| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk
De Inval in de Domme Drukkerij
Van Dijk heeft ontstellend nieuws
Pas op: Bas Baanders wordt ongeduldig!
‘Zo!’ bromde Bas. ‘D'r gaat dus wat gebeuren, hè?’
Hij keek de politiemannen een voor een aan. Ze zaten in een klein kamertje, afdeling recherche, in het politiebureau.
‘Zal ik tante Marijke maar niet even waarschuwen, dat we vandaag nog niet thuiskomen, oom Bas?’ vroeg Fer.
Voordat Bas nog kon antwoorden, nam rechercheur Wester het woord.
‘U kunt rustig naar huis gaan, heren,’ knikte hij naar Bas en Fer. Ze hadden al lang gemerkt, dat het de agenten helemaal niet aanstond, dat de twee Arnhemmers méé hadden zitten spioneren, daar onder de hoge bar van De Goudmijn. Waarom moesten die twee burgers hun neus in politiezaken steken? Maar nu kwam Van Dijk er tussen.
‘Doet u me toch een plezier, collega's,’ sprak hij glimlachend tot de heren Wester en Vermolen. ‘Als er iets aan de hand is met Isaac en de Jonkheer, dan kàn mijn vriend Fer Donkers het niet laten, zich er mee te bemoeien.’
‘Ja, maarre.... dàt is toch te gek,’ trachtte Wester nog te protesteren. ‘Het is toch geen gewoonte, dat burgers zich rechtstreeks bemoeien met....’
‘Maar onze vriend Pim Pandoer is geen doodgewone burger,’ merkte Van Dijk op.
| |
| |
Toen keken de andere agenten verbaasd op.
‘Aha!’ zeiden ze zacht. ‘Aha!’
Pim Pandoer! Ja, dàt veranderde de zaak. Ook de politie van Vlissingen was het zo langzamerhand wel ter ore gekomen, welke staaltjes Pim Pandoer al had verricht.
En het werd verder zonder woorden goedgevonden, dat Fer en Bas van de partij zouden zijn, als er in de komende nacht een inval gedaan zou worden in de drukkerij van drukker Van Gulen. De politie werkt snel.
De drukkerij was al opgespoord - wat natuurlijk een klein kunstje was - en de situatie van de onmiddellijke omgeving was opgenomen en met ruwe potloodlijnen in tekening gebracht. Nadat Fer en Bas hadden afgesproken, die avond tegen half twaalf onopvallend in het politiebureau te komen, gingen ze naar het Boulevard-Hotel, om te zien, hoe de dames het maakten. ‘Nog nieuws uit Frankrijk, meneer Van Dijk?’ vroeg Fer nog, toen de Arnhemse politieman hen tot aan de buitendeur uitgeleide deed.
‘Ze hebben ze nog niet te pakken,’ zei Van Dijk. ‘Tenminste.... de hoofddaders nog niet. De tussenschakels zijn merendeels opgerold. We hebben sterk het vermoeden gekregen, dat de hoofddader.... samen met de vervalste clichés van de bankbiljetten.... ergens anders zijn werk voortzet.’
‘Hm,’ bromde Bas. ‘Fijn drukwerk, zeiden ze in die kroeg. Haast bij. Vannacht klaar. Hm, lijkt wel ergens op.’
‘Ja,’ beaamde Fer peinzend. ‘Alles duidt er op. Want ik vraag me af, waarom die lui.... in opdracht van die meneer R.S. uit Limburg.... juist hier in Vlissingen een drukwerkje laten maken.’
‘R.S.,’ bromde Bas ontevreden. ‘Doet wel enigszins denken aan Rode Spin, hè? Tralala.... ga je mee, Fer?’
Fer en Bas voelden zich helemaal niet lekker.
Vervelend nou weer! Daar zaten ze zomaar weer in een raar
| |
| |
zaakje. Valse bankbiljetten! De jonker wàs er! Isaac de Moker wàs er! Een zekere heer R.S. wàs er, al was 't dan niet in Vlissingen.
