Ik bleef nog 'n tijdje kijken, maar ze liggen nu allebei zoet te slapen.’
‘Hier,’ gebood Tocky. Hij duwde Kangoeroe de bandrecorder
| |
| |
in de handen. ‘Jij bent groter en sterker dan ik. Draag ons testament. Op mars, naar De Drie Paarden. Zodra we daar zijn, zal ik het ding afdraaien. Want we moeten naar die grot, direct! Vóórdat die twee me voor zijn. Haha, ze hebben dus motorpech... Goed zo. Héél goed! Hun pech is ons geluk. Een tijdrace naar de juwelen van monsieur Cauwenaer!’
De lange en de korte schim stapten door de doodstille nacht de lange asfaltweg over, naar Dinant.
Er was geen sterveling te zien. De sterren pinkelden aan de hemel. Het was niet eens erg opgefrist na die onweersbui, en je kon zó wel voelen, dat het de volgende dag snikheet zou worden.
‘Hebben we René nog nodig?’ vroeg Kangoeroe plotseling.
‘Ik hoop 't niet,’ bromde Tocky. ‘Zo'n sukkelaar. En ik gelóóf ook niet, dat we hem nog nodig hebben. Tenminste... in die grotten... Het is daar een doolhof, man. En ik heb al begrepen, dat René daar waarschijnlijk wel de weg weet. Dan zou hij ons toch misschien nog als gids moeten dienen. Enfin, nu eerst maar eens die band afdraaien. Kijk, daar heb je de stadslichten van Dinant. Zeg, morgen is die koffiemolen van jou toch weer gerepareerd, niet?’
‘Hm, als jij de kosten voorschiet,’ bromde Kangoeroe. Ze kibbelden daar nu echter niet verder over, want ze waren onder een lange rij bomen door in de slapende stad gekomen. Ze wilden niemand ontmoeten. Ongehinderd bereikten ze hun logement. ‘De Drie Paarden,’ grinnikte Tocky. ‘En hier zullen we het geheim van de juwelen achterhalen.’
* * *
Daar binnen in de Salamander stormde het inderdaad nog aardig. Bas Baanders was als door een bijzondere ingeving wakker geworden en miste zijn pleegzoon.
Hij liep eens om de auto heen, vond natuurlijk niets, en bleef toen als een schildwacht naast de wagen staan.
Toen Pim Pandoer dan eindelijk uit de duisternis opdoemde,
| |
| |
brandde oom Bas meteen maar los met ‘sammernappelse kwajongen’ en zo. Maar Pim maakte zich niet erg dik. Hij kende die onweersbuien van oom Bas wel. Daarbij moest je net doen als bij ieder ander onweer: rustig afwachten tot de bui over was.
Hij trok zijn overall uit en loodste oom Bas de auto in.
‘Ik kan 't heus niet helpen, oom Bas,’ zei Fer, terwijl hij het portier achter zich dicht trok. ‘Ik kan er niets aan doen, maar dat testament móet en zàl ik hebben!’
Ze gingen ieder languit op hun bank liggen. Oom Bas achterin, Fer voorin.
De nacht rustte doodonschuldig over de Ardennen.
‘Ik zou wel eens willen weten, welke sterren dat zijn,’ mompelde Fer.
‘Nou, dat daar is de Grote Beer, en die ene is Sirius geloof ik,’ bromde oom Bas. ‘Dat heb je laatst zelf nog eens uitgelegd, geleerde sterrenkijker.’
‘Nee, die bedoel ik niet, oom Bas,’ droomde Fer. ‘Ik bedoel die sterren, die vannacht bij René in de auto zaten. De sterren, die het testament van mijnheer Cauwenaer gestolen hebben. Wie zijn dat? Wie is Tocky Tuimelaar? En wie is de Kangoeroe? Dat wil ik weten. Hè, dat die Salamander nou ook kapot is! Morgenvroeg haal ik een monteur, oom Bas. Zodra ik 'n uurtje geslapen heb en de zon opkomt.’
