Pim Pandoer vangt een grijze kat
(1960)–Carel Beke–
[pagina 117]
| |
Negende hoofdstukHet Drama in en bij de Dodenbunker ‘Ik geloof dat je gelijk hebt,’ zei Spin, toen de Moker weg was om touw te halen. Pim Pandoer zweeg. Spin sprak verder in korte zinnetjes, waartussen hij telkens lange tijd wachtte. ‘Ja. Ik geloof werkelijk, dat jij heel Walcheren wel weer op z'n kop gezet hebt. Dan wordt het moeilijk voor mij.’ Met de linkerhand haalde Spin een zaklantaarn uit zijn zak en knipte die aan. Hij scheen op Pim z'n rug, langs hem heen, zodat Pim zijn eigen schaduw vóór zich op de betonnen muur zag. Pim keek naar beneden, naar het zand, en de rommelige vodjes papier en strootjes, die daar in de loop van de jaren terecht gekomen waren. ‘Je kunt nog 'n tijdje blijven leven,’ sprak Spin ineens. ‘Merci,’ antwoordde Pim kalm. Hij was op z'n hoede! ‘Niet omdat ik je zo'n aardige jongen vind, maar omdat ik je nodig heb. Jou en je Salamander.’ Pim kneep z'n ogen tot spleetjes. Wat zou er nu komen? ‘Ik heb gehoord, dat jij van de week twee dames uit de zee hebt opgevist. Met je Salamander. Wel?’ ‘Klopt,’ zei Pim. ‘Je weet dus, wáár je met die wagen van het land in de zee kunt komen?’ | |
[pagina 118]
| |
‘Ja. Dat was aan het eind van de Nolle Dijk. Wat wil je daarmee?’ ‘Hou je mond. Ik vraag en jij antwoordt alleen maar.’ Het bleef een poos stil. ‘Ik ga straks naar Schotland,’ zei Rode Spin. ‘M'n juwelen verkopen.’ ‘Zo,’ antwoordde Pim Pandoer. En even later: ‘Aha! Ik snap 't. Ik moet jou dus met de.... Aha! Maar zeg, Spin, salamanders kunnen niet naar Schotland zwemmen, hoor. Zeker niet bij dit ruwe weer. Dan gaan we met Salamander en juwelen en al naar de kelder, en dat zou toch zonde zijn. Niet voor jou, maar voor die ju....’ ‘Stil,’ siste de Spin. De revolver priemde nijdig in de rug van Pim Pandoer. Deze boog het hoofd, als een ter dood veroordeelde. Hij bewoog even met zijn voet in het zand, en bleef stokstijf staan. Hij zag, vlak voor zijn voet, in het lichtschijnsel van de zaklantaarn, twee merkwaardige dingen. Een sigaret, die maar 'n klein eindje opgebrand was, en een lucifer, die in vier, vijf stukjes gebroken was. Pim Pandoer kreeg een rare smaak in zijn mond, een brok in de keel, en hij zag een meisje met 'n grijs bontjasje in gedachten voor zich. Het was alsof hij zo'n gekke droom had, waarin je van alles door elkaar ziet. Ja, hij wist het: hij zag zich nu weer in De Goudmijn. Achter de hoge bar. Hij hoorde de Moker lachen: ‘Wat zal ons Grijze Katje spinnen van plezier.’ Pim begreep zelf niet, waarom al die vreemde gedachten door hem heen schoten. Hij kreeg ook de tijd niet, om er verder op door te denken. ‘Straks breng je me in je Salamander naar zee,’ ging Spin voort. ‘Je doet dan precies wat ik zeg, en vlak onder de kust enteren we een vissersboot. Voor op de romp van die schuit staat Arn. 1001. Onthoud dat goed.’ ‘Nee,’ zei Pim Pandoer. | |
[pagina 119]
| |
‘Zo,’ sprak Spin zacht. ‘Wel.... dan ga je d'r an!’ ‘Dat kost je....’ ‘.... Ja, hou maar op,’ beet Spin af. ‘Dat kost me levenslang. Maar luister eens, jongen. Van dit eiland kom ik niet af. Laten we dat maar even vaststellen. Nou? Ben je het daarmee eens?’ Pim Pandoer wist niet, wat hij zeggen moest. Het bleef ijselijk lang stil. ‘Ik doe het oude kunstje,’ lachte Spin vals. ‘Dat hebben we wel eens meer bij de hand gehad, en ik heb er soms wel succes mee. Je bent 'n knappe jongen, zeggen ze, dus je zult wel tot tien kunnen tellen, hè? Zullen we 't samen doen? Daar gaat ie dan. Als jij bij tien nog geen Ja hebt gezegd, haal ik over, en zul je nooit meer het getal elf kunnen halen. Eén.’ Het bleef doodstil. Pim keek naar de lucifertjes voor zijn linkervoet. ‘Ik zal langzaam tellen,’ zei Spin. ‘Dan raken we niet in de war, en jij hebt nog behoorlijk tijd om na te denken.’ ‘Je bent altijd een behoorlijke boef geweest,’ bromde Pim Pandoer. ‘Twee!’ Die lucifertjes, piekerde Pim. En die sigaret. Welk merk is dat? Ik kan het niet zien. ‘Drie!’ Zou Suze hier in die bunker geweest zijn? Vanmorgen was hij met haar hier in de buurt geweest! Hij was haar even kwijt geweest. Zou ze hier....? Maar wat dan nóg? Dat moest wel toeval zijn. Als je zo'n verlaten bunker ziet, in de duinen, kijk je er allicht eens in. ‘Vier!’ En dat café! Moker met z'n Grijze Kat! Grijze Kat.... Grijze Kat.... Grijs bontjasje.... ‘Vijf!’ Nee, dàt was te dol om over te denken. Vijf, zei Spin. Het wordt menens. Als ik nee blijf zeggen, is het met me afgelopen. | |
[pagina 120]
| |
Spin heeft gelijk: als ik hem niet help, is hij verloren. Of hij dan drie jaar, of levenslang krijgt, daar geeft hij niet om. Een spin in 't nauw.... ‘Zes!’ ....een spin in 't nauw kan raar doen. Ik geloof dat ik verstandig doe, toe te geven. Maar met die Salamander.... ‘Zeven!’ ....maar met die Salamander op zo'n ruwe zee? Tja.... maar met die twee dames had hij het immers óók klaar gespeeld! ‘Acht!’ Moker kwam binnen. ‘Hier heb ik 'n touw!’ bromde Isaac. ‘Bind 'm goed vast,’ gebood Spin. ‘Dan kan ik even rusten. Ik ben moe van 't staan en 't tellen.’ ‘Tellen?’ vroeg Isaac verbaasd. ‘Ja, tellen!’ snauwde Spin. Hij had blijkbaar geen zin, om de tien te halen. Als Pim Pandoer dan niet toegegeven had, móest hij de trekker overhalen, en dan.... Sjonge, waar is waar, en ook dàt was waar: wat Pim Pandoer gezegd had. Spin had al veel streken op zijn geweten, maar een mensenleven.... tot nog toe niet, al had het soms maar heel weinig gescheeld. Moker bond Pims handen op de rug. Op bevel van Spin bond hij ook nog 'n stevig stuk touw aan zijn voeten vast, maar zo, dat Pim toch nog kleine passen zou kunnen maken. Hij rekent er zeker op, dat ik toch nog toegeef, dacht Pim. ‘Ik heb acht al gehad,’ zei Spin tegen Isaac. ‘Als hij bij tien nog geen ja gezegd heeft, gaat ie d'r an.’ ‘Kun je dat niet beter meteen maar doen?’ stelde Moker voor. ‘Opgeruimd staat netjes, en dan kunnen wij naar....’ ‘Stil, schaapskop,’ keef Spin. ‘Luister. Jullie - dat zijn de jonker en jij - staan buiten verdenking, doordat jullie een alibi hadden: de drukkerij, nietwaar?’ ‘Ja,’ begon Moker te lachen. ‘Je had ze 's moeten zien, man toen ze binnenkwa....’ | |
[pagina 121]
| |
‘Stil,’ ging Spin voort. ‘Wel, dus jullie kunnen naar die schuit gaan. Is de jonker er al?’ ‘Als die Bas Baanders hem tenminste niet vermorzeld heeft,’ lachte Moker. ‘Goed. Jij gaat straks op je fiets - heb je die?’ ‘Ja, die ligt hier buiten, vlak bij die auto ergens.’ ‘Mooi. Jij gaat zo gauw mogelijk naar Vlissingen. Over 'n uur kun je daar zeker zijn. Je vertrekt met die boot.’ ‘En als Harry....?’ waagde Moker weer. ‘Als die jonker er niet is, heeft ie de boot gemist. Dan vertrek je alleen. Je vaart onder langs de kust, tot voor de Nolle Dijk. Je geeft knipperlichten. Groen. Telkens tweemaal. Je kunt mijn zaklantaarn meenemen. Daar zit ook groen op. Wij komen je in die Salamander tegemoet. De heer Pandoer is m'n chauffeur. Betere taxi kan ik niet krijgen. Dan enteren we, en kom ik bij je.’ ‘Doet ie dat?’ vroeg Moker. ‘Nog niet,’ zei Spin nijdig. ‘Negen....’ Nu bleef het angstig stil. ‘Ja!’ zei Pim Pandoer. Hij had geen enkel plan, maar dat kon nog komen. En als je bij tien dood zou zijn, kreeg je zeer waarschijnlijk helemáál geen kans meer om 'n plan te maken.... ‘Ga!’ gebood Spin. Moker ging. Hij had de zaklantaarn van Spin meegekregen. Het was nu pikdonker. Een eerste vereiste voor een vakkundige boef is: goed kunnen wachten. Dat kon Spin. Hij ging tegen de achtermuur van de bunker zitten en hield de revolver gericht in de richting waar hij Pim Pandoer wist te staan. Deze kon niets doen, zelfs niet in deze donkerte. Zijn handen zaten klemvast, en met zijn voeten kon hij ook niets uitrichten. De minuten kropen traag voorbij. Spin zei niets. ‘Wie is die Grijze Kat?’ vroeg Pim Pandoer alleen nog. | |
[pagina 122]
| |
Maar Spin antwoordde zelfs niet met 'n lachje of 'n kuchje. Pim Pandoer kreeg kramp in zijn benen, maar toen hij even wilde gaan veranderen van houding, bitste het ‘Sta!’ uit de andere hoek. Toen er een eeuwigheid van eindeloze minuten voorbij was, drukte de revolver weer tegen de rug van Pim Pandoer. ‘Lopen,’ fluisterde Spin. Voetje voor voetje liep Pim Pandoer het trapje op, kwam in de duinen, en bij het vage schemerlicht van de halve maan liep het tweetal naar de Salamander. Pim Pandoer voelde zich opgelucht, toen hij zijn trouwe makker daar zachtrood, bespetterd met regendruppeltjes, zag glanzen in het maanlicht. Toen ze vlakbij gekomen waren, fluisterde Spin scherp: ‘Sta stil. Verroer je niet.’ Pim stond stil en verroerde zich niet. Maar zijn hart sloeg, en klopte tot in zijn hals. Want hij hoorde een zacht en vreedzaam gesnurk. Het kwam ergens van onder de Salamander....
***
Die vreedzame snurker was natuurlijk Bas Baanders. Hoe zou het ook anders kunnen. De goeie man had me een dagje achter de rug, zeg! Hij had gelopen, gerend, gevraagd, in een bus gezeten, was in een garage geweest, had overal gevraagd of ze een rooie auto op hoge wielen hadden gezien. In die garage wisten ze ervan: ja, ergens bij Oostkapelle. Bas was eerst in Westkapelle terecht gekomen, was weer gaan hollen, had zelfs kostbare briefjes van 'n rijksdaalder besteed aan een taxi.... Enfin, toen het goed donker geworden was, kon Bas Baanders geen pap meer zeggen. Hij had namelijk nog steeds die haringsmaak in zijn mond, | |
[pagina 123]
| |
want sinds de harinkjes in Vlissingen had hij niets meer gegeten of gedronken. Maar daar stond hij dan: voor de Salamander, die aan het eind van het zandweggetje stond geparkeerd. Bas wilde naar binnen gaan, maar helaas, die aap van 'n kwajongen had het portier dichtgeklapt, en Bas kon er niet in. Bas stond, en liep, en zat te wachten. Eindelijk làg hij te wachten, want hij was behoorlijk moe. Het regende niet meer zo hard, maar toch was het allesbehalve prettig, om in de open lucht te kamperen. Bas dacht aan een langvervlogen avontuur. Toen had hij zich eens moederziel alleen midden in de Sahara bevonden. Ook toen kreeg Bas slaap. Daar had hij nogal eens last van. En om geen zonnesteek op te lopen, was hij toen maar onder de Salamander gekropen.Ga naar voetnoot*) ‘Enfin, als je maar 'n dak boven je hoofd hebt,’ bromde Bas. ‘Van de Sahara naar Walcheren: 't maakt niet veel uit. Met die aap van 'n pleegzoon maak je zoiets nou eenmaal mee.’ Bas kroop onder de Salamander en lag tenminste 'n beetje beschut. Daar was hij in slaap gevallen. Voor hen, die Bas al wat langer kennen, is dat niet vreemd....
