| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk
Wie sluipt er door donker Vlissingen?
De Grijze Kat miauwt: ‘Ahaaaa....’
En Rode Spin bromt: ‘Zozóóó....’
Alleen de honderd meter lange veerboot, de ‘Prinses Beatrix’, gleed rustig door de nacht, tussen Vlissingen en Breskens, en weer terug.
Alleen de loodsbootjes tjoekerden driftig af en aan om door het Oostgat de zeeschepen naar binnen of naar buiten te loodsen.
Want het leven op zee gaat door, of het nu dag is, of nacht. In donker Vlissingen was alles echter in diepe rust. Zelfs Bas Baanders sliep als een os. Ja, zèlfs de diep getroffen Amerikaanse lady wist van de prins geen kwaad, en sliep voortreffelijk, dank zij de twee aspirientjes, die haar lieve gezellin haar vlak voor het slapen gaan had gegeven.
‘Dan slaapt u rustig, tante Mary, en dat zal uw geschokte zenuwen doen kalmeren,’ had Little Suzy gezegd.
Maar wie nu denkt, dat alles en iedereen in rust was, daar in donker Vlissingen, die vergist zich erg.
Want geen scharnier had gepiept, geen vloerplank had gekraakt, en reeds sloop de Grijze Kat lenig en snel op schoentjes met ‘spekzolen’ langs de schaduwzijde van de straten.
Zij kon goed zien: als een echte kat in het donker, en zij
| |
| |
zorgde wel, dat geen agent of nachtwaker, geen late zwerver of zeeman haar kon horen of zelfs maar zien.... Zij loerde links, zij loerde rechts, en in een luguber straatje verdween zij - na een afgesproken klopsein op de deur - in een klein logement.
‘Nou, vertel op, katje,’ drong Harry Sterrenborg van Talingen aan. ‘Ik ben ongeduldig. Waar zijn je papieren?’
‘Hier,’ lachte de Grijze Kat. Ze wees op de buitenzakken van haar grijze bontjas. Maar de biljetten van honderd bleven er in zitten.
‘Krijgen we niks?’ vroeg Isaac Mockerhahn mopperig.
‘Nee,’ antwoordde Grijze Kat. ‘Ik heb hier precies.... nou, dat gaat jullie niet aan. Maar ik heb er in ieder geval méér dan twintig echte, gezellige briefjes van honderd in zitten.’
‘Hm?’ bromden Harry en Isaac. ‘Hoe kan dàt nou? Je moest toch maar zeshonderd dollar....?’
‘Wacht even,’ lispelde het katje tevreden. ‘Niet zo haastig. Hahaha.... in dat hotel waren ook twee meneren. Uit Arnhem, geloof ik. Ja, uit Arnhem. En toen jullie beiden daar op straat over die glasplaat stonden te kwebbelen, is het Grijze Katje vlug, vlug, vlug, op fluwelen pootjes, even naar binnen gegaan, en heeft de binnenzakken van die heren omgekeerd. Er zat nog heel wat in, dat het omruilen waard was. Hihihi....’ ‘Zo, zo,’ zei Harry. ‘Heb je àlles omgeruild, katje?’
‘Ha, ben je nou dol?’ kirde Grijze Kat plagend. ‘Ik heb zelf óók wat valse meiers gehouden. En dat was maar goed ook. Want de recherche is geweest, en die....’
‘Hè!?’ stoof Harry op. De Jonker vergat, hoe galant hij altijd moest zijn.
‘Watte?’ balkte de Moker. Hij mokerde met zijn vuist op het zwakke tafeltje, wat voor dat meubel niet zonder gevaar was. ‘Ik zeg: de recherche,’ herhaalde de Grijze Kat langzaam. ‘En toen ze onze spullen onderzochten, had ik zelf - gelukkig! -
| |
| |
óók nog valse briefjes. Wel, toen kwam er niemand op de snuggere gedachte, dat er een slim Grijs Katje in het hotel aanwezig was. Maarre....’
Grijze Kat werd plotseling ernstig, en heel zakelijk.
‘O ja,’ wilde de Jonker beginnen. ‘Je zei iets tegen me van juwelen, niet? Hoe zit het met....’
‘Stil,’ gebood Grijze Kat. ‘Jullie moeten zo gauw mogelijk aan de weet komen, wat Spin wil. Direct. Ik blijf hier wachten.’ ‘Hè?’ stamelde Moker.
‘Kindje,’ zei Harry lief. ‘Je hebt toch geen hoofdpijn? Hoe moeten wij nu, op staande voet, verbinding krijgen met Roermond, om je oom te vragen, wat hij....’