‘Nou, welterusten dan,’ bromde oom Bas. Hij kroop behaaglijk op zijn zij en snurkte binnen een minuut.
Fer lang nog heel lang te piekeren, maar hij zag natuurlijk helemaal geen oplossing. Die René... arme jongen! Helemaal geen misdadiger. Die moet ik even in de gaten houden, piekerde Fer. Héél eventjes in de gaten houden. Voordat er ongelukken met die jongeman gebeuren.
Zo sluimerde zelfs Fer nog in. En intussen zaten Tocky en Kangoeroe diep voorover gebogen in hun kamertje. In de Drie Paarden.
De motor van de bandrecorder zoemde. Tocky probeerde alle knoppen, net zolang totdat er leven in het apparaat kwam. Hij
| |
| |
wist niet precies, hoe je met zo'n ding moest omgaan, maar hij was lang niet dom.
Door de val was het lint voor een groot gedeelte van de spoel afgewikkeld. Voorzichtig ontwarde Tocky het rode lint en liet het Kang weer op de spoel wikkelen.
Toen dat klaar was, kostte het nogal wat moeite om het lint goed door het apparaat te leiden, maar eindelijk...
* * *
‘Ja! Zo moet het geloof ik. Voorzichtig. Even proberen... Ja! Zie je, Kang? Het lint loopt nu op de lege spoel, die gelukkig niet van het toestel afgerold is. Dat is nog boffen.’
‘Ik hoor niks,’ mopperde Kang, met zijn oren vlak boven het toestel.
‘Ha, allicht niet,’ fluisterde Tocky spottend. ‘De versterker staat nog helemaal teruggedraaid. Wacht even. Stil. Niets zeggen.’ Tocky stond op, sloop naar de deur en deed die plotseling open. Hij stond vlak voor de verschrikte herbergier, die daar achter de deur had staan luisteren, gekleed in lange broek, hemd, en blote voeten...
‘Bonsoir, bonne nuit, messieurs,’ bromde de man, verward omdat hij zich betrapt zag.
‘Bonne nuit, goeienacht vader,’ spotte Tocky. ‘Non merci, pas de vin, geen wijn. Nous allons nous coucher, we gaan lekker dutten. Bonne nuit, bonne nuit monsieur!’
Tocky deed de deur voor de onthutste man dicht en ging weer bij Kang zitten.
‘Ziezo, die is geschrokken. Die zal wel niet meer luisteren. Je kunt maar nooit weten, hoeveel Vlaamse woordjes die monsieur toch nog verstaat! Het testament gaat nu spreken, Kang! Alleen voor ons! Luister goed!’
Tocky draaide de versterker voorzichtig wat naar rechts, en daar hoorden de twee leperds de laatste woorden, die mijnheer Cauwenaer die avond had gesproken.
| |
| |
‘Maar de Heer van leven en dood zal getuige zijn, dat ik mijn laatste reis niet alléén wil volbrengen. Op deze laatste tocht wil ik een klein beetje goed maken, wat ik tijdens mijn leven tekort geschoten ben.’ ‘Ha, aardig toch van die man, hè?’ bromde Kangoeroe. ‘Dat hij net nog op het nippertje aan ons, arme jongens, heeft willen denken. Als hij nu maar zegt...’
‘Stil! Die band wacht niet op jou,’ siste Tocky.
Ze luisterden weer, diep gebogen over het toestel, dat maar héél zacht de woorden van het testament liet horen. Zelfs de muren van dit kleine kamertje zouden geen woord hebben kunnen opvangen...
‘Hoor, hoor,’ waarschuwde Tocky. ‘Daar komt het!’
En ze hoorden de vermoeide stem van mijnheer Cauwenaer: ‘...in deze grot - rechts in de spelonk - tussen twee verticale spleten - zult ge een kleine, bijna onzichtbare horizontale spleet vinden. Druk daarin met een spits voorwerp...’
‘Wèlke grot dan?’ vroeg Kang.
‘Stil toch!’ snauwde Tocky.
‘...en een kleine kist zal zó voor het grijpen liggen. En de naam van deze grot... De naam... Prt. Prt. Sssss.’