***
‘Die trouwe oom Bas,’ dacht Pim Pandoer met weemoed, toen hij het vriendelijke snurken hoorde. ‘Daar heb je die ook,’ dacht Spin. Hoewel hij Bas niet kon zien, begreep hij wel, dat die trouwe waakhond niemand anders dan Bas Baanders van de Imbosch kon zijn. Spin beschouwde het echter als een groot geluk, dat de waakhond niet erg waaks was, maar rustig sliep. Stel je voor, zeg! Stel je voor! Bas had de Moker kunnen opvangen. Hij had hem knock out kunnen slaan. Daarna had hij zich verdekt kunnen opstellen om Rode Spin te onthalen. | |
[pagina 124]
| |
Nee, nee, het was heel goed zo. En nu oppassen, Spinnetje! Denk om je hachie, en om de juwelen. Voorzichtig aan, man! ‘Als JIJ 'n kik geeft,’ fluisterde Spin aan het oor van Pim, ‘dan geef IK 'n klik. En dan ben jij d'r geweest.’ Daarna tastte Spin met de vrije hand de buitenzakken van Pims colbertje af. Hij vond het sleuteltje van het portier. Hij moest even zoeken en morrelen, maar hij had al menige vreemde auto en brandkast achter de rug, dus.... het lukte. ‘Stap in,’ beval Spin, nadat hij het touw om Pims handen had doorgesneden. Pim Pandoer stapte in, als gevangene in zijn eigen wagen. ‘Stil zitten!’ De revolver bleef dreigend op Pims hoofd gericht, terwijl Spin voorzichtig vlak naast zijn merkwaardige taxichauffeur ging zitten. ‘Vol gas! Als de motor afslaat, of als je andere kunsten bedenkt, bedenk ik me niet lang.’ Pim Pandoer gaf vol gas, en de Salamander schoot weg. Er zat immers niets anders op. Gevaar voor de slapende oom Bas wàs er niet, want die lag precies tussen de hoge achterwielen. Dus.... vooruit dan maar! Pim keek in het achteruitkijk-spiegeltje en zag in het vage schijnsel van de rode achterlichten net nog, hoe er een grote figuur overeind strompelde, grote passen maakte, met de armen zwaaide, en.... toen achter de bocht van de weg uit het gezicht verdween. Pim Pandoer zuchtte van spijt, en Spin van opluchting. De Salamander reed regelrecht naar de Nolle Dijk, dook het wild schuimende water in, en verdween in de zwarte duisternis, die over de Noordzee hing. Slechts af en toe schemerde de maan door de dikke wolken heen....
