| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk
De Reis naar Schotland eindigt op Walcheren
Drie vrienden gepakt
Drie vrienden gewond
Het zag er met Fer Donkers veel erger uit, dan het in werkelijkheid was.
Zodra de zwaar beschadigde Salamander veilig en wel in de Koopmanshaven gemeerd lag, bracht men Fer naar een vlakbij gelegen gebouwtje.
Behalve Bas Baanders waren daar natuurlijk Van Dijk, de rechercheurs Wester en Vermolen, en nog een aantal andere politiemannen.
Fer was nogal nat. Van zeewater, en ook van het bloed. Maar dat viel erg mee. Hij had een wond boven aan de schouder, en na 'n half uurtje was Fer in een stevig verband en in droge kleren gestoken.
Toen de politiemannen hem begonnen te ondervragen, zei Fer alleen: ‘Rustig maar, heren. Ze zijn onderweg naar Schotland, en dat duurt nog wel even.’
Ze keken elkaar verbaasd aan, maar ze lieten Fer toch eerst maar eens 'n beetje bekomen van de emoties, en van de pijn aan zijn schouder.
Hij kreeg een stevige boterham, dronk hete koffie met cognac, en toen voelde hij zijn strijdlust al weer aardig opvlammen. Hij vertelde kort en krachtig wat er gebeurd was, tot aan het ogenblik waarop hij het bewustzijn verloor.
| |
| |
Die bewusteloosheid zou wel niet zo heel erg geweest zijn, vond hijzelf, maar gewoon zijn overgegaan in een gezonde slaap.
‘Wat je gezond noemt,’ bromde Bas. ‘En waar is die Moker nou? En die jonker?’
‘Bij Rode Spin, oom Bas. Ergens op de Noordzee.’
Ha, dat was me even 'n nieuwtje, zeg!
Rode Spin! Van Dijk gloeide plotseling van strijdlust. En Bas niet minder, hoewel.... Zie je, met die Moker had hij toch allereerst een appeltje te schillen.
Toen Fer verteld had, wáár hij Rode Spin de Noordzee ingetaxied had, hoe laat dat ongeveer was, en hoe de overstap van Rode Spin op de Arn. 1001 verlopen was, werd er op grote schaal een jacht op de Noordzee ingezet.
Drie politieboten voeren de Westerschelde uit, voorafgegaan door een helikopter. De nog woelige zee werd vanuit de helikopter afgespeurd, maar erg lang viel er niet te speuren.
‘Boot gestrand,’ werd er geseind. ‘Kotter. Twee mijl ten noordwesten van Domburg.’
De politieboten voeren terug. Er werd getelefoneerd met Domburg. Er verliep een half uur van spannend wachten. De gestrande kotter droeg het kenteken Arn. 1001.
‘Ja, dat is 'm,’ juichte Fer. ‘Zijn ze gevangen genomen?’
Gevangen? Wie? De schuit was leeg....
Hé, dacht Fer. Hoe zit dàt?
De schipper, van wie de Arn. 1001 door de Moker gehuurd was, werd binnengeroepen.
De man grinnikte maar eens.
‘Och, heren,’ zei hij met z'n gemoedelijke bromstem, ‘die lui zijn gestrand, wat ik je zeg. Gisteravond zie ik die dikkerd aan boord gaan. Ik zeg - vader, zeg ik - je bent getikt. Jij weet van varen niks, dat heb ik al lang gemerkt. Maar.... Nou ja, hij ging toch. Hij moet bepaald tóch wel eens met een motorschuit gevaren hebben, want toen ik ze zo nakeek, ja.... ze gingen toch. Al moet ik zeggen dat 't niet bepaald volgens de
| |
| |
zeemanskunst ging. Maarre.... Gestrand, zeg-u, heren? Ha, kan ik me indenken. Op Walcheren? Ja, zo was de stroom vannacht.’
