Camera Obscura
(1998)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 139]
| |
aant.Verre vrienden5Het is eene onbeschrijfelijke gewaarwording en een geheel eigensoortig 6 genoegen, een vriend uit verre landen, na langdurige scheiding, weder te 7 zien. Ik heb het eens in vollen nadruk gesmaakt. Geheel onverwacht trad er 8 mij een onder de oogen, dien ik voor toen ruim vijf jaar met vele tranen had 9 vaarwel gezegd, en van wien ik sedert maar weinig had vernomen. Het was 10 Antoine - van Constantinopel. Een eerwaardige afstand, van hier tot den 11 Bosporus, lezer! en die ik hoop dat u met eerbied voor ons beiden vervullen 12 zal; me dunkt althans dat het mij zeer belangrijk maakt, zoo ver van huis 13 een vriend te hebben; en toch, ik zag liever al mijne vrienden binnen de gren-14zen van dit goede Holland. 15Om de waarheid te zeggen, het behoort onder de domme streken mijner 16 jeugd, dat ik zoo dikwijls met vreemdelingen in vriendschap ben vervallen; 17 gelijk ik het dan ook, door ondervinding wijs, iedereen die een gevoelig hart 18 in de borst heeft, stellig afraad; want! vroeger of later, slaat hun uur, en zij 19 vertrekken, de één voor, de ander na, naar de vier hoeken des winds, zonder 20 iets achter te laten dan een treurend herdenken, en een albumblaadje. Ik heb 21 vrienden in Engeland, vrienden aan de Kaap, vrienden in Turkije, te Bata-22via, in Demerary, in Suriname! Met enkele, de dierbaarste, houd ik een gere-23gelde briefwisseling; maar wat zijn brieven op zulk een verren afstand? Zij 24 kunnen ons de betrekkingen en toestanden, waarin onze vrienden verkee-25ren, niet duidelijk maken! Van anderen heb ik, na het eerste bericht van 26 behouden thuiskomst, niets meer vernomen. De meeste zal ik nooit weder-27zien; zij zijn, ongestorven, dood voor mij. Vele weten niet eens dat ik som-28tijds en met innige liefde aan hen denk, en ik zou wenschen, dat Hildebrand 29 wereldberoemd ware, en dit zijn boek overal verspreid en gelezen, opdat zij 30 dit ten minste weten mochten! 31Neen! ik had het nooit moeten doen. Welke goede jongens zij ook 32 waren, hoe verlokkend hun omgang, hoe belangrijk hun verkeer, hoe inne-33mend hun manieren, hoe met mijn smaak overeenkomstig hun smaak ook 34 zijn mochten, ik had hen op een afstand moeten houden; ik had mijn hart 35 beter moeten bewaken; ik had, zoodra ik een enkel zaadje van vriendschap 36 voelde kiemen, het moeten onderdrukken en tegen mijn gevoel te velde 37 trekken, zoo als een verstandige molenaarsdochter doen zou, wanneer zij 38 bemerkte dat zij bij ongeluk op een prins of een bisschop verliefd geraakte. 39 Ik zou dan ettelijke keeren minder met den mond vol tanden hebben ge-40staan, waar ik zoo gaarne duizend lieve en hartelijke woorden had gespro-41ken; want afscheidnemen is een moeielijk ding! Ik zou dan zoo dikwijls niet | |
[pagina 140]
| |
aant. 1 mal hebben staan kijken als er een stoomboot afvoer, of een wagen weg-2reed; ik zou niet zooveel nachten hebben wakker gelegen met angst luiste-3rende naar den storm, en gedenkende aan de vrienden die op zee waren; 5[regelnummer]
‘Die met zoo weinig houts op zooveel waters drijven,
Voor wie de stormen, die hun razen over 't hoofd,
In 't schuimend golfgewoel geduchte teeknen schrijven,
Wier zin gevaar en dood belooft.
10[regelnummer]
Het graf gaapt onder hen en dreigt hen allerwegen,
Hun doodskleed ligt geplooid en ruischt hun in 't gemoet;
Hun lijkzang klinkt hun oor in iedre windvlaag tegen -
O Heere, zij vergaan! tenzij gij hen behoedt!’