Verbaasd keken de twee elkaar aan. De naam van deze grot is prt prt ssss, en afgelopen was het verhaal. Verbouwereerd keken Tocky en Kang naar het rode lint, dat juist op die plek afgebroken was. De spoel draaide lustig voort, maar de rest van het lint zat er niet op!!!
Daar had je die Tocky moeten zien. Als een klein briesend leeuwtje liep het manneke door de kamer te ijsberen. Bas Baanders had daar een voorbeeld aan kunnen nemen.
‘Wel donder en bliksem! Wel alle potverdriedubbelde klungelaars. Zo'n eend! Zo'n zenuwdribbel! Zo'n onnozele, stomme en drie-dubbel-overgehaalde ezel!’
Kang keek bang naar Tocky, alsof die litanie voor hèm bestemd was. Tocky toornde woedend verder.
‘Dat me die René, die sukkel, ook in de Maas moest rijden. Zie je het niet? Zie je dat dan niet?’
| |
| |
Met grote kalfsogen staarde Kang zijn woedende leider aan. Hij zag van alles, maar blijkbaar toch niet datgene wat Tocky bedoelde.
‘Nou, en ik zie het zelf ook niet!’ blafte Tocky verder. ‘Namelijk de rest van dat vervloekte testament. Kijk! Tijdens de sprong uit de auto heb je die bandrecorder naar mijn ribben gesmeten. Zie je? De spoel is er afgerold!’
‘Ja, ja,’ stamelde Kang, die zich dat herinnerde.
‘Nee, nee!’ stoof Tocky op. ‘Dat zie je niet, want hij zit er weer op. Maar dàt! Dat! Die band is een heel eind afgerold, en wij, sukkels, hebben er niets van gemerkt. Wij hebben die band er zó afgerukt, meegenomen, niet wetend dat de rest van dit kostbaar geheim ergens... ergens in de struiken wappert. Méé! Direct! Méé!’
‘W... w... waarheen?’ stamelde Kang. ‘O,’ lachte hij dadelijk er bovenop. ‘Ik snap je, Tocky. Dat stuk band halen, natuurlijk.’
‘Natuurlijk! Wat hebben we nou aan een half testament! Hup! Méé, nog voordat ze daar bezig zijn, die auto uit de Maas te vissen.’
Kangoeroe sjokte gedwee achter zijn verbolgen heer en meester aan. Tocky was - geheel tegen zijn gewoonte in! - zijn zelfbeheersing volkomen kwijt. Dat hij, slimme in- en uitbreker, ook zó onnozel geweest was, niet te merken dat er blijkbaar nog een heel stuk van die band in de struiken achtergebleven was.
Het tweetal stapte regelrecht het logement uit, de stille straten van Dinant door. Kangoeroe had zelfs nog moeite, de ongeduldige Tocky bij te houden.
In het noordoosten werd de hemel paars en roze...
Ze waren al weer halverwege op de weg naar de verongelukte auto, toen Tocky plotseling zijn metgezel staande hield.
‘O, aartssukkel!’ riep Tocky wanhopig uit. Hij greep naar zijn wilde haardos, die in geen drie weken een kam had gezien.
‘Ja,’ zei Kang alvast maar, al wist hij beslist niet wat voor aartssukkeligs er nú weer aan de hand was.
| |
| |
‘Die bandrecorder!’ riep Tocky uit.
‘Nou, die staat op tafel. Die zal niet weglopen, Tocky.’
‘Maar die bànd!’ kreet Tocky. ‘Dat testament! En die herbergier dan. Die zit natuurlijk te snuffelen.’
‘Hij spreekt Frans,’ trachtte Kangoeroe de storm te sussen.
‘Levensgevaarlijk!’ riep Tocky uit. ‘Er hoeft er maar ééntje zo snugger te zijn, ééntje die Vlaams spreekt, of minstens verstaat, en...’
‘Tja!’ zei Kang, terwijl hij moedeloos zijn armen ophief. ‘Dan weten ze het. Tenminste... Dan weten ze het niet! Wij weten het immers óók niet precies?’
