spel is per definitie sociaal gericht: een meervoud van mensen wordt erbij betrokken. Het spel is van nature ook positief: met behulp van tijd tracht men iets op te bouwen. Het spel in het kunstwerk vindt veeleer zijn oorsprong in het speels “lezen” door de toeschouwer(s), dan in de zogezegde speelse creativiteit van de auteur. Spontane individuele improvisatie bij de conceptie, heeft met eigenlijk spel niets te maken; de bewegingen zijn er verstard, de mogelijkheden uitgeschakeld. Spel duidt op actie, evolutie zelfs, vandaar dat het zich beweegt en dus leeft binnen de dimensies van de tijd. De speelse kunst slaagt erin een eeuwenoude artistieke droom te verwezenlijken: de toeschouwers rechtstreeks te betrekken, zelfs deelachtig te maken aan het creatieproces (Yves de Smet)’.
Men mag nu wel niet te diep ingaan op deze spelfilosofie, want dan rijzen er onmiddellijk gevaarlijke vragen op, die de kunstenaar als een volstrekt overbodig wezen laten zien. Niet de filosofie is belangrijk, wel het werk dat ze wil reveleren. Het is opvallend en juist, dat in deze spelfilosofie de maker van het speelgoed op de achtergrond verdwijnt. In de tentoonstelling zelf is dat nog niet helemaal het geval. Buiten de x-gruppe uit Frankfurt (die dan nog drie adressen opgeven voor de drie werken die ze tentoonstelt), heeft men er nog altijd met ‘kunstenaarspersoonlijkheden’ te doen. Een twintigtal zijn er te Brugge vertegenwoordigd waaronder uit het buitenland: Cruz-Diez, Dekkers, Geopfert, Graatsman en Slothouber, Hilgemann, Nannucci, Reuss, Staakman; uit België: Buchet, Buisseret, Cortier, Delahaut, De Smet, Gabriël, Ganzevoort, Plompen, Rubens, Van den Abbeel, Vandenbranden, Verstockt.
Wie zich de catalogus van de tentoonstelling Kleur-Object, die momenteel in Middelheim plaats heeft (zie K&C/10), herinnert, merkt dat er verschillende van de hier vermelde namen ook daar voorkwamen. De twee tentoonstellingen hebben dan ook iets met elkaar te maken. De kunstspelen waar men het in Brugge over heeft, zou men ook kleurspelen kunnen noemen, zoals in Antwerpen wordt gesuggereerd. Maar wellicht is het beter niet te veel te benoemen, en maar dingen te maken waar zoveel verrassing in steekt, dat men er mee aan het spelen is zonder dat men het weet. Tenslotte leert men niet spelen. Men doet het □
Een gebouw, een plein.
K&C-agenda, 3 april 1968.