15Ik zou niet zoo dikwijls op eenzame wandelingen hebben stil gestaan bij 16 plekjes, waar ik gewoon was iemand bij mij te zien, die nu verre, verre weg 17 is en daar nooit meer zal komen. Die gedachte werpt een nevel over hunne 18 schoonheid. 19Ondertusschen kan ik mijn geheugen niet genoeg prijzen voor de dien-20sten, die het mij ten opzichte van mijne verre vrienden bewijst. Niet alleen 21 roept het hunne namen en beeltenissen beurtelings met eene getrouwe 22 nauwgezetheid voor mijn geest terug, maar ook brengt het duizend zeer uit-23voerige tooneeltjes op het doek der camera obscura des terugdenkens. 24 Vooral het uur des afscheids staat van ieder hunner in alle bijzonderheden 25 mij voor den geest; de traan, de uitgestrekte hand, de bevende lip, de 26 gedwongen lach, de laatste woorden, de wuivende zakdoek in de verte, het 27 omgaan van den laatsten hoek, en het geheel verdwijnen! Dat alles voel ik 28 nog; en dan zie ik weer rondom mij al de onverschillige gezichten, die niets 29 met dat afscheid te maken hadden, schoon zij het bijwoonden; en dan voel 30 ik weder de gewaarwording van eenen dierbaren vaarwel gezegd te hebben 31 en na te staren, en terug te keeren tot de bedrijvige wereld, de drukte op 32 straat, de drukte in huis en het ‘wat kan 't me schelen?’ gezicht van eene 33 maatschappij, waarin iedereen zijn eigen vrienden heeft, en zijn eigen weg 34 gaat. Waarde B-! die nu aan Afrika's zuidelijken hoek den pols van drieërlei 35 rassen voelt en die, naar ik hoor, reeds de bruiloft gevierd hebt van de doch-36ter uwer vrouw - (want gij hadt een zeer jonge weduwe getrouwd met drie 37 lieve kinderen, en bij u te land trouwen de meisjes op haar veertiende jaar) - 38 nog staat mij het geheele tooneel voor oogen van uw afscheid uit Leiden, 39 toen gij voor vier jaren in de maand Juni met den Colombo uit zoudt zeilen. 40Het was zes uur in den morgen, toen het groote rijtuig voor moest 41 komen, dat u naar Rotterdam zou brengen. | |
[pagina 141]
| |
aant.1Nog zie ik uwe bovenkamers in die zonderlinge verwarring, onafschei-2delijk van het vertrek van iemand die met zijn geheele huishouden en al zijn 3 meubelen optrekt; den vloer overdekt met koffers, sluitmanden, valiezen. 4 Hier de minne, het kleine, lieve, en pas ontwaakte Wimpje aankleedende, 5 die, verwonderd zoo vroeg gestoord te zijn, met de bruine oogjes, nog strak 6 van den slaap, zat rond te turen; daar uwe vrouw voor den spiegel haar 7 mooi haar in orde brengende; en ginds uzelv', op de knieën voor een klein 8 zaktoilet, dat op een koffer stond, uw baard scherende; den kleinen Jan 9 (wat zal hij al groot geworden zijn!) geheel gekleed en veel te vroeg klaar, 10 met een blikken sabel en papieren patroontasch om, en een houten geweer-11tje in den arm (een kind doet àlles spelende) tot de groote reis gereed. Mimi 12 en Jansje, (het is immers Jansje, die getrouwd is?) uw kleinen Louis zoet 13 houdende; onzen vriend F. (hij is reeds ter ziele, de goede jongen!) nog altijd 14 slovende, zwoegende en sjouwende om het laatst gebruikte goed te helpen 15 inpakken; en uw trouwsten vriend Bram, half door zijne gewone vroolijk-16heid verlaten, gereed om u tot Rotterdam te geleiden. Nog zie ik al die kas-17ten open; en op de planken hier en daar eenige voorwerpen van te weinig 18 waarde om meegenomen te worden: een koffiekan, een gekramden kop en 19 schotel, een oude pop, een half versleten schaapjen op drie pooten; ginds 20 een paar pantoffels; wat verder een gesp; op een andere plaats een ge-21scheurde trommel van Jan; aan een kapstok, een ouden pantalon van u; en 22 in een hoekjen een masker, dat gij te Berlijn op de maskerade gedragen hadt, 23 en dat Bram meenam in 't rijtuig om de kinderen vroolijk te houden. Al het 24 gedraag met mantels, hoeden en jassen. - Het verwarde, bezige en drukke 25 van dit vertrek verstrooide onze aandoening; maar toen gij allen op het rij-26tuig zat, en achter den voerman, die niet eens begreep dat gij naar de Kaap 27 gingt, en wegreedt met die lieve vrouw en die lieve kinderen - toen schoot 28 het gemoed mij vol. Ik stond nog lang in gedachten, nadat de wagen reeds 29 uit het gezicht verdwenen was, en toen ik de oogen weer rondom mij sloeg, 30 nam ik het zeer kwalijk dat de metselaars met een korte pijp in 't hoofd naar 31 hun werk gingen, en de melkboeren met groote koelbloedigheid overal aan-32schelden, en de karren begonnen te rijden! maar vooral, vooral! dat het ker-33mis was en dat er kramen stonden. - Waarom komt ook gij niet eens terug, 34 zooals Antoine deed?
