kunstwerken, en deze zou de basis blijven van Peggy's collectie. Ze kocht een moi Regency-huis en H. Read, die tot artistiek adviseur van het museum was benoemd en voor vijf jaar een mooi pensioen gewaarborgd kreeg, betrok het te zamen met zijn familie.
Toen de oorlog uitbrak bevond Peggy zich te Parijs, waar ze aankopen aan het doen was voor haar museum. Ze werd hierbij actief bijgestaan door Nelly van Doesburg, de weduwe van de Nederlandse schilder en medestichter van ‘De Stijl’. Als regel had Peggy aangenomen: ‘één schilderij of beeld per dag’. In Londen had ze reeds Arp, Brancusi, Laurens, Sophie Täuber, Duchamp-Villon, Pevsner, Gabo, Moore tentoongesteld. Nu breidde ze deze collectie verder uit met nieuwe werken van deze en andere kunstenaars, zoals Giacometti, Calder, Lipchitz, Kandinsky, Klee, Miró, Dali, Picasso, Gleizes, Marcoussis, Tanguy, Mondriaan, van Doesburg, Léger, Braque, Man Ray, Duchamp, Gris, Picabia, Delaunay... en noem maar verder op. Toen de Duitsers naar Parijs oprukten vroeg Peggy aan R. Rey, conservator van het Luxembourg, of hij haar schatten soms in bescherming kon nemen. Rey liet zich bewegen om te komen naar haar appartement aan de place Vendôme, waar alles was opgestapeld. Hij zei alleen maar: ‘het redden niet waard’. Peggy vertrok dan maar met haar schatten naar het Zuiden en kon ze een tijdje lang kwijt in de kelders van het museum te Grenoble. De Vichy-regering liet echter niet toe dat dergelijke ontaarding het moreel van het volk zou aantasten. Hier kon Peggy zich niet bij neerleggen en ze speelde het klaar om in 1941 met heel haar verzameling naar Amerika te trekken.
Bij haar aankomst te New York was haar eerste werk het oprichten van een nieuwe galerie ‘Art of this Century’. Meer dan door de tentoongestelde kunstwerken werd deze galerie op slag beroemd door de presentatie. Bij de opening ervan werd er in zalen voetbal gespeeld door kinderen! Peggy ging intussen door met haar eigen collectie verder op te bouwen. Door haar huwelijk met Max Ernst en de vele contacten met surrealisten was haar activiteit bij het begin wel erg op het surrealisme afgestemd. Maar zij gaf er zich vrij gauw rekenschap van dat dit maar een klein aspect vertegenwoordigt van de moderne kunst, waarvoor zij zich nu helemaal had ingezet. De kunst van de jonge Amerikaanse schilders bood haar een uitweg.
Het is met deze verzameling moderne kunst dat zij in 1948 naar Venetië kwam, waar ze nu een plaats heeft verworven als een blijvend défi aan de biënnale. Bij ons weten is dat de enige collectie in Europa die een zo volledig beeld geeft van een halve eeuw moderne kunst, van 1910 tot 1960. Ze bevat een tweehonderd werken, van een vijfennegentig schilders. Alle strekkingen zijn vertegenwoordigd. Peggy Guggenheim heeft steeds geweigerd zich te laten binden, al ligt er natuurlijk wel door de levensomstandigheden een bijzondere klemtoon op het surrealisme.
Deze verzameling beschrijven zou neerkomen op het opstellen van een ge-