| |
| |
| |
Derde hoofdstuk
Tranen van Glas en Briefjes van Honderd
Fer waarschuwt de lieve Suze
Droefheid in een deftig hotel
Intussen was Mrs. Mary VanderAA voor de derde maal aangekomen bij de ontroerende verhalen over haar Diamanten Traan. Intussen was Bas Baanders bij zijn éénendertigste puntje aangekomen van het tweede partijtje, dat voor hem vele winstkansen scheen op te leveren.
Helaas, Bas zou de kans niet krijgen, zijn partijtje tot een triomfantelijk einde te brengen!
Want plotseling werd de deftige stilte van de salon verscheurd door hevig glasgerinkel, dat buiten, vlak voor de hoofdingang, alle mensen deed opschrikken....
Bas stootte net af voor zijn éénendertigste puntje, maar hij stootte mis, en de bal rolde zelfs met veel spektakel over de rand van het biljart heen.
Fer zag het niet. Hij keek naar de grote gesloten deuren, en bromde: ‘Je zou zeggen.... een aanrijding, of zoiets.’
Mrs. Mary VanderAA had juist aan Suze toevertrouwd, dat haar totale juwelenbezit, dat zij bij zich had, wel in de tienduizend dollar liep, en dat ze toch zo blij was, zo'n wieve vwiendin te hebben ontmoet om haar te beschewrmen, toen....
‘Oooo, wwwelll, what's that?’ riep de lady verschrikt.
Little Suzy gaf een verschrikt kreetje, vergat haar lucifertje verder af te breken, en riep op zenuwachtige toon:
| |
| |
‘O! Een ongeluk! En dat in het donker.’
Ze was al bij de kapstok, schoot haar bontjasje aan en nam meteen de mantel van haar gastvrouw van de haak. Beide dames snelden naar de deur en verdwenen naar buiten.
De ober, Fer, Bas (met de biljartkeu in zijn handen!), plus nog enkele andere gasten, liepen er allemaal achteraan.
Werkelijk, er had een aanrijding plaats gehad.
Een kleine auto was tegen een fietser opgereden, die een glasplaat droeg. Het was nogal goed afgelopen, maar de glasplaat lag in diggelen. De scherven blonken als glazen tranen in het blauwe schijnsel van 'n verre lantaarn. De fietser ging erg tekeer, maar de bestuurder van de kleine auto stond al met de portefeuille in de hand, en....
Op dit ogenblik sloop de Grijze Kat door de brede hoteldeur naar binnen. In de algemene verwarring had niemand daar erg in.
Lenig als een kat sloop zij naar de kapstok. Listig en voorzichtig, als de fluwelen pootjes van een kat, gleden haar vingers langs de binnenzakken van twee colbertjes.
Beide portefeuilles werden rap onderzocht.
Uit beide portefeuilles gristen de fluwelen vingers vier briefjes van honderd weg.
Uit de buitenzak van haar grijze bontmantel kwamen tien slordig opgevouwen briefjes van honderd tevoorschijn, die nog tamelijk nieuw leken.
Acht hiervan verdwenen naar de beide herenportefeuilles: vier in elke portefeuille.
De twee overige nieuwe briefjes gingen retour naar het bontjasje, samen met de acht, die uit de herenportefeuilles waren vertrokken.
Daarna sloop de Grijze Kat vliegensvlug naar de hoteldeur terug en mengde zich onder het opgewonden publiek, om met belangstelling naar de glasscherven te kijken.
| |
| |
De fietser ging erg tekeer, maar de bestuurder van de kleine auto stond al met de portefeuille in de hand, en reikte de boze glasman een briefje van vijfentwintig gulden aan.
‘Het spijt me verschrikkelijk,’ sprak de jonge chauffeur, ‘maar als ik u dit als schadevergoeding geef....? Goed? Ik heb weinig tijd.... al die mensen.... en straks de politie.... Goed?’ ‘Nou, oké dan maar,’ bromde de man, en voordat Fer en Bas de zaak goed en wel door hadden, fietste de man weg.
De glasscherven lagen als droeve tranen te glinsteren, en de jonge chauffeur schoof ze achteloos met de voet naar de rand van de straat.
Het was guur weer, en Bas en Fer bibberden in hun overhemd. Maar Fer bibberde nog eens extra. Niet van de kou.