Urenlang dobberde de Salamander over het water. Pim Pandoer sprak geen woord. Hij had de grootste moeite, zijn wonderlijk | |
[pagina 125]
| |
vaartuig recht tegen de golfslag in te houden. De Salamander steigerde als een wild paard, maar bleef drijven. Soms sloegen de golven over de kap heen, maar die was waterdicht gesloten en kón wel tegen 'n stootje. Zo gingen er 'n paar uur in angstige spanning voorbij. Toen zag Pim Pandoer tweemaal achtereen 'n groen lichtje knipperen. ‘Ja,’ zei Rode Spin bijna jubelend. ‘Het is 'm gelukt, die goeie Isaac. Als we in Schotland zijn, krijgt ie een extra glazen traantje van me. Hahaha!’ Pim Pandoer stevende op het groene knipperlicht aan. Hij maakte zich ernstige zorgen. Want.... hoe zou dat straks gaan? Haha, dacht je nou werkelijk, dat Rode Spin zijn aartsvijand zómaar in de Salamander zou achterlaten? Pim Pandoer was bang. Hoe zou hij zich kunnen verdedigen? Op bevel van Rode Spin knipperde Pim nu telkens tweemaal met de koplichten. De Arn. 1001 en de Salamander kwamen vlak bij elkaar. Het was een hele kunst, om vanuit de Salamander naar de boot over te stappen. Buiten boord hing een touwladder. Over de railing zwaaiden twee mannen met de armen. De Moker, en ook Harry dus, stelden Spin en Pim beiden voor zichzelf vast. Plotseling ging Spin overeind staan, boven op de zitbank, en nog voordat Pim van zijn schrik en verbazing bekomen was, had Spin met zijn vlijmscherp dolkmes een geweldige hoek uit de linnen kap gesneden. Behendig kroop Spin boven op het dak en greep het touw, dat de mannen van de boot hem toewierpen. ‘Nu of nooit,’ schoot het door Pim Pandoer heen. Hij gaf vol gas en liet de Salamander van de boot wegschieten. Maar Spin hàd het touw van de boot. Bliksemsnel graaide hij naar de touwladder en kroop naar boven. | |
[pagina 126]
| |
Schoten knalden, vele malen achter elkaar. Kogels ketsten tegen en dwars dóór de voorruit van de Salamander, maar.... Pim Pandoer had het stuur losgelaten en had zich zo diep mogelijk naar beneden laten glijden. Ergens voelde hij een stekende pijn. Geraakt, dacht Pim Pandoer nog. Het was aan zijn schouder. Maar het werd volkomen donker om hem heen. Alleen het licht van de koplampen dook af en toe boven de golven uit. Pim Pandoer voelde ook, dat hij natte voeten had. Het water slaat naar binnen, over die vernielde kap.... En ik ben geraakt. Zou ik levensgevaarlijk gewond zijn? Pim Pandoer kon niet goed meer denken. Moker, Isaac, Rode Spin. En Grijze Kat.... Grijze Kat.... Ik heb 't verloren.... ik heb 't verloren. Zou de Salamander zinken? Zou ik veel bloed verliezen? Oom Bas, waar ben je nou.... Oom Bas.... Grijze Bas.... Pim Pandoer viel in slaap, diep ineengehurkt, vlak voor zijn eigen zitbank.
***
Je zou er grijze haren van krijgen, mopperde Bas, toen hij in z'n eentje over de zandweg liep. Nou was me sammernappels nog an toe die Salamander er toch weer vandoor. Had die goeie Bas dáárvoor nou op wacht gelegen? En - natuurlijk, dàt begreep Bas wel, zonder ook maar iets te weten: met die plotseling weggesuisde Salamander was het om een of andere reden niet pluis. Bas vulkaande naar Vlissingen. Hoe hij die lange eenzame weg had afgelegd, wist hij zelf niet precies meer, maar via 'n late bus en in vredesnaam dan maar wéér 'n taxi - (‘alwéér vijf pietermannen, sammernappels, wat kost me die kwajongen 'n geld vandaag!’) - was Bas tegen 'n uur of elf in het Boulevard-Hotel aangekomen. | |
[pagina 127]
| |
![]() | |
[pagina 128]
| |
Toen hij binnenkwam, laaide zijn vulkaantje opnieuw op. Want de twee dames VanderAA en Van der Aa zaten almaar sip bij elkaar aan 'n tafeltje te kijken. Mrs. Mary VanderAA zat nog steeds in zak en as om haar verdwenen juwelen, en speciaal om de Diamanten Traan had ze al heel wat tranen vergoten. En de lieve Suzannette klaagde tegen Bas, dat die aardige Fer zeker boos op haar was, want die had zich in geen uren laten zien, en ze voelde zich toch zo eenzaam, en die kies.... ‘Kind,’ mopperde Bas, ‘hou op asjeblieft. Ik ben die kwajongen kwijt, en die Salamander d'r bij. En 't ergste is nog, dat ik nog 'n spiksplinternieuwe doos kostelijke sigaren in die wagen heb liggen. Wat moet ik nou zonder die sigaren beginnen?’ Ha, de deur ging open. Van Dijk stapte binnen met 'n onweersgezicht. ‘Hallo, mesjeu,’ riep Bas 'n beetje opgewekter. ‘Heb je dat briefje van me al....?’ ‘Ook vals, Bas. Spijt me wel.’ ‘Sammerrrr.... Dàt zal ie me terugbetalen, die gammele Moker! Ik hèb 'm in m'n vingers gehad, maar hij was me te vlug af. En die kale jonker.... en die aap van 'n pleegzoon van me! O ja, mesjeu, wacht 's eventjes. Da's waar ook. Fer is verdwenen. Zomaar, floep. Vlak voor m'n verbouwereerde neus. Daar ergens in Oostkapelle - ja, ja, vlak bij de duinen, geloof ik, daar heb ik de Salamander zien staan. Nou, ik op wacht staan, hè? Wel, nou.... enfin, toen ie met 'n stuif wegreed, werd ik wakker. Tja. En nou is ie weg.’ Van Dijk stond met gefronste wenkbrauwen te kijken. Bas vertelde doodonschuldig van het vechtpartijtje met de jonker en later ook nog met de Moker, en.... O ja, ook nog van dat kleine doosje, met eh.... O ja, R.S. stond d'r op, enne....