Drie auto's zouden, bemand met gewapende politiemannen, op jacht gaan. Eén naar Domburg, om het strand af te speuren, en twee met Fer, Bas, Van Dijk en Wester, plus nog 'n viertal andere agenten, naar Bunker 424-850. Want Fer had uitvoerig zijn verhaal van de voorbije avond gedaan.
Dat verhaal had ingeslagen als een bom, vooral toen Fer verslag deed over het gesprek betreffende de gestolen juwelen!
‘Als we dat edele drietal hebben, zijn we weer klaar,’ zei Van Dijk tevreden. De grote blauwe auto van de Rijkspolitie reed over de Boulevard de Ruyter.
‘Misschien,’ vond Fer. Hij was niet tevreden. Hij dacht maar aan de Grijze Kat. De auto stopte voor het Boulevard-Hotel. ‘Misschien?’ vroegen Bas en Van Dijk tegelijk.
‘Er is nog 'n Grijze Kat,’ merkte Fer droogweg op. ‘Ik ga even de dames goeiemorgen zeggen.’
Hij ging naar binnen en werd onthaald op een jubelend ‘Oooo! Fer!’ Dat was Suzannette Van der Aa.
Fer gaf een kort knikje.
‘O, Fer, ik heb toch zo over je in angst gezeten, toen ik gisteravond.... hoorde.... dat jij weg was. O, zo maar weg, en mèt die mooie Salamander. Wat ben ik toch blij, dat je weer....’
‘Ja, ik ook,’ zei Fer. Hij keek naar Mrs. Mary VanderAA.
‘Misschien komen uw juwelen nog terecht, madam,’ zei Fer. De lady begon prompt te stralen van vreugde. Ze strekte de armen naar Fer uit, alsof ze al van plan was, de Diamanten Traan vreugdevol in ontvangst te nemen.
‘Ik zei: misschien, madam,’ herhaalde Fer. ‘Misschien liggen ze ook wel op de bodem van de Noordzee. Dat moeten we nog even uitzoeken. Enne.... Zo, Suze, hoe is het met de kiespijn?’ ‘O.... eh.... gaat best, Fer,’ zei Suze witjes. ‘Ik ben vanmorgen al heel vroeg de deur uit gegaan. Ik hàd 't weer zo, hè!
| |
| |
Ik heb 'n eindje omgefietst. Naar Middelburg heen en terug, want ik was zo ongerust om jou, en ik dacht: op die drukke verkeersweg kom ik je misschien wel tegen in je Salamander. Maar nee hoor, ondeugd! Jij was maar weg, hè? En waar ben je nou toch geweest, Fer?’
‘Ik heb 'n tochtje gemaakt op de Noordzee,’ zei Fer rustig.
‘Met dit weer?’ riepen beide dames verschrikt uit. Ze dachten wellicht nog aan hun tocht in de Watervlo.
‘Ja, en ik had 'n rooie spin in m'n auto,’ flapte Fer eruit.
Beide dames keken nogmaals zeer verrast.
‘Wie.... wie is dàt nou weer, Fer?’ vroeg Suze ontsteld.
‘Wàt zeg je, Suze?’ vroeg Fer terug. Hij keek haar doordringend aan. Onwillekeurig dacht hij aan de spleetjes van valse katteogen, toen hij zijn blik in die van Suze priemde.
‘Hè? Ik zeg.... gut, wat kijk je me aan, Ferrie! Ik zei eh.... wie eh.... wie dat nou weer is? Ik snap je niet.’
‘Ik heb 't niet over 'n wie,’ lachte Fer droog. ‘Ik had 't alleen maar over 'n rooie spin. Die zat naast me, op de bank.’
‘O ba, wat eng,’ rilde Suze.
‘Ja, dat wàs 't ook wel 'n beetje,’ lachte Fer weer. Hij keek eens naar buiten. Toen weer even naar Suze. Ja, dat grijze bontjasje stond haar toch wel erg lief, vond hij.
Van Dijk klopte Fer voorzichtig op de schouder. Of hij maar mee wilde gaan, want de auto van de Rijkspolitie zou naar Oostkapelle gaan. Fer en Bas moesten daar als kroongetuigen bij zijn. ‘Daar is 't, mesjeu,’ wees Bas, toen ze het eind van het zandpad bereikten.