Hij sperde zijn ogen open, toen hij de chauffeur eventjes in het gezicht kon kijken.
‘Oom Bas,’ fluisterde Fer onthutst. Hij gaf Bas een por in de zij en knikte naar de chauffeur, die alweer in zijn auto stapte. ‘Oom Bas! Kijk, die sinjeur....’
‘Hm?’ deed Bas vragend, en 'n beetje boos om de por in z'n zij. Maar Fer kreeg een nieuwe schrik.
Hij zag hoe de kleine Suze naar de chauffeur liep. Deze draaide aan de binnenkant het portierraampje open.
Chauffeur en Suze fluisterden wat.
Niemand verstond dat, natuurlijk....
‘Voor elkaar,’ fluisterde de Grijze Kat snel.
‘Zeshonderd dollar voor haar ingewisseld, op de Bank. Ruim twintig meiertjes, en ik heb ze allemaal kunnen inwisselen.’ ‘Waar zijn ze?’ vroeg de ander.
‘Ik hou ze zolang. Ik zit achter de juwelen. Die zijn meer dan twintig keer zoveel waard als de meiers. Nou, ajuus...’ De Grijze Kat trok zich snel terug.
De kleine auto snorde weg, en de verkleumde mensen gingen vlug het gezellig verwarmde hotel binnen.
| |
| |
Maar Fer had gezien, hoe de kleine Suze met die chauffeur gesproken had. Kende ze die dan?
Mrs. Mary VanderAA babbelde weer met Little Suzy, die lucifertjes brak en een verse Lucky Strike opgestoken had.
Bas kuierde om het biljart heen. Hij was meteen aan de beurt, want al had hij dan zijn éénendertigste puntje gemist, Fer had zijn beurt al meteen weer verprutst door glansrijk mis te stoten. ‘Ja!’ triumfeerde Bas. ‘Tweeëndertig. Drieëndertig. Aha, je kunt 't, of je kunt 't niet, hè? Vierendertig.’
‘Weet u wie die chauffeur was, oom Bas?’ vroeg Fer zacht.
‘Hahaha! Zo gaat ie goed! Vijfendertig. Watte? Of ik die goocheme chauffeur ken? Nee man, ik heb hier in Zeeland geen vrienden, geen.... wacht even, die is moeilijk. Hou je mond, vervelende knaap. Ja! Zesendertig. Nou liggen ze mooi.’
‘Oom Bas,’ zei Fer voorzichtig. De keu van Bas porde bijna in zijn ribben.
‘Oom Bas, die man, dat was eh.... Prins Pauweveer. U weet wel, Jonkheer Harry Sterr....’
‘Potsammernappels, mis!!!’ brulde Bas, zodra hij de naam van de jonker hoorde noemen.
‘Ja, oom Bas, en ik zag dat hij misschien al weer een nieuw slachtoffer aan het maken is. Ik geloof.... dat Suze hem kent. Ze praatte even met hem.’
Bas stond pal recht.
Hij keek Fer doordringend aan.
‘Zozo,’ bromde hij toen. ‘Wel, ik zou zeggen... Fer, als jij 'n kerel bent, dan moet je dat arme kind waarschuwen tegen die adellijke boef. Subiet en dadelijk en direct. Vóórdat ze de tijd krijgt, 'n beetje verliefd of zo te worden. Snap je? Vooruit, dan ga ik aan m'n zevenendertigste puntje beginnen.’
‘Wacht even, oom Bas,’ lachte Fer. Hij zag wit van ontroering, maar.... spel is spel!
‘Wacht even, oom Bas. U stootte net mis. Ik ben aan de beurt.’ ‘Hm,’ bromde Bas. ‘Schiet dan 'n beetje op.’
| |
| |
Fer stootte maar in het wilde weg. Maar het geluk was met hem, en hij maakte een serie van tien achter elkaar, zodat hij een paar punten vóór Bas kwam te liggen.
‘Hm,’ mopperde Bas. ‘Jij op veertig, en ik op zesendertig? En nou ga je die littele Soezie waarschuwen, anders zie ik die traan van 'n miljoen dollar nog verdwijnen. Vort, dan maak ik de vijftig wel even vol.’
