| |
| |
| |
Elfde hoofdstuk
Zo'n edele Rode Spin toch!
Bas vindt honderden guldens en eet zeepsopsoep
Tranen, tranen, en nog eens tranen....
‘Heren,’ zei Rode Spin met een vriendelijk gezicht. ‘Ik heb ontdekt, dat mijn slechte daden geen geluk gebracht hebben. Ik ben besloten, mijn leven te beteren.’
‘Zo,’ bromde Bas. ‘Dat wordt tijd.’
Een boze blik van rechercheur Wester deed Bas verder zwijgen. Het was uitsluitend op aandringen van Van Dijk, dat de ‘burgers’ Donkers en Baanders bij het onderzoek in het bureau aanwezig mochten blijven, maar dan moesten ze hun mond houden als hun niets werd gevraagd.
Rode Spin keek Bas even gemeen aan, en vervolgde rouwmoedig: ‘Ik zal u meteen alles vertellen, heren. Alstublieft.’ Hij reikte rechercheur Wester het pakje aan.
‘De juwelen van Mrs. Mary VanderAA. Ik heb ze gestolen. Jonkheer Harry Sterrenborg van Talingen en Isaac Mockerhahn waren mijn handlangers. En om u tijdrovend onderzoek te besparen, deel ik u meteen maar mee, dat ik gelogeerd heb in een logement in de Vrouwestraat, dat bij ons bekend staat als De Goudmijn. Ik heb me daar ingeschreven onder de naam van S. Vermeulen. De S van Sjarel, en de V van Vroet. Sjarel de Vroet, Roermond.’
De verbazing om die royale bekentenis was algemeen.
‘Dus eh.... Jij bent in het Boulevard-Hotel geweest?’ vroeg
| |
| |
Wester. ‘Jij bent via het balkon in de kamer van de dames binnengedrongen, en jij hebt die juwelen gestolen?’
‘Om u te dienen, heren,’ glimlachte Spin met een sierlijke buiging.
‘Zo, zo’, mompelden de heren. Het bleef een tijdje stil.
‘Als ik zo vrij mag zijn, heren,’ begon Fer toen, ‘ik geloof.... eh.... dat ik de heer De Vroet niet helemaal geloof.’
‘Sjuust,’ zei Bas met een stevige hoofdknik. ‘Op z'n Hollands gezegd: die Spin liegt of 't gedrukt staat. Punt.’
‘Haha, die oom Bas,’ lachte Fer. ‘Hebt u 't ook door?’
‘Wat dacht jij dan, Pim Pandoer,’ vroeg Bas boos. ‘Dat Bas Baanders van de Imbosch zo gek is, ooit één woord van die leugenspin te geloven. Moet je 's horen, mesjeu!’
Bas wendde zich tot zijn aloude vriend Van Dijk.
‘Moet je nou 's eventjes horen, hèl Als die Spin nou zelf, in hoogsteigen persoon, die tranen gestolen heeft, hè? Wat moest die jonker er dan mee doen? En waarom moest die jonker dat pakje naar Moker brengen, hè? En waarom moest die Moker helemaal naar de duinen rennen om die Spin dat pakje te geven, dat.... haha.... la-me-nie-lache, mesjeu!.... dat die Spin zelf eventjes van die dames geleend had? O zo. Ik zeg: punt.’ De ‘heren’ glimlachten om deze toespraak.
Maar.... natúúrlijk, Bas had gelijk.
De rouwmoedige bekentenis van Rode Spin klopte niet helemaal. ‘Zal ik je 'ns wat zeggen?’ bromde Bas heel zacht naar Fer. ‘Ik zeg je.... d'r zit er nòg eentje tussen, en die wil Spin nou sparen door zelf de schuld op zich te nemen. Zie je.... als die lui d'r eentje buiten kunnen houden.... dan hebben ze er later misschien voordeel van.’
Wat Bas daar zei, was heel waar.
Maar Fer zei niets....
En zo kwam het, dat Spin voorlopig bij Moker en Jonker werd opgesloten, en dat de overige spelers in dit mysterie naar De Goudmijn trokken, om daar even rond te neuzen.
| |
| |
De logementhouder was boos. Zoveel politie was niet goed voor de goede naam van zijn hotel!
Maar de heren trokken het smalle trapje op en bevonden zich even later in het kamertje van de heer S. Vermeulen.