‘De telefoon slaapt nooit,’ beet Grijze Kat. ‘Bel hem op.’
Harry en Isaac keken elkaar vragend aan.
‘Eh....,’ aarzelde Moker. ‘Wàt moeten we je oom dan vragen, katje?’
‘Zeg hem.... Wacht, Moker. Laat me even denken.’
Misschien heb je nog nooit van denkende katten gehoord, maar dit Grijze Katje kón denken. En héél goed....
‘We moeten....,’ zo begon zij na enkele minuten, ‘we moeten de aandacht van die valse biljetten van ons afleiden, als die misschien al op ons gevestigd is. Zie je, wij waren de enigen in dat hotel, die vals geld bij ons hadden. Wel eh.... stil even. Stil even. Stil nou.’
Geen van beide heren deed een mond open. Gespannen wachtten ze af.
‘Ik weet het al. Wij moeten de aandacht van ons afleiden, juist.... door de aandacht op ons te vestigen. Ja. Juist.’
‘Snap ik niet,’ bekende Moker ronduit.
‘Stil nou, sukkel,’ snauwde de Jonker, nijdig omdat hij het ook niet snapte.
‘Heel precies zie ik het plan nog niet voor me,’ sprak Grijze Kat langzaam. ‘Maar.... je moet tegen Spin zeggen.... dat hij.... dat hij.... Ja! Hahaha, dat is leuk.’
| |
| |
Ze boog zich voorover en fluisterde kattig:
‘Je moet tegen mijn oom zeggen, dat hij mij zo vlug mogelijk een brief stuurt. Morgenvroeg, per expresse! In die brief moet staan, dat hij Harry's adres niet weet. Hij moet mij vragen, die brief aan jou door te geven, Harry. En dan moet er in staan, dat jullie tweeën - Harry en Isaac - 's middags bijeenkomen in.... nou, in een of ander cafétje, samen met 'n drukker hier uit de stad. Dan moeten jullie daar smoezen over.... over 'n drukwerkje, dat heel vlug en heel precies moet worden gemaakt. In de volgende nacht. Morgen om deze tijd, dus. Haha, snap je 't? Nee? Nou, ik ga vriendje worden met die jonge Arnhemmer. Fer heet ie, en....’
‘Watte?’ riep Harry uit, alsof hij dodelijk geschrokken was. ‘Hm?’ vroeg de Grijze Kat, nu echt en volkomen onschuldig. ‘Ik zei: Fer heet ie. Fer Donkers. En dan moeten....’
‘En die Fer Donkers heeft 'n kerel als 'n boom bij zich, die Bas Baanders heet,’ riep Harry uit.
‘Ja,’ baste de Moker. ‘Een geweldige kerel. Bijna net even sterk als ik! Wat moeten die lui hier?’
Grijze Kat loerde voorzichtig naar haar twee bondgenoten.
‘Hmmmm?’ deed ze langzaam. ‘Niets bijzonders. O ja, haha, moet je horen, Harry. Toen jullie tweeën die aanrijding speelden, toen waarschuwde die onnozele Fer mij. Haha, tegen jou! Hij wist het een en ander van je, beweerde dat vlasbaardje!’ ‘Klopt,’ zei Harry somber.
‘Hahaha, hij had het over je tante,’ giechelde het katje.
‘Klopt,’ zei de Moker nog somberder.
‘Zeg eens, katje,’ fluisterde Harry. ‘Fer Donkers waarschuwde jou tegen jonkheer Harry, hè? Wel, moet je 's goed luisteren. Ik waarschuw jou voor.... Pim Pandoer.’
‘Watte?’ stamelde de Grijze Kat, helemaal niet fijntjes.
‘Jij kent Pim Pandoer, hè?’ vervolgde Harry.
‘Nooit ontmoet,’ zei Grijze Kat aarzelend. ‘Maar wel veel van hem gehoord. Natuurlijk, wie niet!’
| |
| |
‘En ook ontmoet, katje,’ zei Harry treurig. ‘Vanavond heb je hem ontmoet. Pim Pandoer: dat is Fer Donkers.’
‘Juist,’ zei Isaac, met 'n mokerslag op tafel. Die kraakte.
Maar Grijze Kat keek lange tijd in het zwakke lamplicht, en lispelde langzaam: ‘Ahááá! Zit dat zo! Ahááá!’
Haar schrik duurde niet lang.
‘Wel,’ zei ze kordaat. ‘Dan moet ons plan doorgaan. Bel Rode Spin op, en vertel hem mijn plan. Ik zal dan die brief voor Harry verliezen, als ik met Fer.... met die Pim Pandoer dus.... een ritje maak in zijn auto, en....’