Bas kuierde als een olifant om het biljart heen.
Zevenendertig.... achtendertig.... negenendertig.... veertig.... Hm. Sammernappels, mis. Gelijk met Fer, en die was nu aan de beurt.
Maar Fer stond ernstig met Suze te praten.
Bas zette de keu tussen zijn voeten, plantte zijn armen op de punt, en stond zo geduldig mogelijk te wachten.
‘Juffrouw Van der Aa,’ begon Fer, terwijl hij zich naast haar voorover boog.
‘Zeg toch gewoon Suze, meneer.... eh.... Fer,’ zei Suze vriendelijk.
‘Wel,’ zei Fer 'n beetje verlegen. ‘Eh.... Suze, ik moet je wat vragen. Iets heel onbescheidens. Eh.... kèn jij die chauffeur?’ Heel even verschoot de kleur van het meisje, maar Fer scheen dat niet te bemerken.
‘Eh.... ja Fer, ik ken hem.... 'n paar dagen. Ikke.... eh.... ja, ik heb zo wel eens met hem gewandeld of gefietst.’
‘Als ik je een goede raad mag geven,’ aarzelde Fer. ‘Dan eh.. dan zou ik zeggen.... laat die jonkheer Harry Sterrenborg van Talingen met rust. Bemoei je niet met eh... met schurken, ook al dragen ze 'n adellijke naam, Suze.’
Het meisje schoot half overeind en was nu echt wit.
Gelukkig, dacht Fer. Die is goed geschrokken. Nu zal ze wel uitkijken.
‘Zie je,’ ging Fer voort. ‘Wij - oom Bas en ik dus - wij kennen hem goed. Maar àl te goed! Hij heeft heel wat op z'n gewe- | |
| |
ten, en hij heeft al menig keer in de gevangenis gelogeerd.’ ‘Nee toch!’ deed Suze. Ze sloeg haar poezelig handje voor de mond en keek Fer met grote schrikogen aan.
‘Ik kan je niet alles vertellen, Suze, maar hij heeft bijvoorbeeld zijn tante - een schat van 'n mens - op schandalige wijze bedrogen en bestolen. Meer kan ik heus niet zeggen, maar ik zou 't zonde vinden, als jij met zo'n.... zo'n....’
‘O, nee, nooit meer,’ antwoordde Suze verschrikt. ‘O, wat erg. En dat u.... dat jij, Fer, hem dan kent.... O, wat 'n geluk. Misschien zou hij ons óók.... O, tante Mary.... moet u toch 's horen.... die chauffeur, die Harry, hè? Waar ik gisteren nog mee gefietst heb....’
Fer hoorde de rest niet.
Hij was opgelucht, dat hij zijn plicht gedaan had, en het onschuldige meisje had gewaarschuwd.
Hij keerde terug naar het biljart, waar oom Bas almaar op zijn keu stond te wiebelen.
‘Jij,’ zei Bas. ‘Het is veertig óm, en jij bent dus aan de beurt om mis te stoten.’
‘Het is oké, oom Bas,’ zei Fer opgelucht.
‘Mooi zo, en schiet 'n beetje op,’ antwoordde Bas.
Fer stootte raak. Eenenveertig. Tweeënveertig. Bas hield zich ijselijk goed in, tot en met achtenveertig.
Toen stootte Fer mis, en Bas wreef bijna een heel blokje krijt op de punt van z'n keu.
Bas maakte prachtige stoten.
Tot en met achtenveertig. Hij stond klaar voor 'n machtige stoot, toen met veel vertoon de hoteldeur openging. Drie heren traden binnen en één van hen riep: ‘Allen op uw plaats alstublieft. Recherche.’
‘Proost,’ bromde Bas. Hij moest wachten.
‘Je denkt er wel even om, dat ik aan de beurt was, hè?’ zei hij nog tegen Fer. Maar die luisterde niet eens.
Stomverbaasd keek hij naar de drie rechercheurs.
| |
| |
Eén van hen, waarschijnlijk de baas van het drietal, keek de salon rond, en begon met een zeer beleefde glimlach te spreken.
‘Het spijt mij ontzettend, dames en heren,’ zei de grootste van het drietal, terwijl hij een stevig kartonnetje uit zijn binnenzak haalde, ‘maar ik moet u lastig vallen met een vervelende kwestie. Ik verzoek u dringend, allen op uw plaats te blijven.’