Fer stuurde zijn tweede telegram in die week: komen vandaag niet - waarschijnlijk morgen - Oom Bas en Fer.
Toen ging hij naar Bas, die bij Mrs. Mary VanderAA aan een tafeltje zat te treuren.
‘Die arme Suzy,’ klaagde de lady. ‘Het arme kind vergaat van de kiespijn. Ze ligt nog steeds in bed en slikt maar aspi.... wrientjes. En een tandarts wil ze niet zien.’
‘Zou ze niet wat willen eten?’ stelde Fer voor.
‘Het arme kind kan niets in haar mond houden,’ zei Mrs. Mary VanderAA met betraande ogen. ‘Ik heb haar 'n half uurtje geleden een beschuitje gevoerd, gesopt in de thee.’
Tja.
Fer had innig medelijden met kiespijn-Suze, maar wat kon je daar nou aan doen!
Bas trommelde met zijn vingers op het dikke tafelkleed. Dat was over het algemeen een slecht voorteken. Fer begreep dat wel: Bas had naar huis gewild, want voordat ze op reis waren gegaan, was de geit ziek geworden.
Zo zaten ze maar te zitten, en de uren kropen traag voorbij.
‘Die domme Moker,’ bromde Bas, toen hij met Fer door donker Vlissingen naar het politiebureau stapte. ‘Die zal me die ijsco terugbetalen, maar óók m'n verloren twee dagen, hier in die winderige stad.’
Fer antwoordde maar niet.
De agenten wachtten al op hen. Om geen opschudding te verwekken, gingen ze afzonderlijk naar het straatje, waar de drukkerij van Van Gulen stond.
Fer, Bas en Van Dijk troffen elkaar weer in een steegje, waar één groot raam van de drukkerij op uitzag.
Er brandde volop licht. Dat was voor een klein éénmans-be- | |
| |
drijfje niets bijzonders: als de baas het druk had, werkte hij rustig gedurende een groot deel van de nacht door.
Maar toen het spiedende drietal naar binnen gluurde, zagen ze, hoe Isaac Mockerhahn en de Jonker, ieder aan 'n kant van de drukker, aandachtig gebogen stonden over een letterkast, of iets dergelijks.
Ze knikten met de hoofden, wezen hier of daar, knikten soms ja en soms nee, en 'n poosje later zagen ze, hoe de drukker een vorm in de pers deed.
Wàt het allemaal precies was, konden ze natuurlijk niet onderscheiden. Ze zagen alleen maar, dat het géén grote vorm was. De machine draaide even. Er werd een vel papier uitgehaald en tegen het licht bekeken.
De kijkers in de steeg konden niets zien, want ze keken tegen de ruggen van de mannen aan.
Een poosje later draaide de machine door, zonder te stoppen. Een donkere figuur sloop door het steegje en tikte Van Dijk op de schouder. Het was rechercheur Wester.
‘Ja,’ fluisterde hij. ‘De deur is niet op slot. We gaan naar binnen.’
‘Hm, ik kom,’ fluisterde Van Dijk terug. ‘Nee, nee,’ ging hij voort tot Fer en Bas. ‘Blijven jullie liever even buiten. De politie heeft liever dat er geen burgers bij de overval betrokken zijn.’ Dat viel Fer en Bas tegen. Fer had wel zin in de jonker, en Bas in de Moker!
‘Nou, goed dan,’ bromde Bas. ‘Ik blijf wel even buiten de deur wachten. Als die Moker er soms tussenuit wil knijpen...’ Ha, je kon aan de dreigende Bas horen, dat hij daar zelfs op hoopte. Maar helaas.... Géén avonturen, Bas Baanders!
Want toen de agenten plotseling de drukkerij binnendrongen en - dreigend met hun revolver - luid riepen: ‘Handen omhoog!!’.... toen gebeurde er niets.