Er was niet veel te zien.
Er was een klein houten aanrechtje met een gasstelletje er op. In de gootsteen stond een pan met afwaswater. Het was er ongezellig koud, want de hoge gast was - zo zei de eigenaar van De Goudmijn - voor 'n paar dagen afwezig.
‘Die paar dagen zullen wel 'n paar maanden worden,’ merkte Bas op. ‘Maar ik zeg je, mesjeus, dat ik 't hier koud vind.’ Ze bibberden allemaal.
‘Fer, maak jij dat kacheltje eens aan,’ gebood Bas.
Ze keken allemaal rond, want er kwam geen antwoord. Zelfs geen Fer. Want die was er niet....
‘Hm,’ bromde Bas. ‘Dat deed ie als kleine jongen al: als ik 'm 'ns nodig had, was ie er tussenuit geknepen. Zo'n aap. Hm. Nou heren, jullie snuffelen nog maar 'n tijdje, dan maak ik de kachel even aan.’
Bas bukte zich, deed de kachel open, en zag dat die uitgegaan was zonder leeg te branden.
‘Moet ik dat ding nog leeghalen ook,’ mopperde Bas. ‘Het lijkt wel of ik thuis ben.’
‘Och Bas,’ vond Van Dijk. ‘Laat maar, kerel. We gaan toch over 'n kwartiertje....’
Verder kwam Van Dijk niet.
Want van boven had Bas zijn arm in de kachel gestoken om de halfverbrande papieren er uit te halen.
En toen hij even naar de bruingerande papieren keek, riep hij enthousiast:
‘Hoi, leve de Goudmijn, heren. Kijk 's eventjes aan!’
Bas stak de papieren in de hoogte.
Het was een bosje half verbrande briefjes van honderd.
‘Hahaha, die juwelenspin,’ galmde Bas. ‘Die dacht dat ie al
| |
| |
zó ver was, dat ie zijn kachel met briefjes van honderd kon aanmaken.’
Maar plotseling was iedereen stil. Ook Bas.
Plotseling was er een nieuw probleem komen opduiken, dat eigenlijk al oud was, maar waar niemand van deze heren meer aan had gedacht.
Het raadsel van de valse briefjes van honderd!
Deze zaak was verder door Vermolen en zijn staf in handen genomen, terwijl Wester en zijn collega's de juwelenroof behandelden.
‘Hééé....,’ klonk het uit vele monden.
‘Ja!’ zei Bas. ‘Je zou werkelijk zo zeggen: hé!’
Het onderzoek begon opnieuw.
Nu werd er op heel andere dingen gelet.
Ze onderzochten boekjes, de papiermand, de tafellade.
Er werd een adresbandje gevonden, afkomstig uit Marseille. Ze vonden een ‘Paris Match’, en al spoedig zagen ze een bladzij, waar sporen van lijm op zaten, in de vorm van een vierkant. Daar had iets onder gezeten.
Hé! Hé....
Enfin, Bas was tevreden en liet de heren nu maar snuffelen. Hij stak de kachel maar niet aan, want hij had op de richel van de schoorsteenmantel een pakje soepblokjes gevonden.
Hete soep, mensen, dat is 'n weldaad in 'n koude kamer van 'n Rode Spin.
Bas wilde juist zijn pas met water gevulde pan op het gas zetten, toen de deur openging.
‘Hallo!’ riep Bas uit. ‘Waar ben jij geweest, Fer? We hebben de valse biljetten gevonden, kerel. Ik! Ik zeg: ik! Ha, we hadden er geen Pim Pandoer voor nodig, hoor. Maarre.... eh....’
Bas zweeg ineens.
Fer was helemaal niet enthousiast. Bas vond zelfs, dat hij 'n beetje pips zag.
‘Waar ben jij geweest, jongeman?’ vroeg Bas streng.
| |
| |
‘O, oom Bas, even bij de Salamander. Die hebben ze uit de haven opgetakeld, en bij de garage 'n beetje afgetakeld. De bumper en de koplampen gesloopt, en nog zo wat. Maar hij rijdt nog, hoor. Hij staat hier voor.’
‘Dus we gaan naar huis?’ stelde Bas voor.
‘Nog niet, oom Bas. Ik ben ook even naar de tandarts geweest.’ ‘O!’ riep oom Bas begrijpend. ‘Kiespijn. Ik dacht al, wat ziet ie pips. Nou? Is de kiespijn over?’
