woning te bouwen. In 1930 is hij het die de aanleg van de Siemenssiedlung te Berlijn ontwerpt en er te zamen met Gropius, Häring, Bartning voorbeeldige woningblokken optrekt, die zich duidelijk van de overige onderscheiden door hun karakteristieke curven en bewogen plastiek. Bij die Siemenssiedlung sluit hij na de oorlog met zijn nieuwe wijk Charlottenburg-Nord (1955-1956) aan. Hij toont er tegelijk de continuïteit en de evolutie van zijn architectuur en van de moderne architectuur in het algemeen.
Scharoun vormt immers een typisch geval in de moderne architectuurgeschiedenis. Van het begin af was hij een antipode van de Bauhausmensen met een architectuur die hij niet geconstrueerd wilde, maar organisch, d.w.z. als natuurlijk, uit het wezen zelf van de mens gegroeide ruimte, die daarenboven nog die spontaneïteit naar buiten zou uitdrukken. Men merkt dat men heel dicht komt bij de huidige voorstellingen over architectuur. Scharoun heeft, ook al gebruikte hij die zeer onconventioneel, de vorm steeds als een integrerend element van de architectuur beschouwd. Maar de vorm is in zijn opvatting vrij en soepel. Hij gehoorzaamt volledig en alleen aan de eisen van bewoonbaarheid. Hij bezit geen autonome opbouwprincipes.
Men zou kunnen spreken van een opgedreven functionaliteit. De functionaliteit van het Bauhaus lag, zoals Banham heeft aangetoond, nog sterk gebonden aan een academische vormtraditie met strenge coördinaten, symmetrie en perspectief. Scharoun veegt al die principes van tafel. Hij wil zijn woon- en feestruimten vrij uitbouwen. In hoever die vrijheid vaak denkbeeldig blijft, laat ik hier in het midden.
Scharouns opvatting over architectuur brengt dus met zich mee dat hij, nog voor er sprake is van een formele oplossing, de idee van de opdracht in zijn veelvuldige facetten moet trachten te vatten. Niet alleen om een functioneel programma op te stellen, maar om een expressief beeld ervan mee te delen. Bij de Philharmonie luidde de vraag: wat is de betekenis van een avond feestelijke muziek of van een feestelijke avond muziek? Scharoun ging tot de wezenlijke kern van die vraag. Hij ontdeed het musiceren-en-muziek-beluisteren van zijn al te representatief-burgerlijk karakter, om het als een wezenlijke menselijke belevenis te benaderen. Hij ontnam het ook zijn al te rationele structuur (van zuiver luistergenot) om het een existentiële waarde te geven. Om die scharounse muziekbelevenis te beschrijven, bestaat geen aangepaste terminologie. Deze laatste dateert immers uit een rationeel-burgerlijk-representatief tijdvak.
Scharoun wil de muziek in het volksleven integreren. In vroegere ontwerpen had hij dezelfde integratie reeds betracht voor het theater. Zijn ideeën over het theater kunnen dan ook haast letterlijk op die van het muziekbeleven worden overgedragen. Scharoun maakt een onderscheid tussen het rationele theater, dat het menselijke bestaan in ruimte en tijd situeert, en het irrationele dat deze grenzen overschrijdt. Het eerste is perspectivistisch, door duidelijke