De jonker wendde zich glimlachend om en stak de handen in de hoogte.
| |
| |
‘Hahaha, daar hèb je ze!’ grinnikte Isaac, en hij deed hetzelfde. De enige die zich 'n hoedje schrok, was de drukker, want die wist van geen komplotten en dwaalsporen af. Die drukte alleen 'n drukwerkje, waar de heren blijkbaar erge haast mee hadden. ‘Wat zullen we nóu hebben?’ riep hij verschrikt, en ook zijn handen gingen omhoog.
Vermolen toonde zijn legitimatiebewijs, terwijl de overige agenten het drietal met hun revolvers in bedwang hielden. Maar die lieten ze al gauw weer in de leren holsters verdwijnen.
Want de oogst aan drukwerk leverde een bittere teleurstelling op....
Toen Bas en Fer bemerkten, dat er helemaal geen sensatie te verwachten was, stapten ze ook naar binnen.
‘Aha! Daar heb je die ook,’ lachte de Moker dom. ‘Goeienavond, vrienden. Blij jullie hier....’
‘Hou je mond,’ beet de jonker hem toe, en de Moker zweeg. ‘Ik krijg 'n kwartje van je, vader,’ bromde Bas. ‘Van die ijsco. Die heb ik voor je betaald.’
Het speet Bas dat hij niet veel méér geld moest hebben, maar voor 'n kwartje kon je toch geen opstand maken, vond hij.
Het geheimzinnige drukwerkje bleek een onnozel reclamepapiertje te zijn.
ROERMOND! ROERMOND! ROEMOND!
BEZOEKT ONZE HISTORISCHE STAD!
ROERMOND IS NIET ALLEEN DE STAD VAN DE EIEREN!
U KUNT ER TIJDENS UW VAKANTIE UW RUST VINDEN.
Zo ging dat nog een tijdje door. Er stonden 'n paar advertenties bij, en het velletje papier had verder niets te betekenen. Fer keek een beetje spottend, toen hij met grote letters die prachtige drukfout zag: Roemond!
| |
| |
Toch dacht hij daar niet lang over na.
Er was iets anders, dat hem danig dwars zat, en hij wist zelf niet, wàt.
Hij voelde zich helemaal niet op z'n gemak. Waarom stonden Moker en de Jonker zo te grinniken?
Fer kreeg een griezelig gevoel. Telkens als hij naar de jonker keek, priemden de adellijke spleetogen recht in Fers gezicht. Hij had zomaar het gevoel dat hij op 'n reuze manier betoeterd werd. Fer hield dat niet meer uit.
‘Hela, zeg 's, jij.... Prins Pauweveer! Wat is dat voor onzin?’
‘Weet-ik-veel?’ antwoordde de jonker spottend. ‘Doodgewoon een opdracht, eh.... Pim Pandoer.’
‘Niks geen Pim Pandoer, versta je?’ stoof Fer op.
‘Goed, goed, goed,’ lachte de jonker vriendelijk. ‘Doe me dan een plezier, en laat jij dan óók die dubbele P van Prins Pauweveer weg, hè? Dat is verleden tijd, meneer Fer.’
Fer was verslagen.
‘Voor wie laten jullie dat onnozele drukwerk dan maken?’ vroeg Van Dijk.
‘Pardon,’ zei de jonker nu beleefd. ‘Ben ik verplicht, u daar antwoord op te geven? Doen wij hier iets verkeerds, mijnheer?’ Fer haalde de brief van Suze voor de dag en wees met een van woede bevende vinger op de letters R.S.
‘En.... en wie is dàt dan, hè?’
Jonker Harry keek aandachtig naar de brief. Toen deed hij alsof hij erg verbaasd was, en.... verdrietig!
