erbij. Want K.-N. Elno voert die in normale omstandigheden eerder verdoken menselijke eigenschap tot zulk een graad van bewustzijn dat zij een opvallende kwaliteit wordt. Hij heeft maar één credo, één denkbeeld, zou Van Dale zeggen, maar dat is zo fundamenteel dat al de begrippelijke uitdrukkingen maar schamele benaderingen zijn om het in woorden onvatbare uit te zeggen. En dat de auteur zich van het onmogelijke van die situatie bewust is (maar er toch niet uit kàn) bewijst één van de twee zinnen die voor de twee boekhelften identiek is: ‘En waarom zouden wij ons denken niet stimuleren, opvoeren en verdiepen door doodernstig te spelen met contradicties?’
Het gaat hier dus om een ‘denken’, en bepaald een denken dat zich in een dansend evenwicht beweegt op de kantlijn van de discursieve geest. Elk ogenblik kan het in extase openbarsten, verdwijnen in afgronden van onontginbaarheid, een diepe duik nemen in de bodemloosheid van het brooddronken woord. Maar doorgaans zijn er tuchtvolle dagelijksheid en het avontuur der zelfoverschrijding samengesmolten, juist vermaagschapt. Het is, zoals men merkt, geen wetenschappelijk, technologisch, filosofisch of kritisch denken. Ik zoek naar het woord om het te bepalen en ik voel de neiging zelf tautologisch én contradictoir te worden, maar op mijn niveau van kroniekschrijver mag het niet. Ik waag het er maar op van een getuigend en lyrisch denken te spreken. Zijn beschouwingen kunnen niets anders zijn dan een getuigenis, bekent hij zelf ergens. En elk getuigenis komt uit een geloof en roept een geloof op.
Het is dus niet te verwonderen dat de auteur het vaak heeft over apostolaat, missionaris, zending en dat hij reeds in de inleiding een citaat van Novalis uit een van zijn eigen essays naar voren haalt: ‘Wir sind auf eine Mission. Zur Bildung der Erde sind wir berufen’. Nog minder verwonderlijk is het dat dit dichtend denken zich richt op wat de auteur beeldschepping noemt, of, met een woord dat hij als los substantief schijnt te vermijden: kunst, juister nog, de plastische kunst in haar grootste onbepaaldheid van totale vormgeving.
De literatuur valt buiten zijn optiek omdat het woord er té veel naar zichzelf verwijst en Elno het woord slechts als een verwijzing naar een totale, omvattende werkelijkheid ziet. Hij doet, als het ware noodgedwongen, aan literatuur, alleen maar om het bewustzijn te wekken van de zinrijke zicht- en tastbaarheid van een wereld achter het woord. Hij is architect, schilder, beeldhouwer, typograaf, designer, en wat weet ik meer, niet effectief, maar in de ziel. Want hij is vooral volksopvoeder en moet het levensgevoel en de geestesgesteldheid van zijn optisch bestaan aan anderen kunnen meedelen, op straffe van zelf te verschrompelen. Daarin ligt de overtuigingskracht van zijn vitaal proza. Maar ook het gevaar van overtrokkenheid.
Lucied als hij is, heeft de auteur dit in een van de essays duidelijk gemaakt. Het heet Vorm van gebruiksvoorwerpen als thema van volksopvoeding. Het citaat staat onder het tussentiteltje scepsis en geloof: enige steun. ‘Hier ligt nu