‘Ja heren, hier was 't,’ vulde Fer aan. ‘Kijk, de bandsporen van m'n Salamander zijn nog 'n beetje zichtbaar.’
Fer, Bas en de agenten stapten uit en namen de omgeving goed in zich op. Fer wees naar het duinpad, dat naar de bunker voerde.
Maar toen ze een eindje hadden gelopen, legde Fer zijn hand op
| |
| |
de arm van Van Dijk, en vroeg of de heren even wilden wachten. Verbaasd voldeden ze aan dit vreemde verzoek.
Fer liep alléén een eindje naar boven, maar hij bleef op de rand van het pad lopen. Aandachtig bekeek hij het nog vochtige zand. Hij wenkte Van Dijk, sprak even met hem, wees hier en daar, en toen riep Van Dijk met luide stem:
‘Willen de heren mij volgen, maar niet over het pad. En mag ik één van de agenten verzoeken, dit pad te bewaken, en ervoor te zorgen, dat er niemand op komt?’
Nu zijn rechercheurs overal aan gewend, dus ze deden wat Van Dijk vroeg.
Eén van de assisterende agenten, die vanuit de andere auto naderbijgekomen waren, bleef op post. De arme man zou daar nog ettelijke uren moeten blijven staan, zonder te vermoeden waarom dit eenzame pad niet mocht worden betreden....
De overige agenten bereikten, op aanwijzing van Fer, al spoedig bunker 424-850.
Voorzichtig, de revolver in de aanslag, liep rechercheur Wester tot vlak bij de donkere ingang.
‘Is er iemand binnen?’ riep hij. ‘Politie! Kom er uit, en handen omhoog!’
Er klonk geen geluid.
Voorzichtig ging Wester verder.
‘Handen omhoog!’ herhaalde hij. Alleen 'n paar meeuwen krijsten, maar die zweefden hoog in de lucht. In de bunker scheen geen teken van leven te zijn.
Inderdaad, de bunker was leeg.
‘Daar heb ik gestaan,’ verklaarde Fer. ‘Daar heeft Isaac Mockerhahn mij gebonden.’
Hij wees op het doorgesneden touw, dat een van de agenten gevonden had bij de plaats, waar de Salamander had gestaan. ‘Met dat touw,’ vulde Fer aan.
De bunker werd onderzocht, maar er werd niets bijzonders gevonden.
| |
| |
De mannen gingen weer naar buiten.
Bas Baanders was al veel eerder naar buiten gegaan. Het was hem veel te benauwd, en zodra het tot hem doorgedrongen was, dat er daar binnen geen spinnen of mokers te vangen waren, had hij de ruimte op de duintop opgezocht.
Hij genoot van de frisse wind en snoof de zeelucht op.
Hij kon helemaal naar het strand kijken, tot dicht bij Domburg. Daar zag hij - heel in de verte - het gestrande schip.
Hij zag er vele stippen omheen. Mensen en politie, natuurlijk. Waar zouden die Spin, en die Moker, en die kale Jonker zitten, piekerde Bas.
Hij wendde zich eens naar het noorden, en stond zo stil als een standbeeld. Want hij had nog net een glimp opgevangen van 'n kleine, snel voortschietende stip. Nog een. En nog een. Die laatste stip was 'n beetje dikker dan de twee voorgaande, en hij kwam er zelfs een heel eindje achteraan.
Zo, zo, bromde Bas, toen zijn eerste verbazing voorbij was. Dus! Als ik me niet vergis....
Bas zag, een klein eindje beneden zich, de agenten uit de bunker komen.
‘Hela, mesjeus,’ baste Bas. Hij holde al vast met grote stappen naar beneden. ‘Ik denk zomaar, dat we 's eventjes die kant op moeten. Daar. Bij die andere bunker. Dat grijze stenen geval, bedoel ik. Ja, ik zag daar drie....’