‘De rode Salamander,’ viel Harry haar weer in de rede. ‘Die kan rijden en varen, en....’
‘Juist, en die nu in de haven ligt, nadat de vlasbaard en zijn pleegvader ons in de Watervlo op sleeptouw genomen hadden,’ vulde Grijze Kat aan.
Ze vertelde in enkele woorden het avontuur in het Oostgat, en Harry en Moker hadden er maar danig spijt van, dat ze niet nog 'n kwartiertje op het bankje waren gebleven, samen met de Arme Blinde. Maar daar zwegen ze over....
‘Wel,’ vervolgde Grijze Kat. ‘,Als ik dan die brief voor jou zogenaamd verloren heb, Harry, zullen die twee argwaan krijgen, en in de middag zullen ze - misschien wel met 'n heel leger agenten - op de loer gaan liggen in dat café om te luisteren naar jullie drukwerk-bespreking met de drukker. En als het dan allemaal goed lukt, dan gaan ze op jacht naar het drukwerk, die komende nacht. Haha, en dan worden er doodgewone drukwerkjes gemaakt, in plaats van bankbiljetten. Want dàt zullen ze natuurlijk vermoeden, dat er....’
‘Gesnapt,’ jubelde de Moker. ‘Dat we bezig zijn met vals geld! Haha, die is goed. En dan gaat de Grijze Kat....’
‘Dan gaat de Grijze Kat op jacht naar de juwelen van de lieve Amerikaanse dame. Niemand zal jullie verdenken, want jullie zijn dan immers in die drukkerij geweest?’
‘Een sluitend alibi,’ zei Harry geleerd.
| |
| |
| |
| |
‘Vlug Isaac,’ beval Grijze Kat. ‘Ga jij nu Rode Spin opb....’
‘Ja, ik ga direct naar hem toe,’ jubelde Moker weer. Hij wilde al weggaan, maar Grijze Kat siste scherp:
‘Wacht jij!’
Moker bleef onthutst in de deuropening staan. Hij vergat zijn mond dicht te doen.
‘Zeg 's,’ zei de Grijze Kat langzaam en dreigend. Ze was opgestaan en stond met vlammende katteogen voor de arme Isaac. ‘Ga - jij - naar - hem - tóe?’ siste zij.
‘He.... eh.... jja.... nnnnee.... ik bedoel, ik ga even naar mijn hotel om hem op te b....’
Het rechter kattepootje maakte een fikse uithaal, en Moker had een katteklap op zijn linkerwang te pakken.
‘Lieg niet!’ siste Grijze Kat fel. ‘Jullie liegen. Mijn oom zit - niet - in - Roermond, hè? Wáár is ie? Zeg op, en hou me niet voor de gek, boevengespuis.’
‘Sukkel,’ bromde Harry tegen Moker.
Isaac probeerde lief te lachen, maar het was echt de lach van een Moker met kiespijn.
‘Wel, katje,’ stamelde hij verlegen. ‘Spin, hè? Die wilde niet hebben, dat jij wist, dat hij.... eh.... Nou, hij logeert hier ergens in de buurt.’
‘Ga naar hem toe,’ siste Grijze Kat. ‘Vlug. Kom dadelijk terug, en als je me nóg 's voor de gek houdt, zul je ondervinden, hoe grijze katten kunnen krabben. Lelijke leugenaar.’
Moker vertrok, vlug als de wind.
Harry zat doodstil tegenover Grijze Kat, en hij lachte maar eens wat.
‘Haha,’ zei hij na een poosje. ‘Leugenaar, zei je toch, hè? Haha, katje, laat me niet lachen. Hahaha...’
Het katje zei niets, kneep haar ogen dicht, en keek de galante jonker niet een keer meer aan.
Intussen sloop er weer iemand door donker Vlissingen. Het was
| |
| |
Moker. Hij hoefde niet ver te gaan. Van de St.-Jacobstraat naar de Vrouwestraat.
Hij was vlug bij Rode Spin binnen, in het kleine slaapkamertje, waar Rode Spin ook de beschikking had over gas en water.
Isaac deed zijn verslag. Hij sloeg niets over. Voor Rode Spin had hij behoorlijk ontzag.
Rode Spin zei geen woord, totdat het verhaal bijna uit was.
Maar aan het eind haalde hij zijn ellebogen voor de eerste maal onder zijn kin-met-stoppelbaard vandaan. Van achter zijn bril keek hij Moker met loerende spleetoogjes aan.