36De vader van Antoine is een Italiaan van geboorte, maar genaturaliseerd 37 Hollander, en bekleedt een hoogen rang onder ons gezantschap bij de Porte. 38 Als zoodanig resideert hij sinds een aantal jaren te Pera. Antoine was als 39 kind te Marseille gekomen en had daar zijn eerste onderwijs ontvangen. Als 40 knaap werd hij op een der kostscholen in mijn vaderstad gedaan, en wij 41 leerden elkaar in het gelukkige tijdperk van veertien tot zeventien kennen, | |
[pagina 142]
| |
aant. 1 en droegen elkander wederkeerig een warme en trouwe jongensvriendschap 2 toe. De jongensleeftijd is waarlijk zoo kwaad niet voor de vriendschap, daar 3 het toch welbekend is dat deze het geluk bemint. Ja, ik zou bijna den jon-4genstijd den àllergeschiktsten voor eene wederzijdsche genegenheid achten. 5 De latere jongelingschap moge nog even belangloos zijn en evenmin afhan-6kelijk van maatschappelijke scheidsmuren van rang, stand, en wat dies 7 meer zij, maar zij is te rijp; men kent alsdan elkander te veel, te veel van 8 nabij; men heeft reeds te veel kijk op den inwendigen mensch! Een jongen is 9 geheel buitenkant! Men heeft later geleerd zich rede van zijn genegenheid te 10 geven; te onderzoeken, na te gaan, te verdenken; ook heeft men zoo vele 11 zedelijke behoeften, en eischt zoo velerlei in een vriend! Men heeft voor-12zichtiger lief, verveelt elkander spoediger, verkoelt lichter, beleedigt schielij-13ker. Jongens weten van dat alles niets. De titel ‘een goede jongen’ geeft recht 14 genoeg op dien van ‘goeden vriend’, en er wordt geene andere sympathie 15 gevraagd, dan dat men b.v. allebei graag wandelt, graag vuurwerk afsteekt, 16 graag baadt, graag wat ouder zou zijn, graag de jongejuffrouwen van een 17 kostschool tegenkomt, en niet graag latijnsche themata maakt. Het geheele 18 doel der onderlinge genegenheid wordt bereikt, als men zich onder 't onge-19stoord genot eener goede verstandhouding te zamen vermaakt. En wordt 20 die goede verstandhouding al eens verbroken, door eene kleine jaloezie, of 21 een kleine ontrouw, nu! dan zijn er immers aan weerskanten twee vuisten 22 om te slaan, en twee voeten om beentje te lichten; en dan is het alles over, en 23 men haalt elkaar weer af om te zamen schuitje te varen en in stilte een sigaar 24 te rooken, en toont de vuisten aan iedereen en licht het beentje van elk, die 25 niet gelooft dat men weer goemaats is. Ziedaar de vriendschap van dien 26 leeftijd. 27Antoine en ik althans verstonden elkander best, en vooral dan, wan-28neer wij bijvoorbeeld beiden op dezelfde jongejuffrouw verliefd waren, een 29 toestand waarin wij zeer dikwijls te zamen hebben verkeerd. Met de meest 30 mogelijke bonhommie wonden wij dan elkander op met de blijken van ge-31negenheid onzer schoone, en vonden niets genoeglijker dan tegelijk elkan-32ders mededingers en vertrouwelingen te wezen. Gij hadt ons moeten zien, 33 lezer! als wij bezig waren op onze wandelingen beiden denzelfden naam in 34 een boom te snijden of het stoute plan overlegden om beiden haar een teeder 35 briefje te schrijven. Ik herinner mij ook zeer goed de bijzonderheid dat wij 36 op een kermiswandeling onzen horoscoop trokken, en beiden voor onze 37 toekomstige gade letterlijk hetzelfde portret zagen, ofschoon wij onder ver-38schillende planeten geboren waren, en het schelletje hem veertien, en mij 39 slechts elf kinderen voorspelde. In het tafereel, dat van mijn toekomstig lot 40 werd opgehangen, kwam voor ‘dat een wagen mij een ongeluk zou dreigen, 41 waarvoor ik echter door de hulp van een goed vriend zou worden behoed’, | |
[pagina 143]
| |
aant. 1 en ik had op dat oogenblik willen zweren dat die goede vriend niemand 2 anders zou kunnen zijn dan mijn zwartlokkige Antoine. En ondertusschen! 3 hoe ver zijn wij vaneengescheurd! - en hoe weinig mogelijkheid bestaat er 4 dat, indien ik ooit in ongelegenheid met rijtuigen kom, het zijn getrouwe 5 arm zijn zal die mij redt. - O, als wij dat eens nagaan, hoe dikwijls wij het 6 personeel moeten veranderen, dat in onze droomen en vergezichten en 7 luchtkasteelen optreedt; hoe vaak wij er van afzien moeten, het tooneel van 8 onze toekomst te bevolken met degenen die er, in onze mijmeringen, zoo 9 menigmaal en in zulke nauwe betrekkingen, op hebben gefigureerd, en zon-10der welke wij ons bijna geen toekomst denken konden; en hoe, in het 11 tooneelspel van ons leven, achtereenvolgens de eene rol voor, en de andere 12 na, aan geheel andere personen wordt opgedragen, dan aan wie wij die had-13den toegedacht: dan zien wij eerst recht, hoe wonderlijk de lotbus geschud 14 wordt, en hoe vreemd en wisselvallig de raderen der maatschappij om-15loopen, en dat wij, aan onze mijmeringen en vooruitzichten toegevende, 16 beuzelden, en met even weinig zekerheid beuzelden, als toen wij onzen 17 horoscoop lieten lezen, en het schelletje klinken, en in den kijker naar onze 18 lieve aanstaanden tuurden.