‘Ach!’ zei hij langzaam. ‘Die Suze toch. Nóu snap ik het, waarom ze niets meer van mij wil weten. Aha! Zit dat zó!
Nou ja, Fer Donkers, dat moet zij weten. Maar ik vind het toch niet leuk van haar, dat ze jou 'n brief geeft, die eigenlijk voor mij bestemd was. Maarre....’
‘Wie is die R.S.?’ zei Fer met trillende stem.
‘Man! Wat ga je te keer!’ deed Harry verbaasd. ‘Ik dacht, dat jij zo'n slimmerd was. Dat kun je toch wel raden? Dat is
| |
| |
Rode Spin natuurlijk. Die zit in Roermond, en heeft mij die brief geschreven, maar omdat hij mij niet precies wist te zitten, heeft hij....’
‘.... die brief aan de Littele Soezie gestuurd,’ kwam Bas er ongeduldig tussen, ‘en nou laat ik me niet langer betoeteren en ik ga naar bed. Truste.’
Er klonk een hatelijk gegrinnik. Dat was de Moker.
Bas draaide zich om, en zijn ogen fonkelden zó onheilspellend, dat het hinnikje plotseling afbrak.
‘Jóu krijg ik nog, vader!’ zei Bas.
Maar tja.... Er was hier niets te beginnen.
Ze mochten het nu nóg zo gek vinden, dat 'n drukwerkje van Roermond helemaal hier in Vlissingen gemaakt moest worden: daar hadden ze per slot van rekening niets mee te maken.
De agenten snuffelden nog wat rond. Nutteloze moeite.
Harry sprak de geschrokken drukker aan.
‘Er schijnt een grappige vergissing te zijn, meneer Van Gulen,’ zei Harry. ‘Maar we kunnen rustig verder gaan, hoop ik. Wacht, ik zal u de rest van de kosten van het drukwerk vooruit betalen. Nee, nee, geen bezwaren, meneer. Onze opdrachtgever doet dat altijd zo. Eh.... alstublieft....’
Jonker Harry reikte een biljet van honderd gulden over aan de drukker, die het dankbaar aannam en in zijn portefeuille wilde steken.
De agenten waren al onderweg naar buiten.
‘Halt daar!’ riep Vermolen ineens, de man van de valse-biljettendienst.
Ha, misschien tóch nog 'n leuke sensatie?
Gespannen keken ze allemaal toe, hoe Vermolen het bankbiljet tegen het lamplicht hield en het door zijn loep bekeek.
Brommend gaf hij het terug aan de drukker.
Niets bijzonders. Ze dropen af. Vermolen mompelde een excuus tegen de geschrokken drukker.
‘Navend!’ riepen Moker en de jonker hen na.
| |
| |
‘Navend!’ bromden ze terug. Je moest per slot van rekening netjes blijven....
‘O ja, beste Harry,’ zei Fer plotseling, zich in de donkere deuropening omwendend. ‘Eh.... ik geloof heus wel, dat jullie je Nederlandse taal goed kent. Maar eh....’
Fer liep naar het drukwerkje en wees op de bovenste regel. ‘Zou je in dat derde Roermondje niet eventjes 'n R invoegen, hè? Dat staat beter voor zo'n knappe jonker! Dag Harry!’
Rood van schaamte en nijd keek de Galante Jonker zijn aartsvijand na. Toen keek hij sip naar de domme fout op het papiertje. En de deur van de Domme Drukkerij klapte dicht.
‘We gaan morgen vroeg naar Arnhem, mesjeu!’ zei Bas tegen Van Dijk, toen ze bij het politiebureau afscheid namen.
‘Ik ook,’ antwoordde Van Dijk somber. ‘Ik ben hier uitgekeken. We zitten met ons allen op 'n lelijk dwaalspoor, vrienden.’
Fer stond sip te kijken. Het is dan ook geen lekker gevoel, als je weet dat je voor de gek gehouden wordt, en als je dan tòch niets kunt vinden, en nog minder bewijzen!