De agenten wachtten niet op het einde van Bas z'n redevoering, maar verspreidden zich reeds in een grote kring.
Politiefluitjes weerklonken, en nog meer agenten kwamen van uit de omringende bosjes, om de door Bas aangeduide streek te omsingelen.
Bas zelf was op eigen houtje zijn eigen richting ingeslagen. Van Dijk riep hem nog iets na van ‘pas op, Bas!’, maar Bas paste nu eenmaal nooit erg op. Wat hij in zijn bolle hoofd had, dat dééd hij ook. Spinnen of geen spinnen, revolvers of géén revolvers: Bas draafde in de richting van de achterste stip.
| |
| |
‘Want.... hhh.... sammernappelse krikkemik.... hhhh,’ hijgde Bas in z'n eentje, ‘dat is.... die mmm.... Moker, die me dat briefje van honderd zal vergoeden. En.... hhh.... dat ijsje. En die dikkerd, daar achteraan.... ddddat is 'm!’
Bas stond even stil om verse lucht op te doen.
Daar draafde hij weer. Hij was vlak bij de bunker.
‘Voorzichtig!’ riepen de agenten, die op een afstandje de ingang van deze bunker onder schot hielden.
Voorzichtig! Ha, Bas moest die Moker hebben!
Hij kroop blindelings tegen de laatste duinhelling op en kwam er juist halverwege bovenuit, toen hij regelrecht in het kleine zwarte rondje keek van een dreigende revolver.
Achter die revolver stond Rode Spin, in hoogst eigen persoon, maar erg rood was hij nu niet. Zijn rossige baard prikte griezelig op een vaalwit gezicht. Er droop overvloedig water uit zijn kleren.
‘Goeiedag,’ bromde Bas, even verrast.
‘Handen omhoog!’ schreeuwde Spin. ‘De eerste de beste die me te na komt, schiet ik overhoop.’
‘Hm, hm,’ bromde Bas. ‘Ik heb anders wat af te rekenen met....’
‘Handen omhoog!’ siste Spin. ‘Je gaat d'r àn, vader!’
‘Hm, 'k ben anders blij dat jij m'n zoon niet bent,’ mopperde Bas. Hij stak toch maar 'n klein eindje zijn handen omhoog.
Maar och, die goeie Bas Baanders, zeg!
Dat was toch maar niets voor hem, om daar zomaar domweg met z'n handjes in de hoogte te staan. En dan nog wel voor 'n rooie spin!
Enfin, het zou allemaal misschien nog wel gegaan zijn, als Bas daar ineens niet iets had gezien, wat hem volkomen in opstand bracht, en waardoor hij alle spelregels uit het oog verloor.
Daar, schuin achter Rode Spin, daar dook traag en dom het logge, bijna vierkante lichaam op van....
‘Moker!’ brulde Bas. ‘Kom 's eventjes, makker. Van jou moet
| |
| |
ik eerst eventjes honderd gulden en vijfentwintig cent hebben, hè? Hier zeg ik je. Hierrrr!’
Bas z'n ogen rolden bijna uit z'n hoofd, en Moker voelde zich zelfs achter de bescherming van de spinne-revolver niet veilig. Heel even stonden de drie mannen elkaar nog aan te kijken.
Ze zijn kliedernat, dacht Bas nog, toen hij het water uit hun kleren zag druipen.
Maar toen zag hij, hoe de Moker rechtsomkeer maakte en het hazepad koos.
Dat was teveel voor Bas Baanders.
Hij vergat de levensgevaarlijke situatie, waarin hij verkeerde. ‘Sammernappelse kwakkelbak,’ brulde Bas. ‘Fer! Neem jij die spin even. Hierrrr jij, lelijke dikkerd! Hier met m'n honderd gulden en vijfentwintig cent.’
Bas beging de onvergeeflijke dwaasheid van tegen het revolverbevel van Spin in te gaan.
Spin bedacht zich niet. Hij mikte, trok af, en er gebeurde verder niets. De revolver was kletsnat, doordat de drie schippers hun Arnemuiden 1001 door een wilde branding hadden moeten verlaten.