‘Ja, hihi,’ vertelde Moker trouw. ‘En moet je meemaken: die jonge vent, die haar tegen Harry waarschuwde, dat was, hihi, Fer Donkers, Pim Pandoer, om zo te zeggen.... wat 'n mop, hè?’ Ja, nu opende Rode Spin zijn mond.
De Arme Blinde zette er zelfs zijn donkere bril voor af, keek Moker verbaasd aan, en zei langzaam:
‘Zozóóó.... wàt je zegt! Pim Pandoer! Hm, hm, zozóóó....’
Meer zei Rode Spin niet.
Hij liet Moker voortpraten, en knikte instemmend, toen het drukwerk-plan van Grijze Kat aan de orde kwam.
En nog geen kwartier later kreeg Moker de opdracht mee:
‘Zet dat plan van ons katje dus goed op poten. Nu meteen. En zorg dat je morgen een boot huurt. Ja, met goed geld.’
‘Ja, maar da's toch zonde,’ wilde Moker protesteren. ‘Ik heb nog....’
‘Geef hier,’ commandeerde Rode Spin.
Langzaam gaf Moker hem een pakje valse bankbiljetten, dat hij in de binnenzak had.
Rode Spin liep naar zijn nog half brandend kacheltje en gooide de biljetten er in.
Moker keek spijtig toe. Maar inwendig had hij toch pret, want in z'n andere binnenzak had hij er óók nog 'n paar zitten, en dat verzweeg hij nu maar.
Hierna schreef de Arme Blinde het zogenaamde briefje voor
| |
| |
zijn nicht. Hij deed het in een enveloppe. Adres: Mej. S.A. van der Aa, Boulevard-Hotel, Vlissingen. Een oude postzegel erop. Poststempel wat nabootsen. Nou ja, 't kon zo wel. Daar zou niemand op letten....
Rode Spin gaf de brief aan de nachtelijke postbode.
‘Ga weg,’ beval Spin. ‘Vanaf morgenmiddag ben ik hier niet meer. Ja, ik hou dit adres, en ik betaal 'n paar dagen vooruit. Maar ik vertrek. Het wordt me te heet. En ook wil ik ons katje niet ontmoeten. Ik ga naar Oostkapelle. Ik woon daar in een van de bunkers, die er nog na de oorlog zijn blijven staan. Ze dragen nummers. Ik verwacht je met de juwelen van Grijze Kat in Bunker 424-850 Oostkapelle. Je zoekt dat morgen maar 'ns uit. Gemakkelijk genoeg te vinden. Hou je mond, ook tegen de Jonker. Denk er om: hou-je-mond! Grijze Kat geeft de buit door naar de Jonker. De Jonker geeft 't door aan jou, op de Boulevard Evertsen. En jij brengt 't naar mij, ongezien, naar Bunker 424-850. Vertrek, en denk om de boot. Hier heb je vijf goeie meiers. Dat is voldoende om 'n ouwe schuit te huren. Vertrek en haal geen stomme streken uit.’
***
‘En hij smeet m'n meiertjes in de kachel, die snert-oom van jou,’ pruilde Moker, toen hij het hele plan voor de volgende dag overgebracht had aan Grijze Kat en de Jonker.
‘Waar zit ie?’ wilde Grijze Kat weten.
‘Haha,’ lachte Moker. ‘Dat zou je wel willen weten, hè? Nou kindje, je zou er niets aan hebben. Morgen gaat ie verhuizen. Naar Oostkapelle.... Ik bedoel, nou ja, dat weten we tòch niet, waar dat gehucht ergens uithangt.’
‘Vond ie 't goed, dat ik al 't goeie geld hou?’ vroeg Grijze Kat.
‘Ja, als jij je best maar doet met die juwelen. Als je die maar netjes op tijd aan de Jonker geeft. En jij, Harry, je geeft ze aan mij, zo tegen 'n uur of vier, op de Boulevard Evertsen, en dan breng ik ze naar bunker vier-twee-vier. Hm? Wàs 't dat
| |
| |
nou? Vier-twee-vier, ja. O, eh.... ik bedoel.... Haha, nou heb ik me weer versproken.’
Moker lachte schaapachtig, de Jonker keek hem minachtend aan, en de Grijze Kat....
.... en de Grijze Kat sloop weer op spekzool-voetjes terug naar waar ze vandaan gekomen was, en Mrs. Mary VanderAA sliep in alle onschuld. Want de slaap-aspirientjes waren wel duur geweest, maar ze werkten prima. Het katje ging gerust slapen....
|
|