De drie vrienden waren wel genoodzaakt, naar Arnhem terug te reizen, en het mysterie van de bankbiljetten aan de heren in Vlissingen over te laten.
‘Mijnheer Van Dijk, zal ik u morgen tegen 'n uur of tien ophalen?’ vroeg Fer. ‘Dan kunt u mooi met ons meerijden naar Arnhem.’
‘Graag,’ zei Van Dijk. ‘Bedankt al vast voor de lift, Fer. En nu heren: welterusten.’
***
Over welterusten gesproken!
Van slapen kwam niets, die halve nacht niet!
‘Wat gek, oom Bas,’ zei Fer, toen ze het Boulevard-Hotel naderden. ‘Er brandt overal licht.’
Jazeker! Alle vensters waren hel verlicht.
| |
| |
En toen ze binnentraden, vonden ze het hele hotel in rep en roer. Er was een volledige alarmtoestand!
‘Heren, heren,’ riep de eigenaar, die Fer en Bas tegemoet rende.
‘Vlug, er is telefoon voor u. De politie!’
‘Wàblief?’ stamelde Fer.
‘Sammernappels, wat nou weer?’ zei Bas met een geeuw, die hij halverwege afbrak.
Hij stond al naast Fer in de telefooncel.
Op hetzelfde ogenblik kwam er een spierwitte en volkomen ontredderde Suzannette van der Aa de brede trap afhollen.
Ze had een dikke doek om de wangen, en een lange peignoir flodderde om haar heen.
Vlak achter haar aan wervelde een totaal ontdane Mrs. Mary VanderAA naar beneden.
Beide dames wilden zó de telefooncel binnenstormen, maar ze konden er niet in omdat Bas de overgebleven ruimte vulde.
‘Ja, met Donkers!’ riep Fer opgewonden.
‘O, afschuwelijk, vreselijk, verschrikkelijk,’ hoorde hij Suze buiten de cel roepen. De Amerikaanse dame bibberde allerlei Amerikaanse kreetjes, die volgens Bas wel ongeveer hetzelfde zouden betekenen als wat de Littele Soezie huilde.
Intussen had Van Dijk ontstellend nieuws.
‘Al gehoord, Fer? Hotel in rep en roer, zeg je? Klopt. Er is gestolen. Alle juwelen....’
‘Alle juwelen van mijn lieve tante zijn gestolen,’ huilde Suzannette er tussendoor.
‘Er is één zeer kostbare diamant bij,’ riep Van Dijk. ‘Die is kapitalen waard, en ook de andere....’
‘O, mijn tear-shape, mijn familie-tear-shape!’ riep Mrs. Mary VanderAA.
‘De traan! Die mooie diamanten traan,’ weende Suze met betraande ogen. Lief kind, schoot het door Fer heen. Wat houdt die veel van haar tante....
‘Er zijn orders gegeven dat niemand de kamer van Mrs. Van- | |
| |
derAA mag betreden,’ riep Van Dijk weer. ‘Houden jullie de dames gezelschap, Fer, en probeer ze een beetje te kalmeren.’ Beng, de verbinding werd verbroken.
Nog geen vijf minuten later arriveerden er enkele agenten.
Van Dijk kwam even daarna. Hij nam niet direct deel aan het onderzoek; hij wilde immers zijn collega's niet storen.
Maar iedereen bij de politie wist, dat hij heel veel ervaring had, en langzamerhand werd ook Van Dijk bij het onderzoek betrokken.
Wel, het haalde allemaal niets uit, en van de juwelenrover was geen spoor te bekennen.
Er vond tegelijkertijd een ingewikkelde ondervraging plaats, waarvan het hele hotelpersoneel en natuurlijk de twee dames het slachtoffer waren.