Hij liep langzaam door de salon en toonde zijn legitimatiebewijs: het kaartje, zorgvuldig gehuld in een plastic omslag.
‘Voor u staat de plaatselijke recherche. Ginds ziet u mijn collega uit Vlissingen, de heer Guling. En deze heer....’
Hij wees op de derde man, die een weinig achteraf stond.
‘....deze heer is mijnheer Vermolen, die uit Den Haag gekomen is. Hij is het hoofd van de speciale dienst voor valse bankbiljetten, en dus onze deskundige man op dit gebied. En dan tenslotte.... mijn naam is Wester, hoofd van de plaatselijke recherche,’ besloot de politieman.
‘Valse bankbiljetten,’ fluisterde Fer tot Bas. ‘Wat zullen we nu weer beleven!’
‘Er bestond sinds enige tijd een vermoeden,’ vervolgde de heer Wester, ‘dat er vooral hier in Zeeland op grote schaal valse briefjes van honderd worden uitgegeven. Interpol was reeds lange tijd ingeschakeld, en waarschuwde ons vanuit Parijs. In het belang van ons onderzoek kunnen wij u niet meer vertellen, maar een grote bankinstelling toonde ons vandaag enkele bankbiljetten van honderd, die volgens de heer Vermolen vals zijn. Enkele van die biljetten zijn afkomstig uit dit hotel. De eigenaar, die in volkomen onschuld deze biljetten bij de bank inleverde, moet ze vandaag van één van de gasten hebben ontvangen.’
Er ging een ontevreden gezoem door het deftige gezelschap. Ze keken elkaar eens aan....
Stel je voor zeg! Zou er onder deze sjieke lui 'n valsemunter huizen?
| |
| |
De rechercheur maakte echter geen omhaal meer. Hij verzocht allen hun portemonnee of portefeuille te tonen.
De drie mannen gingen van tafeltje naar tafeltje.
Fer en Bas waren maar weer bij de dames gaan zitten.
Mrs. Mary VanderAA keek misnoegd. Ze dacht dat er alleen maar boeven en bankrovers in Amerika leefden....
Little Suzy friemelde zenuwachtig met lucifertjes en rookte maar weer eens een Lucky Strike.
Bas Baanders zat met de portefeuille in de ene hand, en met de andere hand trommelde hij ongeduldig op tafel. Hij wilde zijn biljartspelletje uitmaken, drommels-nog-an-toe!
Fer zat doodstil. Hij keek gespannen naar de drie heren, die al enkele tafeltjes achter de rug hadden. Valse bankbiljetten! Hij ging goed zijn geheugen na. Nee, ze hadden tijdens hun hele reis geen groot geld uitgegeven of gewisseld. Hij keek eens op de briefjes van honderd, die hij uit zijn portefeuille gehaald had. Niets bijzonders aan te zien....
En ook Fer werd een beetje ongeduldig. Hij wilde toch wel eens zien, of oom Bas dit partijtje biljart zou winnen....
De drie heren stonden bij Fer en Bas, en de twee dames.
Mijnheer Vermolen bekeek de briefjes, die de Amerikaanse dame uit haar tasje gehaald had. Mrs. VanderAA had er uit protest geen woord bij gezegd, en dat wilde dus héél wat zeggen! ‘Ja,’ zei de man uit Den Haag. Hij bekeek 'n briefje tegen het lamplicht, en hield er nog eens een loep voor, om zeker van zijn zaak te zijn.
‘Ja,’ herhaalde hij. ‘We hebben d'r een. Kijkt u maar, heren.’ De beide andere heren letten helemaal niet op de siddering die door het viertal om het tafeltje heen ging.
Ze keken aandachtig naar de wijsvinger van mijnheer Vermolen. Die wees naar de linkerhelft van de voorzijde van het biljet. Fer kon zich niet inhouden.
‘Vals?’ fluisterde hij onthutst. ‘Hoe.... hoe ziet u dat?’
| |
| |
‘Het spijt me ontzettend,’ glimlachte mijnheer Vermolen. ‘Kijkt u eens naar dat watermerk. Ziet u die vrouwenfiguur? Dat gezicht met die hoed op 't hoofd?’