‘Nog niet, oom Bas. Ik zou wel even naar ons hotel willen gaan.’ ‘Wàt je zegt!’ jubelde Bas. ‘Ik heb óók wel trek in wat eten. We hebben honderdjes genoeg gevonden, hahaha. Maar wacht even, Fer. Hier in De Goudmijn nemen we eerst soep vooraf.’
Bas had een aantal soepblokjes van de papiertjes ontdaan en strekte de hand uit om de pan water op het gas te zetten.
Maar hij wachtte hier even mee, want Fer boog zich naar Bas en fluisterde hem in het oor:
‘Over 'n half uurtje, oom Bas. Hoogstens 'n uurtje, en dan is 't gebeurd.’
‘Hm?’ bromde Bas terug, eveneens geheimzinnig voorovergebogen.
‘Dan gaat onze kleine Suze de gevangenis in,’ zei Fer zacht.
‘Hm???’ bromde Bas keihard. ‘Jongen! Heb je zó'n kiespijn? Mesjeu! Mesjeu!’
Bas greep in de diepste wanhoop zomaar een pan.
Het was de pan met drie-dagen-oud afwaswater.
Hij zette de pan op de hoog-opvlammende gaspit zonder er naar te kijken.
Hij liep van het raam naar de deur, van de deur naar het raam. ‘Mesjeu! Hij is.... Mijn pleegzoon, die Pim Pandoer, of hoe ie zich ook noemen wil, die is....’
Bas wees met zijn vuist vol soepblokjes naar zijn voorhoofd. ‘Hij zegt.... hij beweert....’
‘Wacht nou even, oom Bas,’ smeekte Fer, die er al spijt van had, dat hij dit tegen Bas had gezegd.
| |
| |
Bas zei niets meer, maar wandelde opgewonden in het kamertje op en neer. Daarbij moest hij vele kleine bochten beschrijven, want veel ruimte was er niet, en de rechercheurs waren bezig, aan Fer de geheimen van het kacheltje te ontsluieren.
Ze toonden de bankbiljetten, ze spraken over de Domme Drukkerij, en toen het water borrelde, gooide Bas er zijn handvol soepblokjes in.
Enkele minuten later had hij 'n paar bekers volgeschonken met soep.
Hij gaf de heren hun soep, blies zelf over de rand, en was de eerste die er van dronk.
Er volgde een luidruchtige ontploffing boven de gootsteen, en toen ze allen goed en wel hadden vastgesteld, dat Bas zeepsopsoep had bereid, lieten ze alles maar staan en verlieten De Goudmijn.
De honderdjes bleven natuurlijk bij de rechercheurs, maar ze gingen allemaal naar het hotel. Ook de rechercheurs.
Want terwijl ze het smalle trapje van De Goudmijn afdaalden, had Fer tegen Van Dijk gezegd:
‘Mijnheer Van Dijk, zo en zo.... en ik zou het wel zeer interessant vinden, als Rode Spin aan de heren eens vóórdeed, hoe hij dan wel in die kamer binnengeklommen is.’
Van Dijk sprak weer even met zijn collega's, en korte tijd daarna ging het hele gezelschap het hotel binnen, waar Mrs. Mary VanderAA en mejuffrouw Suzannette Van der Aa druk bezig waren, hun koffers te pakken.
‘Ach.... ach, lieve vrienden,’ riep de bedroefde Mrs. Mary uit, zodra zij Fer en Bas zag. ‘Ik ga terug. Terug naar A.... Amééwrika.’
Fer keek verbaasd naar de agenten. ‘Wist de lady dan nog niet, dat haar kostbare juwelen....?
Er was nog geen gelegenheid voor geweest, maar nu werden de juwelen aan Mrs. Mary teruggegeven.
| |
| |
De tranen sprongen de beide dames in de ogen.
‘O, o, wat ben ik nu toch.... toch.... happy.... o, zo happy, zo gewlukkig, mijn kostbare tear-shape.... mijn adewlijke diamanten twranen....’
Dat ging zo nog 'n poosje voort, en Fer had moeite, zich van de dankbare lady te ontdoen.
De agenten hadden nog méér moeite, de beide dames mee te krijgen naar hun kamer, om de zaak verder te kunnen onderzoeken.