Yes, yes, yes Sir, stamelde Mrs. Mary VanderAA, die volkomen van slag was. Yes Sir, de kleine Suzy heeft de hele dag op bed gelegen, en voordat ik zelf naar bed ging - tien uur al, Sir, want ik verveelde mij zeer, en ik had hoofdpijn van het denken over die valse honderdguldenbiljetten van gisterenavond - tien uur, Sir, en voordat ikzelf naar bed ging, heb ik Little Suzy een doek om het hoofd gedaan met thermogeenwatten er onder.... kijkt u maar, Sir, want 't arme kind heeft zo'n kiespijn....’
‘O, o, tante, tantetje toch,’ huilde Suze.
‘Doet het weer zo'n pijn, kindje?’
‘Nee, ja tante, nee tante, ik vind het zo erg.... ik schaam me zo voor ons eigen land. Dat ze nu juist ú moeten beroven, tante!’ Het was een allerverschrikkelijkste verwarring.
Rondsnuffelende rechercheurs, wenende dames, een radeloze Fer, en een Bas Baanders, die inwendig liep te vulkanen.
‘En ik sliep heel vast, Sir. Maar Suzy had de hele dag al geslapen en kiespijn gehad, en die schrok ineens wakker, en toen.... vertel jij het de heren maar, Suzy.’
Toen Suzannette na vijftien druppeltjes Valeriaan in een kopje water wat bedaard was, en in de gauwigheid nog een aspirientje had geslikt, vroeg ze eerst een sigaret voor de zenuwen.
| |
| |
Mrs. Mary VanderAA presenteerde haar de zoveelste Lucky Strike, en het hele pakje sneuvelde, want ook de heren - (en dat waren er heel wat!) - staken er graag eentje op.
Behalve Bas, want die was al halverwege aan een kanjer van 'n sigaar bezig.
Suzannette vertelde dan, dat ze met een schrik wakker werd - ja, het was ongeveer half één - en ze kreeg bijkans een flauwte, want ze zag net nog, hoe er een schim tussen de openstaande balkondeuren doorglipte en over het balkon verdween.
‘Ik trok meteen aan het koord, waardoor het bedlampje ging branden, mijnheer, en toen.... owowowo!’
Ze sloeg van pure schrik de handen voor haar ogen.
‘Ik zag, dat het kleine juwelenkistje van het nachtkastje van tante Mary verdwenen was, meneer. Ik begreep het meteen, natuurlijk. O, ik weet niet meer wat ik deed....’
‘Gillen, Sir,’ vulde Mrs. Mary medelijdend aan. ‘Very hard giwlen, Sir, en ik werd er wakker van en gilde ook, natuurlijk. Want mijn diamanten tear-shape, Sir, my tear.... o, my tear....’
Geen enkele vingerafdruk kon worden gevonden.
De balkondeuren hadden die nacht - en ook gedurende de voorafgaande nachten - steeds op een kier open gestaan, vertelden de dames. Dat vanwege de frisse herfstlucht en die heerlijke zeelucht.
Ja, ja, het was eigenlijk heel gemakkelijk te begrijpen.
Een of andere schurk had natuurlijk geweten, dat Mrs. VanderAA kostbare juwelen bezat. Dat was helemaal geen bijzondere wetenschap, want de dame had er overal en tegen iedereen mee lopen te pronken.
Voor een juwelendief, die een klein beetje handig was, kon het niet moeilijk zijn....
Zie je wel! Om via een brede, uitgebouwde lijst, die als versiering langs de gevel van het hotel liep, op het balkon van de
| |
| |
dames VanderAA en Van der Aa te komen, hoefde je nog geen geveltoerist te zijn.
Geen spoor....
‘We zullen ons best doen, dames,’ troostten de agenten, toen ze drie uur later vertrokken.
Geen spoor....