Enne.... terwijl Little Suzy doodsbleek zat te kijken, belde Van Dijk als 'n razende naar het politiebureau. | |
[pagina 129]
| |
Nog geen tien minuten later was heel Walcheren door een alarmtoestand gevangen, van het veer bij Vlissingen tot aan de Rijksweg bij Bergen op Zoom toe. Geen kip zou er in of uit kunnen zonder opgemerkt te worden, laat staan een Salamander! De uren kropen weer voorbij, en de ongerustheid nam toe. Want bij herhaalde navraag aan vele politieposten in Zeeland, Brabant, en zelfs aan de Belgische grens, bleek er absoluut - nee, absoluut, meneer - absoluut niets bekend te zijn van 'n grote rode auto. Niet gezien, niet voorbijgekomen.... beslist niet. Het was al middernacht geweest. Geen druk verkeer. Ze zouden zich zo'n rode auto op hoge wielen zéker wel herinneren! Walcheren werd uitgekamd, tot op alle weggetjes waar maar enigszins een grote auto zou kunnen komen. Zaklantaarns en zoeklichten zochten langs slootkanten, in doodlopende straatjes, op de erven achter cafétjes.... niets, niets....
Toen de morgen aanbrak, liep er een doodongelukkige en zielsverlaten Bas Baanders over de Boulevard de Ruyter. Het was droog, dat was één geluk, en er stond een verfrissende wind. De straten droogden snel, en een schuchter zonnetje scheen op de rug van Michiel. ‘Zeg 's ouwe jongen,’ zei Bas met smachtende ogen, schuin omhoog kijkend, ‘weet jij nou niet, waar die dooie Salamander is, met m'n pleegzoon d'r in?’ Michiel bleef onwrikbaar over de zee kijken. Bas liep maar weer naar het muurtje en keek er overheen in het woelige water, dat meters diep beneden hem tegen de muur klotste. Toen sperde Bas zijn ogen open.... Zijn mond volgde dit voorbeeld, en ging ook wagenwijd open, en toen stamelde Bas: ‘A.... a.... asjemenou!’ In het grauwe schuim dobberde iets roods. Het was de Salamander, waar 'n hele plons water in scheen te | |
[pagina 130]
| |
staan. Het kapotte linnen dak flapperde in de wind. Hij tjoekerde gezellig bots-bots-bots tegen de harde muur aan. Net 'n palingfuik, dacht Bas nog. Of 'n wastobbe. Toen rende Bas weg, naar het hotel. Hij had zijn dierbare Fer zien zitten: half overeind op de zitbank. Was ie dood? Of bewusteloos? Of sliep hij gewoon maar? ‘Soezie! Héla! Littele Soes! Ik heb je Fer....’ Maar Suzannette was er niet. Mrs. Mary was boven op haar kamer. Bas stond voor de ober, brulde om de politie, en.... tien minuten later werd de Dode Salamander door een politieboot op sleeptouw genomen naar de Koopmanshaven. En dit tot troost en opluchting van de vriendjes (en vriendinnetjes!) van Pim Pandoer: hij was niet dood! |
|