het in zijn lezing niet.
Hij sprak over zijn opvattingen van de architectuur in verband met de opera en dus onrechtstreeks ook in verband met het theater te Zürich. In beide ontwerpen wil hij ‘de zuivere poëzie in de architectonische expressie’ bereiken. Architectuur moet de bezoeker op de toverwereld van het theater voorbereiden en hem de routine van alledag doen vergeten. Architectuur is tegengif voor het leven. Ze moet de banaliteit niet doorbreken, maar laten vergeten, al was het maar een ogenblik. De opera te Sydney en het theater te Zürich beschouwt Utzon als droomeilanden te midden van de harde realiteit.
In Sydney is deze opvatting zonder meer duidelijk. De opera is gelegen op een gedeeltelijk kunstmatig eiland in de haven, gericht naar de zee, monumentaal herkenningsteken tegen de monotonie van de glazen wolkenkrabbers. De bovenbouw bestaat uit een aantal als door de wind bolgezette zeilen in beton. In Zürich is de vorm bescheidener. Utzon heeft zich geen tweede maal laten verleiden door een soortgelijke literaire inval. De poëzie is inwendiger, architectonischer geworden. Ze ligt nu duidelijk meer in een continue beleving van de ruimte en in haar relaties met de stad. De grondidee blijft nog wel het gebouw te laten functioneren als een monumentaal hart van de stad, maar het staat er niet meer los van, het verheft er zich niet meer boven uit, het distantieert zich niet meer.
Het theater te Zürich bestaat uit één groot dak van sierlijke, maar ditmaal constructief meer verantwoorde, platte betonschalen. Alleen de toneeltoren rijst er boven uit. Het plein voor het theater (de Heimplatz) wordt in het gebouw doorgetrokken. Het hoort er als een natuurlijk element bij. Bijzondere aandacht werd besteed aan de vlotte toegankelijkheid. Het verkeer wordt om het complex heengeleid, zodat het geen hinder vormt voor rustige wandelaars. Zelfs werden muren opgericht om het geluid van het werken te milderen.
Een vergelijking met het nieuwe theater van Londen van Denys Lasdun (1914), dat verleden week in dit blad ter sprake kwam, dringt zich op. Men herkent eenzelfde ontwikkeling. De architectuur van een Utzon is nog altijd veel zelfbewuster, veel meer als een autonome waarde los van het leven en het gebruik behandeld. Maar als men het theater van Zürich met de opera van Sydney vergelijkt, dan is er toch een opmerkelijke stap gezet in de richting van een architectuuropvatting die poëzie niet als een toemaatje, maar als een essentie van het dagelijkse beschouwt □
Shinichi Tajiri.
K&C-agenda, 7 februari 1968.