| |
Het andere wonen. Een studie van Ir. Habraken.
De Linie, 25 januari 1963.
Niets demonstreert duidelijker dan het bouwen in deze tijd, het onvoldragene, het on-menselijke haast, van onze sociale, economische en politieke werkzaamheid. Over de Zuidamerikaanse of Aziatische miljoenensteden waar van luxe vervelende paleizen afwisselen met naamloze hutten waar bij ons de dieren niet in huizen, hebben we het dan nog niet. Wel over het troosteloze woonlandschap waar wijzelf onze dagen in doorbrengen: één chaotische opeenstapeling van huisjes, flats, burelen, fabrieken, wild doorkruist van drukke wegen. Haast nergens de flits van een bewuste geest, de vonk van een levende fantasie, het spoor van een gemeenschap. Alleen maar de routine van een welvaartstaat die niet goed weet waarheen hij op weg is.
Op dat stuk zijn wij er in België misschien het ergst aan toe, omdat wij ons nog maar nauwelijks rekenschap geven van de ernst van de toestand. Maar het probleem stek zich evenzeer buiten onze grenzen in alle dichtbevolkte landen van West-Europa. De moderne stadsmens, en heel West-Europa is één stad aan het worden, is zich aan het inbouwen, zijn eigen hoogstnoodzakelijke levensruimte aan het verkwisten in een onbezonnen gebruik ervan. Een trip vanuit Brussel over Antwerpen langs de randstad Holland naar het Ruhrgebied met Essen en Düsseldorf - één onoverzichtelijke steenmassa - over Keulen, Mannheim, Saarbrücken, Nancy en het Saargebied, volstaat om overtuigd te zijn dat het hoog tijd wordt voor een zinvolle en ingrijpende ruimtelijke ordening, die over de grenzen van de afzonderlijke staten heen het Westeuropese landschap voor de mens behoedt en bewoonbaar maakt. Aan een dergelijke ruimtelijke ordening (waar ook in politieke en economische kringen stilaan begrip voor groeit) zitten natuurlijk heel wat aspecten van politieke, economische en sociaal-psychologische aard vast. Er is echter ook het totnogtoe geheel verwaarloosde aspect van de vormgeving, van de gestalte waarin al de overige aspecten culmineren en menselijk, d.w.z. met begrip voor de totaliteit van het menselijk bestaan, worden verwerkt.
Wanneer we de toestand van 1963 vergelijken met deze van honderd jaar terug constateren wij op vele gebieden een enorme vooruitgang. Maar de vormgeving van het menselijk bestaan is in 1963 even, zo niet méér, onaangepast aan de feitelijke situatie. De technische vooruitgang heeft zich in en voor
| |
| |
zichzelf ontwikkeld, onbeheerst, blind voor een door eeuwen gegroeide totaliteit, en daardoor ook onbekwaam om een nieuwe harmonische totaliteit te scheppen. Het meest sprekende voorbeeld hiervan blijft nog altijd het moderne snelverkeer dat op een onverantwoorde wijze ons normale, spontane biologische levensritme bruuskeert, omdat het nog altijd geen eigen plaats heeft verkregen. De ontelbare verkeersborden, o.a. deze voor snelheidsbeperking, zijn er het bewijs van. Toen men een honderd jaar geleden de spoorwegen aanlegde begreep men dat men voor een nieuw feit stond en men gaf hen resoluut een eigen operatieveld, streng gescheiden van de bestaande verbindingswegen waarop de voetganger nog altijd het volste recht had. Het overige gemechaniseerde verkeer dat zijn opgang begon omstreeks 1900 bleef zich echter bedienen van een wegennet, dat er volstrekt voor onaangepast was. Bij het begin was de revolutie die het mechanisch verkeer voor de samenleving betekende, misschien niet onmiddellijk evident. Maar nu hebben wij toch al voldoende tijd gehad om er de draagwijdte van te beseffen.