Mrs. VanderAA zat almaar zeer boos te kijken, en te mopperen over dat slechte nageslacht van haar roemrijk voorgeslacht. Juffrouw Van der Aa rookte, en brak lucifertjes, en zat met de thermogeenwatten tegen haar wangen kiespijn te lijden. Met veel moeite wist Fer het zover te krijgen, dat de dames weer naar hun bed gingen.
‘Hè, hè,’ zuchtte Bas. ‘Eindelijk.’
Ja, eindelijk was het zover: hij kon zijn vermoeide ledematen onder de wollen dekens uitstrekken.
Fer lag een eindje verder in een ander ledikant. Hij zei niets en tuurde naar de donkerte rondom hem heen.
Grappig! Moker? Nee, die was nog in de drukkerij.
De Jonker? Nee, die was nog bij de Moker.
Van Dijk had nog even teruggebeld naar het hotel: bij een onmiddellijk ingesteld onderzoek was gebleken, dat het tweetal tegen 'n uur of twee nog steeds doodonschuldig bij Van Gulen in de drukkerij was, waar de onnozele reclamepapiertjes van de pers rolden....
Fer keek spinnijdig. Hij snapte er allemaal niets van.
Hoor eens! Oom Bas snurkte alsof er helemaal niets gebeurd was.
Morgenvroeg zal ik toch eens aan oom Bas vragen, of we nog eventjes zullen blijven, in plaats van naar Arnhem te gaan.
Ja, dacht Fer, ik zal oom Bas voorstellen....
Maar toen Fer ein-de-lijk sliep, en toen hij enkele uren daarna al weer wakker werd, was het bed naast hem leeg.
Bas Baanders was weg.
***
| |
| |
| |
| |
De stevige Bas was niet ontvoerd of iets van dien aard. Hij was er doodgewoon in alle vroegte vandoor gegaan.
De oorzaak van dat vroegtijdige vertrek was een droom. Een erg nare droom, die nog naarder werd voor Bas, omdat hij niet meer wist wàt hij dan eigenlijk voor naars had gedroomd. Hoewel hij pas diep in de nacht naar bed was gegaan, was hij op zijn gewone tijd wakker geworden. Zes uur.
Hij zat rechtop in zijn bed, zonder het eigenlijk zelf te weten. Het was nog donker, en daarom trok hij aan het koordje en het lampje boven zijn bed brandde.
Bas keek opzij en zag, dat Fer rustig lag te slapen.
‘Zeg Fer,’ begon Bas. ‘Vertel me 's eventjes, ik heb 'n droom gehad, die op 'n nachtmerrie leek. Weet jij....?’
Bas zweeg.
Laat de arme jongen slapen, dacht hij. Fer weet immers toch niet, wat ik gedroomd heb?
Sammernappels, ik weet 't zelf niet eens.
Ik weet alleen.... ik droomde over iets.... ze hadden me voor de gek gehouden.
Ja, ik weet 't.
Nee, toch niet. Ja, toch wel. Die Moker!
Wacht.... zou ik gedroomd hebben, dat die de diamanten gestolen heeft?
Nee, dat kan niet. Moker en die kale jonker waren de hele nacht in die drukkerij. Ze hadden om zo te zeggen een alebibi, of hoe-heet-dat.
En toch was 't die Moker.
Wacht! Ja! Die ijskar. Ik droomde dat ik bij 'n ijskar stond, midden op de Imbosch, en dat de Moker me een hele hand vol briefjes van duizend gaf.
Aha! Wacht 's eventjes....
(Bas stak al vast één lang-gebroekt been buitenboord.)
Stom! Sukkel die ik ben! Bij die ijskar!
Daar gaf die Moker me een briefje van honderd.
| |
| |
Dat was géén droom....
Wacht 's.... Sjonge, ik wist niet, dat Bas Baanders zó ontzettend stom kon zijn, om daar NU pas aan te denken; maar eh.... wacht 's.... zou dat briefje van honderd....?
(Ook het andere wit-gebroekte been kwam buitenboord.)
Zou dat briefje misschien....?