Bas rolde het spinnetje volkomen met de neus in het vochtige duinzand.
‘Raap jij die spin maar even op, Fer!’ riep Bas, die al achter de Moker aanzat.
Maar zó eenvoudig ging dat toch niet.
Vooreerst was er in geen velden of wegen een Fer te bekennen, maar bovendien kroop Rode Spin met 'n ongelooflijke behendigheid uit het zand overeind, dook onder agentenarmen en zelfs enkele afgevuurde kogels door, en zette het op 'n lopen. Hij rende als een echte spin, alsof hij werkelijk acht poten had.
Maar de agenten waren tenslotte met z'n zessen, en die hadden er tezamen toch altijd nog méér dan acht....
Na een interessante kloppartij werd Rode Spin voor de zoveelste keer van zijn leven door de politie ingerekend.
| |
| |
Bas sjouwde achter de Moker aan.
Die was niet zo lenig als zijn heer en meester.
Al spoedig had Bas hem tegen een verre duinhelling opgedreven, waar grote en kleine brokken van een vernielde bunker verspreid lagen.
‘Ze krijgen me toch!’ hijgde Isaac wanhopig. ‘Maar dan zal ik toch éérst jou.... jou.... lelijke.... lelijke....’
Moker had zich gebukt en raapte enkele brokken beton op.
Hij wierp die in blinde woede naar de toestormende Bas.
‘Hier met m'n hon....’
Verder kwam Bas niet. Dat kwam door de gezonde omvang van zijn bolle wangen. Was hij niet zo bolrond geweest, die Bas, dan zou dat venijnige, scherpe brok beton rakelings langs hem heengegaan zijn. Maar nu nam de steen juist 'n heel klein stukje van Bas z'n bolle wang mee.
Bas bleef staan en voelde naar het sliertje bloed.
‘Au, zeg!’ gromde Bas. ‘Da's gemeen, zou ik zo zeggen.’
Terwijl Bas beduusd even naar het beetje bloed op zijn vingertoppen stond te kijken, kreeg hij nóg 'n projectiel toegediend. Dat kwam ergens tegen z'n hoofd. Bas wist het op dat moment niet precies, want werkelijk, die tweede voltreffer was meer dan hij verdragen kon. Als de schaduw van een wolk zag Bas de Moker langs zich heen glippen.
‘Dàt had je gedacht,’ gromde Bas boosaardig. Hij greep ergens in een kletsnatte zachte speklaag, en liet niet meer los.
Bas lette niet op de Mokerslagen die hij zelf ontving. Hij genoot alleen maar van de klappen, die hij uitdeelde. En iedere klap was raak, want de Moker vulde voldoende ruimte.
Gelukkig kwamen de agenten spoedig naderbij om een mensenleven te redden. Niet dat van Bas, maar van Isaac Mockerhahn. ‘Zo,’ zei Bas, terwijl hij het natte duinzand van zijn kleren klopte.
‘En nou betaal je me honderd gulden. En 'n kwartje. Dadelijk, onmiddellijk zeg ik. Subiet! Hup!’
| |
| |
‘Sst, Bas, kalm nou eventjes,’ zei een vriendelijke stem aan het oor van Bas. Bas wou op staande voet protesteren tegen dit uitstel. Maar toen hij in het vriendelijke gezicht van Van Dijk keek, bromde de boer van de Imbosch:
‘Nou, vooruit dan maar, mesjeu. Omdat jij 't bent.’
Toen Rode Spin en Isaac de Moker goed verzegeld waren en in een van de politie-auto's hadden plaats genomen, werd daar ook juist een doodsbleke en doornatte, bibberende Jonkheer Harry Sterrenborg van Talingen aangevoerd. Hij maakte het drietal vol. Hij had zich nog even schuil weten te houden in een droge greppel, maar toen de agenten hem hadden ontdekt, had hij zich zonder slag of stoot overgegeven.