‘Lópen!’ riep Tocky. Hij wees met gestrekte arm langs de weg terug naar Dinant.
‘Lópen! Hálen dat ding!’
‘Moet ik die hele bandrecorder weer meeslepen?’ klaagde Kang. ‘Néé, die bànd! Haal die band eraf. Vlug. Lópen!’
Kang wilde al een drafje inzetten, toen Tocky zich bedacht.
‘Hier!’ beval hij. ‘Ik zal zelf wel gaan. Jij weet niet, hoe je die band eraf moet halen, en dan trek je het hele ding aan flarden. En er staat precies op, welke kieren en welke naden, en weet-ik-het! Ga jij verder en zoek dat stuk band. Vlak bij die struiken waar de auto te water raakte. Lópen!’
Kang wilde de andere kant inslaan, op weg naar de tweede helft van het testament.
Opnieuw klonk er een tegenbevel.
‘Hier! Dat kan óók niet. Je zou zo regelrecht die lui in de armen lopen, en vragen of ze misschien ook een rood bandje met een half testament hebben gevonden. Kom, samen terug. Niets aan te doen. Jij kunt alleen maar springen, en verder niks.’
Het tweetal rende terug naar Dinant.
‘Wacht hier maar,’ zei Tocky, toen ze bij De Drie Paarden waren aangekomen. Snel holde Tocky alleen de trap op, plofte zijn kamer binnen, en zag juist nog, hoe de herbergier zeer ijverig de tafel afstofte.
‘Bonjour monsieur,’ grinnikte de man verlegen.
| |
| |
Tocky zei niets, keek hem woedend aan, en griste het bandje van het toestel af.
Toen Tocky en Kangoeroe eindelijk weer de plek van het ongeval hadden bereikt, stond de zon al aardig hoog boven de Maasvallei, en in de verte piekte het stalen geraamte van een kraanwagen boven de struiken uit.
Kang maakte zijn lange passen nog wat langer, en Tocky dribbelde eveneens in versneld tempo. Maar plotseling trok hij Kang bij de arm.
‘Pst,’ fluisterde hij. ‘Het noodlot achtervolgt ons niet: het gaat voor ons uit. Zie je die twee daar? Die éne, dat is 'm.’
Kang en Tocky stonden stil op de hete asfaltweg en keken naar de twee wandelaars, die enkele tientallen meters voor hen uitliepen, eveneens blijkbaar op weg naar de kraanwagen.
Eén van de twee droeg een overall.
‘O,’ zei Kang op ingehouden toon. ‘Je bedoelt je Pim Pandoer? Ik zie hem. In die overall. Maar... vannacht droeg hij toch 'n zwarte? Dit is een grijze!’
‘Och wel nee, die ander is het. Die ernaast loopt. En de man in de overall is een monteur. Wacht, we kunnen ze nu niet voorbij lopen. Voorzichtig... als ze eens omkijken... Die Fer Donkers mag me in geen geval zien.’
‘Snap ik niet,’ bromde Kang schouderophalend. ‘Vannacht zei je nog, dat hij je niet kende.’
‘Hij kent me niet, en hij kent me wel,’ zei Tocky. ‘Let op... misschien gaat hij met die monteur mee naar zijn auto. Dan kunnen wij daar in de struiken bij het water zoeken naar de rest van dat bandje.’
Ze verborgen zich achter de heesters en keken toe.
Het viel hun niet mee. Fer liep met de monteur mee, het pad op omhoog. Maar daar kwam juist Bas Baanders naar beneden. Hij praatte even met Fer en de monteur, en liep naar de kraanwagen. Daar stonden heel wat mensen te kijken.
Bas Baanders voegde zich bij René, die stond te praten met zijn vader en zuster.
| |
| |
‘Drommels,’ mopperde Tocky. Er was geen sprake van, dat ze ongezien bij het struikgewas konden komen.
De twee mannen bleven met eindeloos geduld wachten, maar het werk met de half in het water liggende auto nam heel wat tijd in beslag.
