waar men anders maar moeilijk toe komt. Hier is het poëtisch klimaat ongestoord en daardoor ook wellicht iets minder rijk. Natuur en beschaving, heden en verleden, hebben hun gewicht verloren. Alles zweeft in een tijdeloze ruimte, die alleen gekleurd wordt door de reminiscenties van de antieke wereld, eeuwig symbool voor de humanist.
In het overige werk dat te Oostende in een grote, maar onverzorgde, retrospectieve werd samengebracht is dat poëtisch evenwicht dat de schilder wil scheppen, verbroken door het contact met een onverbiddelijke werkelijkheid. Het herstelt er zich slechts met moeite. Om hier de mens terug te vinden moet Delvaux hem ontkleden. Hij moet hem tastbaar maken met huid en haar, niet uit wellustige dronkenheid, niet eens uit erotische zin, maar om de eigen, als het ware kosmische werkelijkheid van de mens te affirmeren in de coulissen van een stenen cultuurtheater. De volle naaktheid van Delvaux' figuren is geen apollinische, dionysische, extatische, of pathetische naaktheid. Geen naaktheid van Renoir, Bonnard of Degas. Geen naaktheid van het expressionisme. Het is geen kunst-naaktheid, tenzij dan in de realistische zin van een van Eyck misschien. De Engelsen maken het onderscheid tussen ‘the naked’ en ‘the nude’. De figuren van Delvaux zijn in de volste zin van het woord ‘naked’ en moeten hun naakt bestaan verdedigen in het decor van stoffen en juwelen, besloten binnenkamers en steden.
In het hotel Périer heeft Delvaux die nood niet gekend. Daar heerste niet de oppositie van cultuur en natuur zoals in zijn overige werk, dat hij in een ongekende en voor Delvaux blijkbaar dreigende wereld moet plaatsen. Daar was de cultuur door de mens bewoonbaar. De verdorde burgermannetjes en de geleerden hadden er geen toegang. Ook het dwangbeeld van een mensonterend christendom, dat alleen maar in skeletten te vertalen is, komt er niet voor. Er zijn geen rangeerterreinen, geen derdeklassewagens, geen signalen, geen gasmeters, geen burgershuizen, geen plaasteren beelden, geen petroleumlampen, geen kranten of stadsplannen. De antieke cultuur was er ongeschonden en niet fragmentarisch of in puin.
Het meest authentieke Delvaux-schilderij kon men echter beleven de avond van de opening van de tentoonstelling te Oostende toen de schilder, met zijn gewone open boordje en wild haar, ongekunsteld en een beetje vermoeid tussen zijn vrienden stond op de binnenkoer van het verschrikkelijk-verwaande, academische feestpaleis van Oostende, waar men zijn werken had durven ophangen. Het was een synthese van zijn kunst: de mens in de onmenselijke wereld die hij zich gecreëerd heeft.
Men kan zich nu natuurlijk de vraag stellen wat dit alles nog met schilderkunst te maken heeft. Alles en niets. Alles, omdat Delvaux hetgeen wij hier met woorden trachten te vertalen zuiver plastisch heeft aanwezig gesteld met een intensiteit waar het woord niet toe in staat is. Niets, omdat Delvaux zijn schilderkunst volledig, maar dan ook volledig laat opgaan in het idee dat hij