‘Maar Little Suzy, ga jij even een luchtje scheppen, kind!’
Dat gebeurde dus.
Fer opende het portier, en Suzy knoopte haar bontjasje dicht.
Plotseling scheen ze zich echter te bedenken.
‘Fer,’ zei ze verlegen. ‘Ik hoop dat je 't me niet kwalijk neemt, maar.... ik zou liever niet gaan autorijden. Ik ben bang dat ik wagenziek word. Daar heb ik wel eens meer last van, en ik ben nu toch al niet erg fit. Na al die vreselijke gebeurtenissen.... O, die arme tante Mary....’
Fer werd ontroerd bij de glinsterende traan van de lieve Suze. Hij zag liever een donderbui van oom Bas....
Hij klapte het portier van de Salamander maar weer dicht.
‘Zullen we een fietstochtje maken?’ stelde Suze voor.
‘Ik vond het gisteren zo heerlijk, daar in die duinen van Oostkapelle. Zou dat ver zijn?’
Ze liepen een eindje de stad in en huurden twee fietsen. Langzaam peddelden ze naar Oostkapelle.
Fer kon nu niet bepaald zeggen, dat hij erg genoot.
Er stond een kille wind, en een fijne motregen prikte hem in het gezicht.
‘O, heerlijk,’ zei Suze verrukt. ‘Die frisse wind doet me goed.’ Ze bereikten het eind van de zandweg, ter hoogte van het eenzaam gelegen huis ‘De Duindistel’.
Hier stapten ze af en liepen een eindje het duinpad op, de fiets aan de hand.
‘Hé!’ lachte Fer. ‘Stap jij rechts af?’
Suze lachte terug: ‘Ja, gek hè? Ik heb het wel eens op de gewone manier geprobeerd, net als alle fatsoenlijke fietsers, maar dan rol ik doodgewoon ondersteboven.’
‘Natuurlijk,’ gaf Fer toe. ‘Precies zoals 'n ander zou vallen, als ie rechts zou op- en afstappen.’
Zo kwam het, dat ze tussen de twee fietsen in liepen: Suze liep links van Fer, vlak naast hem, en ze schenen het allebei wel gezellig te vinden.