beetje groter, een beetje voornamer, een beetje meer bezield. Maar zij kan het gesprek aan. Zij is niet hautain. Zij weet dat een school een dienst moet zijn, een dienst aan het kind en daarom niet hoeft te imponeren met indrukwekkende gevels. Gevels kunnen trouwens niet meer indrukwekkend zijn, alleen maar ridicuul. De ouders zien hun kinderen niet meer verdwijnen achter grote, geheimzinnige poorten, waar de kinderen zelf hun thuis en kleine wereld moeten afleggen. Er is een continuïteit tussen school, leven en gemeenschap. De school is een moment tussen de andere. Zij heeft wel iets van haar imponerende belangrijkheid moeten afleggen, maar zij heeft dit erbij gewonnen dat zij tot het dagelijkse leven is gaan behoren.
Een lage muur leidt naar een grote, open toegang. Onmiddellijk bevindt men zich in de hall. Geen lange, eentonige gangen zijn er hier. Maar een boeiend spel van ruimten, die zich vernauwen, verbreden en verhogen, openen en sluiten. Zonder dat men het helemaal beseft is men in de wereld van het kind gekomen. Men weet niet goed waaraan men die sensatie precies moet toeschrijven. Maar een belangrijk element is zonder twijfel de laaggehouden zoldering. Zonder dat men een deur heeft voelen dichtklappen, zonder dat er een breuk wordt bemerkt, ontstaat toch een geheel eigen wereld, die zich nu in zichzelf gaat organiseren.
Want openheid naar buiten, naar leven en gemeenschap, betekent niet gemis aan kern, aan concentratie, aan inkeer. Maar deze inkeer gebeurt hier veel spontaner, of zou tenminste spontaner moeten gebeuren. Op een bepaald ogenblik immers knapt de architectonische draad in de school van Gistel af. Het vlot uitstekend zolang wij bij het algemene programma van inplanting en inwendige circulatie blijven. Er zijn acht klassen, alle gelijkvloers. Vier ervan zijn rechts van de toegang, twee aan twee rond een binnentuin gesitueerd. De vier overige bereikt men links langs een feestelijke verhoging van de hall. Alles is spontaan, open, luchtig, vanzelfsprekend, zelfs met een zekere speelsheid uitgewerkt.
Maar dan komen de klassen. Ook zij delen in het rijke licht en het contact met de natuur. Maar is dit alles? Hier houdt het leven op. Hier loopt de fantasie dood. Men tuimelt plots terug in het schoolbegrip dat wij hoger hebben geschetst, waar orde en stiptheid in geest en leven de alleenzaligmakende waarden schijnen te zijn.
Wij hebben wel eens beteuterd staan kijken bij twee tekeningen van een zeer begaafd jongetje. Vier jaar oud. Hij maakt verbazend sterke kleurcomposities, die een Delaunay bijna voor zijn rekening had kunnen nemen, en waarvan men de authenticiteit niet had aanvaard, had men ze niet met eigen ogen zien maken. Het jaar daarop is het jongetje op school. Dit rijke temperament schijnt plots verkommerd, en het gaat, men kan het haast niet anders uitdrukken, infantiele trekken vertonen.
Spontaan schoot ons dit voorbeeld te binnen als wij die klassen te Gistel