Buiten, op de binnenplaats, stond Rode Spin, streng bewaakt door een legertje agenten.
Hij werd uitgenodigd, even voor te doen, hoe hij het balkon van de dames had bereikt.
Hij stond gek te kijken, begon ergens tegenop te klimmen, en wist zelfs op geen stukken na, welk balkon hij eigenlijk moest hebben. ‘Hm,’ grinnikte hij. ‘Ik weet 't niet meer.’
‘Kent u deze jongedame?’ vroeg Wester hem, wijzend op de lieve, en zeer onthutste Suzannette.
(Je kunt zeggen wat je wilt, dacht Fer weer, maar dat grijze bontjasje staat haar goed, zeer goed.)
‘O!’ riep Rode Spin verrast. ‘Dat is.... eh.... Is dat de jongedame, die Mrs. VanderAA gezelschap houdt? Die ken ik dan, al is het niet persoonlijk. Ik ken haar uit de krant, en ik heb haar een briefje geschreven, of ze dat eh....’
‘Doorgeven wilde aan de jonker, om die misleidende vertoning in dat café te organiseren, hè?’ onderbrak Van Dijk hem.
‘Je valse biljetten waren maar half verbrand, vriend,’ vulde Wester aan.
‘En een zekere Grijze Kat heeft de juwelen van Mrs. Mary VanderAA gestolen,’ zei Fer met een stem, die zo hard was als metaal.
‘U zegt?’ vroeg Wester verbaasd.
‘O,’ zei Van Dijk. ‘Dat is die naam.. eh.... die we opvingen in De Goudmijn, is 't niet?’
| |
| |
‘O tante,’ klaagde Suzannette, ‘kunnen we niet weggaan? We hebben er immers niets meer mee te maken, en als we deze trein niet halen, mist u de aansluiting op het vliegveld, dat vanavond van Schiphol vertrekt.’
‘Pim Pandoer zou zo brutaal willen zijn, u een goede raad te geven, heren,’ zei Fer. ‘Mejuffrouw Suzannette Van der Aa heeft de diamanten van haar gastvrouw gestolen. De Grijze Kat. U moest haar toch werkelijk maar arresteren.’
Mrs. Mary, die al enige minuten lang aan een tafeltje zat en tranen van blijdschap vergoot om haar weergevonden tranen, keek wezenloos op. Alsof ze pas ontwaakte uit een mooie droom, en nu zag dat er tien liter melk overgekookt was. Suzannette scheen heel even, en bijna onmerkbaar, ineen te krimpen. Maar onmiddellijk daarna liep ze fier op Fer af, keek hem zéér verbolgen en diep beledigd aan, gaf hem met haar kattepootje een venijnige tik op de wang, en riep: ‘Lelijke vlegel!’
Fer bleef onbeweeglijk staan.
‘Nou, nou,’ bromde Bas. ‘Zo'n Littele Soezie zou je zeggen. Ik zie m'n lieve Marijke me al zó....’
De rest van Bas z'n woorden werd overstemd door een smartelijke huilbui.
Suzannette, totaal overstuur: ‘Vréééselijk; Ik hèb 't niet gedaan, hij kletst, hij is boos omdat ik met die Harry gewandeld heb.... geménerd, geménerd, geménerd!’
‘Nou, nou,’ bromde Bas weer. ‘Nou weten we 't wel. Sammernappels, wat 'n tranen vandaag. Tranen hier, tranen daar, tranen overal. Je zou erbij gaan huilen....’
De ober van het hotel kwam met een glaasje water, voor juffrouw Suze, die dreigde flauw te vallen. Hij had dertig druppeltjes Valeriaan in het water gedaan....
Snikkend dronk Suze het glas leeg, maar ze had net zo goed dropwater kunnen drinken, want het hielp haar niet. Met Valeriaan kun je immers wel zenuwtjes verjagen, maar geen agenten!
| |
| |
De heren rechercheurs stonden druk met elkaar te praten.
Wester en Van Dijk keken niet zo heel vreemd op van deze gang van zaken.
Enkele korte fluistergesprekjes, die Fer met hen had gevoerd, wisten ze zich nog goed te herinneren.
Maar nu moest er dan toch even klare wijn geschonken worden. Want als 't enigszins mogelijk was, moest Mrs. Mary VanderAA vanavond toch nog haar Douglas DC 8 zien te halen.
|
|