van deze figuur uit. Ze laat zelfs volledig onbekende documenten zien zoals die van de Antwerpenaar Julien Schillemans, die in het spoor van Le Corbusier, droomsteden ontwierp voor 35 miljoen inwoners. Ze illustreert echter in de eerste plaats de enkele bescheiden pogingen van sociale woningbouw uit diezelfde tijd, die in geen enkel opzicht nadien nog werden geëvenaard.
Deze tentoonstelling, zoals elk contact met de architectuur uit de behandelde periode, doet opnieuw de vraag rijzen hoe het gekomen is dat zulk een elan is verzand in het meest hopeloze conformisme en dat niet alleen globaal beschouwd, maar ook in de particuliere ontwikkelingsgang van elk van de dragers van deze beweging, van Horta tot Stynen. Het geeft de indruk dat al deze mensen een ogenblik lang, gedragen door de algemene beweging vart het socialisme, boven zichzelf zijn uitgetild geweest tot een niveau van vruchtbaarheid, waarop geen enkel, individueel, zich heeft kunnen handhaven. Was het gemis aan geloof in eigen werk? Gemis aan overgave? Of gewoon vermoeidheid, le repos du guerrier? Het was misschien een vorm van schizofrenie, waardoor ze in een moment van helderheid tot de werkelijke verhoudingen van het hedendaagse levenspatroon zijn doorgestoten, om onmiddellijk erop terug te vallen in de verouderde, maar nog altijd geldende denkschema's. Het is een feit dat wie naar oplossingen zoekt voor het actuele architectuurprobleem meer aanknopingspunten kan vinden in het creatieve werk uit de periode 1890-1940, dan in het makke, onpersoonlijke van de meeste naoorlogse produkten.
Op het stuk van architectuurtentoonstellingen zijn we helemaal niet verwend. Ze zijn ook niet erg spectaculair. Ze vragen aandacht, studie, bezinning. Hopelijk brengt de tentoonstelling in het Museum van Elsene een inspirerende confrontatie met onze recente architectuurontwikkeling (tot 20 maart) □
Drijvende architectuur.
K&C-agenda, 12 maart 1969.