De onaangepastheid van de moderne woningbouw verschilt niet zoveel van die van het wegennet (waarmee hij overigens voor een goed deel samenhangt), maar is alleen iets minder opvallend en tastbaar, omdat wij het wonen zelf hebben verleerd. Over één aspect van het wonen willen wij het hier even hebben aan de hand van het merkwaardige, suggestieve boek De dragers en de mensen, het einde van de massawoningbouw (Scheltema en Holkema, Amsterdam), waarin ir. N.J. Habraken een aantal inzichten synthetiseert die nadenkende architecten over de hele wereld momenteel bezighouden en die alle cirkelen rond de vraag naar een volwaardig menselijk wonen in onze hedendaagse samenleving.
Ir. Habraken stelt het huisvestingsprobleem globaal, vanuit de mens die wonen wil, of liever, vanuit de moderne gemeenschap op zoek naar een zinvol milieu voor haar bestaan. Een van de belangrijkste factoren die in het recente verleden het huisvestingsproces hebben beïnvloed is de methode - wij menen vaak: de onvermijdelijke methode - van de massawoningbouw. Deze bepaalt het gezicht van de huidige woningbouw. Het gaat hierbij dan om het ontwerp van een groot aantal woningen als één enkele opgave. Dit middel tot huisvesten was de resultante van een heleboel krachten die bij het huisvestingsproces in het spel zijn. Eén kracht kwam hier echter bijzonder in de verdrukking: de individuele bewoner. Om massawoningbouw mogelijk te maken moest de invloed die het individu rechtstreeks kan uitoefenen op het huisvestingsproces worden afgesneden. Deze wijze van werken veronderstelt dus een doelbewuste, duidelijke ingreep in de krachtsverhoudingen die het huisvestingsproces bepalen. Er is echter nog een tweede kracht die in de massawoningbouw in het gedrang komt, al wordt die niet principieel afgewezen: de industrialisatie en de mechanisatie van het produktieproces in de woningbouw. Een afschrikwekkende uniformiteit verbiedt in de massawo- | |
| |
ningbouw al te grote series.
Hoe contradictorisch dit ook mag lijken, ir. Habraken meent dat deze beide krachten in eenzelfde richting werken en dat de mogelijkheden van industrialisatie en normalisatie van de woningbouw pas volledig zullen ontgrendeld worden door de herintroductie van het individu. Alles gaat dus om de rechtmatige plaats van het individu in het huisvestingsproces van vandaag. Het is trouwens het failliet van de massawoningbouw dat het individu als een reële kracht in het huisvestingsproces heeft geopenbaard.
Het principe van de massawoningbouw veronderstelt stilzwijgend dat het mogelijk is alle behoeften van het individu in concrete, tastbare vormen te vertalen. In feite is dat echter slechts het geval met de behoeften die vandaag wel het meest in de belangstelling staan, maar niet de voornaamste zijn: de gebruiksgoederen. Er zijn heel andere behoeften die in het brede kader van de menselijke huisvesting vervuld moeten worden. Behoeften die niet vragen om produkten, maar die veeleer zelf willen produceren, die initiatieven willen ontplooien, die zich in een creatieve daad willen uitleven.
De massawoningbouw reduceert de woning tot een consumptieartikel en de bewoner tot een consument. Zij ontneemt de mens de daad en schenkt hem de vorm. Deze activiteiten die door de massawoningbouw onmogelijk worden gemaakt, zijn niet van specifiek bouwkundige aard. Het zijn persoonlijke bemoeiingen en beslissingen, formulering van eigen verlangens en de vorming van een oordeel over gevraagd werk. Het gaat om de vrijheid het beter te mogen weten dan een ander ofwel het net zo te doen als een ander. De lust om ergens een persoonlijke stempel op te zetten is daarbij even belangrijk als de neiging om onopvallend te zijn. Het gaat tenslotte om een der sterkste drijfveren van de mens: de wil tot bezit. Een bezit is nog iets anders dan eigendom. De bewoners van de massawoningbouw kunnen hun stad niet bezitten, omdat ze er in geen enkel opzicht greep op hebben. Hij biedt niets anders dan een geperfectioneerde kazernering. De woonkazernes zijn uit de sloppen te voorschijn gehaald en, voorzien van sanitair, licht en lucht, in het vrije veld geplaatst. Het is van het grootste belang dat sanitair, licht en lucht eenieders deel worden. Niettemin hebben wij te doen met het feit dat het gebeurt in een gigantisch kazerneringsproject. De enige manier waarop de bevolking haar stempel kan drukken op de reusachtige armada's van woonblokken die rondom stadskernen zijn gestrand is door ze te verslijten. Destructie is de enige weg die de mensen gelaten is.