‘Ja,’ knikte Fer. ‘Zo'n soort valhelm. Wel?’
‘Kijk meneer,’ ging de rechercheur voort. ‘U kunt het zonder loep zelfs zien. Hier, dit is een goed biljet. Ziet u die donkere schaduw onder de kin? Juist, die hóórt er te zijn. Maar op de valse biljetten hebben ze die niet precies nagemaakt. Kijkt u eens.... de kin vertoont bijna geen schaduw. Daaraan kunnen we het dadelijk zien, dat dit biljet vals is....’
Fer ging met een zucht zitten, en begon zijn eigen briefjes tegen de lamp te houden.
Het werd nu echt een drama, met vele kreetjes ‘Ach’ en ‘Well’. Bas had nog niets gezegd, maar alles gehoord. Ook hij zat met diep gefronste wenkbrauwen zijn briefjes te bekijken, en uit de afgrond van z'n boze keel klonk het plotseling:
‘Sammernappels, ik geloof werkelijk, dat die dame op mijn papiertjes óók geen schaduw onder d'r kinnebakkes heeft....’ Van de tweeëntwintig briefjes van honderd, die Mrs. Mary VanderAA uit haar slangelederen portefeuille haalde, waren er zeventien vals.
Uit het vraaggesprek, dat de drie rechercheurs met haar voerden, bleek dat Suze van der Aa die morgen zeshonderd dollar bij een bank had gewisseld tegen twintig briefjes van honderd, plus nog wat snippergeld. Daarna had de lady de eigenaar van het hotel driehonderd gulden betaald als vooruitbetaling. Het was niet bepaald nodig geweest, dat wist ze wel, maar de Amerikanen willen niet op geld laten wachten, zei ze.
Het klopte. Want de hoteleigenaar was die middag met een groot bedrag naar de bank gegaan. Dáár had men bij dat bedrag drie valse biljetten aangetroffen.
Hoe moest het spoor nu verder gaan?
Niemand kwam er uit. Want de partij van twintig valse biljetten, die nu waren achterhaald, moest helemaal afkomstig zijn
| |
| |
van.... de bank, waar Suze de dollarbiljetten had gewisseld voor Mrs. VanderAA.
Er werd gezucht en geklaagd, en door de politiemannen geschreven.
Fer en Bas kwamen aan de beurt, en wat ze zelf al bijna zeker hadden gezien, bleek waar te zijn. Bij beiden werden vier briefjes aangetroffen, die vals waren. De rest was goed.
Weer zaten ze op dood spoor.
Want Fer en Bas verklaarden met grote beslistheid, dat ze die hele dag geen enkel briefje van honderd hadden uitgegeven of ontvangen, in heel Zeeland niet, en ook niet bij de grens.
Waar ze dan vandaan kwamen?
Vanmorgen vroeg uit Arnhem, heren, via Roosendaal naar Antwerpen, en vandaar over Breskens naar Vlissingen. Nee, heren, de hele dag geen honderdjes ontvangen, nergens.
‘Ik had 'n dienstreis, heren. Ik kom van de K.E.M.A. te Arnhem,’ besloot Fer.
‘En ik kom van de Imbosch,’ bromde Bas. ‘En daar bakken ze geen vals geld, sammernappels nog an toe. Ik zal de hele huishoudknip van Marijke omploegen, om te kijken of er nog meer van die rommel in zit, en als ik de vent in m'n handen krijg, die me dat geleverd heeft, pot-jan-sammerrrr....’
Bas hield maar op, want de drie heren luisterden niet meer naar hem. Ze waren met Suze aan 't praten.
Bij haar werden verscheidene briefjes van honderd gevonden, maar de meeste waren goed. Slechts twee valse briefjes zaten er tussen. Om die twee valse honderdjes brak Suze in tranen uit, wat niemand gek vond. Natuurlijk zeg! Tweehonderd gulden! Het zàl je maar gebeuren!
Dit spoor was helemaal niet te volgen, want daar Suze en haar gastvrouw erg vriendschappelijk met elkaar omgingen, was hun geld door elkaar geraakt.
Bij geen van de andere gasten werd nog vals geld aangetroffen. ‘Dat maakt ons het zoeken wel gemakkelijker,’ zei de heer Ver- | |
| |
molen. ‘Maar toch staan we voor een grote puzzel. Ziet u, de beide heren uit Arnhem....’