‘Met jou onderneem ik nooit meer wat,’ zei hij snauwend tot Rode Spin.
Niemand zei daar iets op. De agenten wilden wegrijden.
Maar Fer was er nog niet.
‘Fer!’ brulde Bas door zijn handen, die hij als een toeter voor zijn mond hield.
En nog eens: ‘Fer! Hela! Aap! Waar zit je nou? We hebben ze! Allemaal, compleet en volledig. We gaan naar Arnhem!’
Daar kwam Fer aan. Uit bunker 424-850.
‘Waar blijf je nou?’ mopperde Bas, die zijn rode zakdoek tegen zijn rode wang hield. ‘We zijn nou toch volledig?’
‘Nog niet, oom Bas,’ zei Fer. Hij keek meer dan lelijk.
‘Hm?’ deed Bas verbaasd. ‘Heb je dan eh.... wàs er iemand, daar in die bunker?’
‘Mijnheer Wester,’ vroeg Fer. ‘Zou u mij een zeer groot plezier willen doen? Wilt u die bunker streng laten bewaken?’
‘Hm?’ vroeg Wester, tamelijk onvriendelijk. Hij hield er - vanzelfsprekend! - niet erg van, als burgers zich ongevraagd met politiezaken bemoeiden.
‘Ik zei, en ik zeg nog 's: wàs er dan iemand in die bunker?’ vroeg Bas ongeduldig.
| |
| |
‘Ja oom Bas,’ zei Fer met 'n zuur lachje. ‘Pim Pandoer.’ Bas trok boos zijn schouders op.
‘Apekool,’ zei hij.
Maar Fer fluisterde even met Van Dijk, Van Dijk fluisterde even met Wester, en toen de politie-auto's in volle vaart wegstoven, bleven er twee agenten achter. Eén bij het zandpad, één bij de bunker.
Het was een beetje benauwd in de auto, waarin Bas en Fer zaten. Rode Spin, Isaac en Harry zaten, dicht opeen gedrongen, dampend en bibberend op de middenbank. Fer zat helemaal achterin, bij Van Dijk en Wester, die de drie boeven onder vuur hielden. Bas zat naast de chaufferende agent, en hij had nog maar nauwelijks ruimte genoeg.
‘Drie vrienden gevangen,’ mompelde Bas, toen ze het politiebureau in Vlissingen naderden.
‘En drie vrienden gewond,’ bromde Fer.
‘Hm?’ vroeg Bas. Zijn bezakdoekte wang wendde zich naar achteren.
‘Oom Bas met 'n gewonde wang. Ik met 'n gewonde schouder. En onze trouwe Salamander wordt waarschijnlijk op dit ogenblik uit de Koopmanshaven opgevijzeld. Met 'n gewonde neus. En 'n gescheurde hoed.’
‘Hm,’ bromde Bas weer. ‘We hebben heel wat te verrekenen met die drie vrienden.’
Ze stapten uit om zich in het bureau te begeven.
Bas keek op zijn horloge: een geschenk, dat zijn dierbare Marijke hem gegeven had, toen ze veertig jaar getrouwd waren.
Geen wonder, dat hij altijd aan Marijke dacht, als hij keek hoe laat het was.
‘En hoe gaan we naar huis terug, Fer? Met de Salamander, of met de trein?’
‘Ik denk dat ze de Salamander wel even voorlopig kunnen oplappen, oom Bas. Alleen de neus en de kap zijn gewond. De
| |
| |
motor loopt nog, geloof ik. Maar.... we zullen toch nog even geduld moeten hebben, oom Bas!’
‘Hmmm?’ deed Bas. ‘Nóg méér geduld? Me dunkt dat ik....’ Bas pruttelde nog 'n tijdje voort, maar niemand luisterde daarnaar. Het voorlopige onderzoek begon.
En Fer bleef wachten. Op 'n afstandje. Heel erg stil. Hij gaf alleen korte antwoorden als hem iets werd gevraagd.
Hij was nog niet klaar. De puzzel was nog niet helemaal ingevuld....
|
|