Nu leert de geschiedenis dat het huis altijd instrument van zelfbevestiging is geweest, het bouwen een middel tot zelfexpressie, dat de daad verre prefereert boven de voltooiing. Het is de daad en niet een bepaalde vorm die een woning maakt. Want wonen is tenslotte iets doen en onverbrekelijk verbonden met bouwen, met het beïnvloeden van de relatie tussen mens en omgeving. Deze relatie noemt ir. Habraken de natuurlijke relatie en maakt er het kernbegrip
| |
| |
van geheel zijn betoog van. Zij is de basis van al wat gebeuren moet in verband met de menselijke huisvesting.
In de massawoningbouw is die natuurlijke, persoonlijke relatie miskend. Voor het nieuwe, het andere wonen, dat ir. Habraken voorstaat, is ze zoiets als een katalysator die al de werkzame krachten in het huisvestingsproces nieuwe impulsen meedeelt. Zij verschaft geen vaste leefregels, die spoedig achterhaald zijn, maar bouwt spelregels op, die principiële, algemene oplossingen bevatten van de noden, zonder de onberekenbare spontaneïteit van het leven te kort te doen of de onverwachte toekomstige ontwikkeling te belemmeren. Wij bevinden ons in de paradoxale situatie dat de natuurlijke relatie tussen mens en woning die door de eeuwen heen zo goed en zo kwaad als het ging tot haar recht kwam, nu met ons krachtig organisatievermogen en haast onbegrensd technisch kunnen voor onmogelijk wordt gehouden. Een volwaardige inschakeling van de machine in de methode van de massawoningbouw blijkt immers, zoals we reeds aanstipten, te stuiten op een spontaan verzet tegen een al te grote uniformiteit, waartoe ze in deze methode noodzakelijk leidt. Ook de prefabrikatie van volledige woningen, zoals die nu meer en meer in trek komt, biedt maar weinig of geen mogelijkheden voor een efficiënte uitoefening van de natuurlijke, creatieve relatie.
Op zichzelf echter gaat de gemechaniseerde produktie helemaal niet in tegen de natuurlijke relatie. Integendeel. Ze maakt ze pas op grote schaal mogelijk, wanneer we ze zien als een apparaat dat in onafgebroken produktie onderdelen kan maken waaruit woningen kunnen worden samengesteld, die helemaal niet uniform behoeven te zijn. Dit produktieproces blijft natuurlijk slechts een middel waarvan de natuurlijke relatie zich kan bedienen. Haar uitoefening zelf vindt haar beslag in de woning; in het scheppen, in het bezitten ervan; van een woning, die dus kan veranderd, verbouwd, afgebroken worden naar willekeur zonder dat daarmee andere woningen worden aangetast. De woning in de natuurlijke relatie moet dus wel een zelfstandige woning zijn, wat nog niet noodzakelijkerwijze een vrijstaand huis betekent. In dit laatste geval immers zou het nieuwe ideaal van authentiek wonen meteen als volmaakt utopisch moeten afgeschreven worden. De noodzaak om in de hoogte te bouwen blijft immers ook buiten de methode van de massawoningbouw bestaan. Het komt er op aan een nieuwe formule te vinden voor een huisvestingsproces dat comfort en menselijke waardigheid doet samengaan en nochtans de stad als conglomeraat van een compacte bebouwing kan handhaven. Het moet mogelijk zijn een wijze van werken te vinden die mens en machine, natuurlijke relatie en massaproduktie hand in hand de gelegenheid tot volle ontplooiing geeft.