‘Ik begrijp het,’ viel Fer in. ‘Omdat wij pertinent weten, dat wij de hele dag geen groot geld hebben ontvangen, moet er in Arnhem ook iets niet in orde zijn.’
‘Precies,’ antwoordde nu mijnheer Wester, het hoofd van de dienst in Vlissingen. ‘Ik zal dus ogenblikkelijk ook Arnhem moeten inschakelen.’
‘Ik ook,’ zei Fer droogweg. Hij zat piekerend voor zich uit te staren.
‘Wàt zegt u?’ vroegen alle heren verbaasd.
‘O, neemt u me niet kwalijk,’ lachte Fer verlegen. ‘Ik bemoei me natuurlijk niet met uw zaken. Maarre.... neemt u me niet kwalijk, heren, per slot van rekening zijn mijn pleegvader en ik samen achthonderd gulden kwijt, niet? En dat is geen peuleschilletje. Dat is één. En verder moet die kool ons op een of andere manier in Arnhem gestoofd zijn, niet? Dat is twee. Ten derde: wij hebben een goede vriend in Arnhem, die ook in uw schuitje vaart. Kent u mijnheer Van Dijk?’
‘Aha!’ riep de heer Wester uit. ‘Van de politie, bedoelt u? Maar die is toch....’
‘Ik weet 't, ik weet 't,’ gaf Fer dadelijk toe. ‘Hij is niet meer in actieve dienst, zoals dat heet. Maar als ik hem nodig heb, dan...’
‘Dan komt ie,’ bromde Bas. ‘En meestal ben ik 't met die pleegzoon van me niet eens, maar nou.... sapperlepappels, vierhonderd pietermannen en nóg 's vierhonderd pietermannen, dàt wordt me te gortig. Fer, wáár hebben ze hier zo'n ding?’ Fer stond al op en liep naar de telefooncel.
Het duurde een poosje.
Toen Fer terugkwam, lachte hij raadselachtig.
‘Wat gaat er gebeuren, kwajongen?’ zei Bas met saamgeknepen ogen. Hij kende zijn pleegzoontje intussen wel.
‘Van Dijk komt morgenvroeg naar Vlissingen, heren.’
Algemene verbazing.
| |
| |
Fer legde het verder uit:
‘De heer Van Dijk was zeer, zeer verbaasd, te vernemen, dat wij uit Arnhem vals geld meegebracht zouden hebben. Hij was zelfs zo verbaasd, dat hij zei: ik kàn het niet geloven. Nee, nee, meneer Vermolen, vergist u zich niet in onze vriend Van Dijk. Hij is volkomen op de hoogte van die bankbiljetten-affaire. De bron van het kwaad zit in Marseille, zo wist hij te vertellen.’ Vermolen knikte instemmend: ‘Hm, ja. Klopt.’
‘En heel Arnhem is al uitgekamd, meneer Vermolen. Geen spoor van vals geld. Nergens, totaal nergens. Het is dus niet mogelijk, dat wij uit Arnhem.... ziet u, mijn pleegvader en ik hebben deze briefjes uit grote instellingen ontvangen. De K.E.M.A. - (mijn salaris, ziet u) - en een of andere bank. Nee, nee, volgens de heer Van Dijk moeten ook wij er hier, in deze stad, ingevlogen zijn.’
‘Raadselachtig, zeer raadselachtig,’ mompelden de rechercheurs.
‘Daarom,’ knikte Fer. ‘Daarom komt onze vriend Van Dijk zich morgenvroeg melden. Eerst bij u, dan meteen bij ons.’
De rechercheurs knikten tevreden. Ze kenden Van Dijk. Het was een reuze collega, die alle mysterieuze karweitjes aanpakte, niet om er zelf roem mee te oogsten, maar alleen om het kwaad te bestrijden.
‘En jij?’ vroeg Bas dringend.
‘Ik, oom Bas?’ lachte Fer. ‘Hm, niks. Helemaal niks.’
Bas boog zich tot vlak bij Fers oor en bromde, zodat niemand hem kon horen dan alleen Fer zelf:
‘Zeg, aap! Heb je dat zwarte pakje bij je?’