‘Toch geef ik het niet op,’ fluisterde Tocky tot Kang. ‘Dat stuk band móeten we hebben.’
Na een half uurtje kwam Fer Donkers alleen het pad af. Hij praatte even met Bas en René, wees naar boven, en knikte geruststellend. Het wilde zoveel zeggen als: laat die monteur maar gaan, die maakt het wel in orde.
En opnieuw konden Tocky en Kang blijven wachten.
‘Kang,’ zei Tocky, toen er ruim een uur voorbij was, ‘ga jij er op af. Ze kennen jou niet, dus je kunt best ongemerkt eens tussen de struiken neuzen.’
‘Hm, hm,’ bromde Kang. ‘Ze kennen me wèl. Ik ben hier vaak geweest. Je hebt veel kans dat de zus van René me kent. Dat is al erg genoeg, niet? Die René krijgt een hartaanval als hij me ziet, en hij zal zich beslist verspreken.’
Ja, dat moest Tocky bij nader inzien toch toegeven.
‘Wacht maar,’ zei de kleine man grimmig. ‘Ik zal het zelf wel weer opknappen.’
Hij liet Kang aan zijn lot over en kroop weg in de struiken. Hij loerde oplettend door de takken naar de mensen bij de kraanwagen. Maar vooral hield hij de bekenden in het oog: René, diens zuster, en niet te vergeten Fer Donkers en Bas Baanders.
Tocky kon het nog maar niet geloven: die Fer en Bas kuierden daar maar rustig met René en Juliette. Niets wees er op dat René in de vriendelijke jongeman die griezelige Pim Pandoer van de voorbije nacht vermoedde...
Toneelspelen kan hij in ieder geval goed, mopperde Tocky. Als hij nu maar eens behoorlijk loopt te suffen, dan kan ik misschien...
Centimetertje voor centimetertje schoof Tocky naar voren. Aan
| |
| |
zijn sjofel pakje was niet veel meer te bederven, dus daar hoefde hij niet op te letten.
De struiken zaten goed in hun blad, en Tocky kon rustig voortsluipen. Er was niemand die het in zijn hoofd haalde, hier tussen te gaan lopen, of zelfs maar even er in te gluren.
Tocky probeerde zich te herinneren, wáár hij in die donkere nacht ergens dat bandje had teruggevonden.
Daar zag hij een grasveldje. Niet meer dan tien passen breed. Tocky hurkte diep in elkaar. Dáár moest hij ongezien overheen zien te komen, dat stond vast. Want hij had de struik herkend, waar hij die nacht het bandje had teruggevonden, nadat het blijkbaar een heel eind weggerold was.
De zon brandde fel op Tocky's rug. Hij wachtte totdat Fer en Bas met de zus van René hun wandelingetje beëindigden. René zelf stond gelukkig net weer even bij de auto te kijken, en praatte met zijn vader.
De drie wandelaars keerden zich om en kuierden terug.
Vliegensvlug stak Tocky het grasveldje over. Niemand had hem gezien. Ziezo. De volgende etappe. Tocky stelde zich weer goed verborgen op en begon stelselmatig het nieuwe terrein af te speuren.
Hij moest hier dubbel voorzichtig zijn, want de wandelingetjes van Fer, Bas en het meisje strekten zich tot hier uit.
Tocky bukte zich en hield de adem in. Vlak langs zich, op het asfalt, zag hij drie paar benen voorbij marcheren... Even later weer terug...
Van het gesprek dat het drietal voerde ving hij geen woord op. Daarvoor maakte de takel van de kraanwagen teveel lawaai.
Nu, het ging daar ook niet om. Het ging om de tweede helft van het testament!
Er verliep weer een half uurtje. Tocky had ieder grassprietje afgespeurd. Pffff... wat was het heet...
Maar eensklaps vergat Tocky de hitte. Hij sperde zijn ogen wijd open, en er trok een overgelukkige glimlach over zijn mond.
Want daar... nog geen tien meter verder... daar glinsterde iets roods... Smal, heel lang, en vuurrood...
|
|