Wat ir. Habraken als oplossing voor al die gestelde voorwaarden geeft is minder revolutionair dan het op een eerste gezicht lijkt. Hij trekt eenvoudig de meest vitale tendens die de massawoningbouw van heden bezielt en die
| |
| |
door de bouwmethode niet in staat was zich te verwerkelijken, door. Ir. Habraken ziet af van het maken van pasklare woningen, maar voorziet constructies, die, zelf geen woning of gebouw zijnde, de woningen boven de grond tillen; constructies die zelfstandige woningen bevatten zoals een boekenkast boeken bevat die er, ieder apart, uitgenomen en in geplaatst kunnen worden; constructies die de taak van de begane grond overnemen om de woning te dragen; die bouwgrond vormen in de lucht en permanent zijn als een straat. Deze constructies noemt Habraken de dragers. Deze dragers zijn het die de natuurlijke relatie tussen bewoner en woning kunnen herstellen en een moderne, fabrieksmatige massaproduktie mogelijk maken. Men mag zich deze dragers niet voorstellen als het skelet van een onvoltooid gebouw. Zij zijn op zichzelf een afgerond geheel, dat niet ontworpen is in functie van een bepaalde woonvorm, zoals dat met een skelet van massawoningbouw het geval is, maar de grootst mogelijke vrijheid moet bewerkstelligen voor de ontwikkeling van de toekomstige woningbouw.
Hoe die dragers er precies moeten of zullen uitzien wil ir. Habraken open laten. Hij wil ze niet bij voorbaat in een vaste vorm bevriezen, maar ze vooraf zo duidelijk mogelijk vanuit hun functie, die hij ergens bepaalt als het driedimensionale skelet van een stad, leren kennen. Hier ligt dus een duidelijke opgave voor de stedebouw die in een volledig respect voor het particuliere initiatief toch een geordende ontwikkeling van de stad in handen heeft.
Zo zijn wij dan langs een misschien wat vreemde weg terug bij ons uitgangspunt: de troosteloze, chaotische situatie van het Westeuropese stadslandschap, waaraan zelfs de beste architecten van het ogenblik maar weinig hebben kunnen verhelpen en waartegen de huidige methodes van stedebouw en de traditionele manier van vormgeving blijkbaar niet opgewassen zijn. Wij hebben in dit korte artikel het welsprekende betoog van ir. Habraken maar fragmentarisch kunnen weergeven. Maar het zal, hopen wij, toch duidelijk geworden zijn dat hier perspectieven liggen waarin niet alleen het huis als woning voor de individuele mens wordt hersteld, maar waarin ook principes van ordening naar voren treden die het moderne stadsleven grondig kunnen sanerenâ–ˇ
Moderne kerkbouw, een voorbije periode.
De Linie, 25 januari 1963.
Museum zonder einde.
De Linie, 1 februari 1963.
| |
| |
Wij bouwen.
De Linie, 1 februari 1963.
Franse misère.
De Linie, 1 februari 1963.
Pierluigi Nervi te Rotterdam.
De Linie, 1 februari 1963.
Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen: 25.000.
De Linie, 1 februari 1963.
Architectuur nu.
De Linie, 8 februari 1963.
Rijkdom van de Schotse bibliotheken.
De Linie, 15 februari 1963.
De affaire Bonnard op haar einde.
De Linie, 15 februari 1963.
Een jaar architectuur in de wereld en in Zwitserland.
De Linie, 22 februari 1963.
Arnaldo en Gió Pomodoro.
De Linie, 1 maart 1963.
Hoe ver staat het met de Belgische architectuur? Van de Ven-prijs 1963.
De Linie, 8 maart 1963.
Philip Guston.
De Linie, 8 maart 1963.
| |
| |
Raveel en Mara.
De Linie, 22 maart 1963.
Henry van de Velde. Genie zonder meesterwerken.
De Linie, 29 maart 1963.
Over het organiseren van prijsvragen of de toekomst van de kerkbouw in Vlaanderen.
De Linie, 5 april 1963.
Een kruisweg.
De Linie, 5 april 1963.
|
|