‘Nee oom Bas. Voor zo'n kort reisje als we nu maken, hoef ik geen Salamanders te repareren, hoop ik. Het ligt thuis.’
‘Hm,’ bromde Bas tevreden. ‘Dus.... eh.... géén ge-Pimpandoer, hè?’
Fer keek zijn pleegvader verbaasd aan.
Hij lachte luid, en zei: ‘DAT weet niemand vooruit, oom Bas!’
| |
| |
Er was een gedrukte stemming in de salon.
De gasten fluisterden met elkaar, ook toen de rechercheurs al lang weg waren.
Af en toe gluurden ze naar het viertal, alsof die warempel de schuldigen waren.
Mrs. Mary VanderAA begon aan de vriendelijkheid van de Nederlanders te twijfelen, hoewel het haar toch een zoete troost was, dat de bron van alle ellende in Frankrijk scheen te zitten.
Suzannette van der Aa zei niet veel. Ze frunnikte maar aan de lucifertjes, en de asbak was al half vol spaanders. Af en toe zuchtte ze: ‘Wat 'n ramp! Tweehonderd gulden.... Daar moet ik bijna 'n maand voor werken....’
Fer en Bas vonden het nu niet gepast meer, om hun biljartpartijtje voort te zetten. Ze bleven de bedroefde dames maar 'n beetje troosten.
‘Ik weet 't niet, ik wéét 't niet,’ herhaalde Fer zachtjes voor zich heen.
Plotseling boog hij zich voorover naar Suze:
‘Suze, doe me 'n plezier. Echt waar, ik zeg 't je nóg eens in je eigen belang: bemoei je in vredesnaam niet meer met die Harry!’
Suze veerde overeind alsof ze door een wesp gestoken was. ‘Maar zèg! Fer! Je denkt toch niet, dat Harry....’
‘Ik denk niets, maar ik heb wel meer dergelijke grappen meegemaakt, Suze. Nee, nee, het betrof geen vals bankpapier, maar.... zonder dat ik het eigenlijk wilde, ben ik verschillende malen heel nauw betrokken geweest in boevenstreken. En.... het spijt me ontzettend voor je, het te moeten zeggen.... verschillende keren bleek het dan, dat die aardige Harry van jou er iets mee te maken had. In zijn nadeel dan. Pas op voor hem, Suze. Heus....’
Suze scheen erg onder de indruk.
‘Nu,’ zei ze resoluut. ‘Ik heb weer last van m'n holle kies.
| |
| |
Ja, die steekt me soms verschrikkelijk, vooral als ik wat nerveus ben.’
‘Dan zou ik toch eens....,’ begon Fer.
Maar Suze onderbrak hem: ‘Ja, ja, Fer, ik moet hoognodig naar de tandarts. Brrr.... Maar als ik vannacht niet goed slaap, dan zal ik morgen toch eens.... Brrrr....’
Ze keek zeer armzalig naar Mrs. Mary VanderAA. Die kreeg medelijden met het meisje en stond op.
De dames wensten de heren goedenacht en gingen naar boven. ‘Zullen we onze partij nog even uitmaken, oom Bas?’ vroeg Fer. Bas zat te vulkanen.
‘Hmmmm.... hm.... Jij vierhonderd pietermannen, ik vierhonderd pietermannen.... Grrr! De boeven. Als m'n Marijke dat aan de weet komt.... Sjonge, sjonge, dan zwaait er wat voor ons, Fer. Nee, laat dat biljart maar staan. Ik ga naar bed. Ga je mee? Truste lui. Sammerrrr.... nappels-nog-an-toe....’ Bas en Fer gingen naar de grote kamer, die de gastvrije Mrs. VanderAA voor hen had besteld.
De overige gasten hadden ook geen goede zin meer.
Een uurtje later was het Boulevard-Hotel in diepe duisternis gehuld. Alleen enkele blauwschijnende spaarbrandertjes verspreidden een flauw schemerlicht.
Ondanks het plotselinge verlies van samen achthonderd gulden, sliepen Bas en Fer spoedig als rozen. Ze hadden een vermoeiende dag achter de rug, en hun nachtrust wilden ze niet missen. Zelfs niet voor de verloren achthonderd pietermannen.
|
|