Bas aarzelde.
Zie je, in die Domme Drukkerij, waar ze allemaal voor gek hadden gestaan, daar had die jonker aan die drukker een briefje van honderd gegeven, en dat was ècht.
Eén van de twee benen begon langzaam de terugreis naar binnenboord.
‘Toch wil ik 't weten,’ mompelde Bas.
Hij stond ineens helemaal buitenboord, naast de stoel, waarop zijn kleren lagen.
Even later tuurde hij dwars door het briefje van honderd heen, dat nog steeds trouw in zijn portemonnee gezeten had, want Bas was een zuinig man.
‘Hm,’ bromde hij. ‘D'r moet 'n schaduw aan dat poppetje zitten. Hm, hm, 't krioelt van de schaduwtjes, om zo te zeggen. Wacht 's eventjes....’
Toen, op besliste toon: ‘Ik weet 't niet.’
En op nog beslistere toon: ‘Ik mót 't weten.’
Vijf minuten later beende Bas door de nog stille straten van Vlissingen, regelrecht naar het politiebureau.
‘Mesjeu Van Dijk alstublieft,’ commandeerde Bas. ‘Subiet en direct.’
Maar mesjeu Van Dijk was er niet.
De andere rechercheurs waren er ook niet.
‘In dienst,’ was het korte antwoord van de portier van het politiebureau.
‘Hm,’ bromde Bas. ‘Zeker achter de tranen van die juffrouw aan? De boeven zoeken, niet?’
De portier knikte.
| |
| |
Hij vond Bas wel 'n aardige kerel, en daarom vertrouwde hij hem op zachte toon toe: ‘Ze zijn bezig alle kroegjes langs de haven uit te kammen, meneer Baanders.’
Bas liet het biljet bij de portier, niet dan nadat deze hem een bewijsje van ontvangst had afgegeven.
‘Ik kom subiet terug,’ zei Bas.
‘Vóór 'n uur of elf hoeft u het niet te proberen,’ glimlachte de portier.
En zo kwam het, dat Bas niet in het Boulevard-Hotel aanwezig was.
Want hij liep zich steeds meer op te winden over zijn briefje van honderd. De droom van de duizendjes in die nacht, was hem een nachtmerrie van honderd gulden geworden.
Hij liep tien keer om het hotel heen, maar durfde er niet naar binnen te gaan. Hij deinsde terug voor het aanstaande gejammer van de dames.
O, o, zulke dames toch!
Die gaan tekeer om 'n stelletje valse bankbiljetten, en om 'n handjevol diamanten en zo, terwijl ik.... ik, Bas Baanders, eerst al te pakken genomen ben met vier valse honderdjes - (en Fer ook al, sammernappels-nog-an-toe!) - en nu! nu heeft die Moker mij misschien óók al....
Wat zeg ik? Misschien?
Dromen zijn bedrog, zeggen ze wel eens. Maar als deze droom nu eens géén bedrog is, dan.... dan is dat ene honderdje van die domme Moker wèl bedrog, en dàt neem ik niet, en dàt.... en dàt....
Bas liep zich heerlijk op te winden.
Maar eindelijk kwam zijn holle maag zodanig in opstand, dat hij besloot, toch maar eens over zijn zorgen met Fer te gaan praten. Hij kon dan meteen wat eten, zie je.
Zo keerde Bas Baanders eindelijk, ein-de-lijk terug in het Boulevard-Hotel. Het was half elf.
Met welbehagen snoof hij de koffiegeur op.
| |
| |
Daardoor al heel wat milder gestemd keek hij rond naar Fer. Hij zag alleen een spierwitte Mrs. Mary VanderAA.
Fer was er niet.
En Bas werd opnieuw zeer boos. Om kwart voor elf liep hij zonder iets te zeggen het hotel uit, op weg naar het politiebureau. Maar Van Dijk was er nog steeds niet....
|
|