20Om tot Antoine terug te keeren. Hij was voor den handel bestemd, en 21 zooras zijne voorbereidende opvoeding voltooid was, vertrok hij naar Ant-22werpen om dien te leeren. Dit was onze eerste scheiding, maar verzoet door 23 het vooruitzicht dat ik hem somtijds zien, en dat hij eenmaal Amsterdam tot 24 zijn vast verblijf kiezen zou. De gebeurtenissen van 1830 dreven hem uit de 25 Scheldestad, en ik zag hem op een goeden avond aan mijns vaders huis aan-26komen, na een overhaaste vlucht uit de bedreigde muren. Hij kwam mij 27 toen zeer belangwekkend voor; vooral daar hij al zijn goed had achtergela-28ten en een nachthemd van mij te leen vroeg, hetwelk ik zeer avontuurlijk en 29 romanesk vond. Het viel mij echter tegen dat hij nergens een dooden kogel 30 of eerlijke wonde had gekregen. Niet lang duurde het, of hij werd door zijn 31 vader naar Constantinopel opontboden. Met veel tegenzin ging hij der-32waarts. Hij was aan Holland gehecht. Zijn geboorteland kende hij niet. 33 Zijn vader herinnerde hij zich niet. Zijn moeder was overleden, en in de 34 plaats van deze zou hij een stiefmoeder vinden, niet veel ouder dan hijzelf. 35 In 1831 vertrok hij, en wij namen een droevig afscheid. Ik gaf hem een plat-36tegrond mijner geboortestad mede, waarop ik met roode stippen alle plaat-37sen, op welke hij eenige betrekking gevoelde, had aangeteekend. Hij heeft 38 dit gedenkstuk trouw bewaard. Ik zond hem een brief te Marseille; en 39 weldra kreeg ik er een van hem uit Stamboul, die tot mijn overgroote 40 vreugde, met vele gaten doorprikt en door den azijn gehaald was. Hij was in 41 zevenentwintig dagen van Marseille tot Constantinopel overgekomen. De | |
[pagina 144]
| |
aant. 1 pest en de cholera waren een weinig vóór hem gearriveerd; Pera was juist 2 afgebrand, en het huis van zijn vader in de asch gelegd. Hij had zich daarop 3 naar diens buitenplaats gespoed. Niemand had hem herkend. Hij had zich 4 bij zijn eigen vader voor een vriend van diens jongsten zoon uitgegeven, die 5 hij zelf was, en bracht berichten omtrent hem mee. Hij wist natuurlijk alles 6 zeer nauwkeurig. Aan tafel zat hij op de plaats der eere, naast zijne stief-7moeder. Zijne zusters waren schoon, en zijn vader vond zijn toon met haar 8 kennelijk wat te vrij voor een vreemdeling. Bij het nagerecht had hij zich 9 met een toost en vele tranen bekend gemaakt. Van het land hing hij mij geen 10 aanlokkelijk tafereel op; het was veel te mooi voor de Turken; de Franken 11 waren er trotsch; de meisjes lui, niet mooier dan ergens anders, onbeschaafd 12 en van niets sprekende dan van de keuken; van tijd tot tijd aan de liefde offe-13rende en hare kinderen op straat verlatende. Hij verzuchtte naar Holland en 14 zijne vrienden. Ik vertroostte hem met een brief, dien hij nooit ontvangen 15 heeft, en onze correspondentie ging te niet. Daar stond hij eensklaps vóór 16 mij, na eene afwezigheid van vijf groote jaren, een geheel ander en toch 17 dezelfde. Hij had Rusland, Duitschland, Frankrijk, België en Engeland, 18 zoowel als de Levant, doorreisd en doorkropen, maar hij was toch Antoine 19 gebleven; zijn gelaat en zijn gemoed waren niet veranderd. Van geslacht een 20 Italiaan, van vaderland een Turk, van moedertaal een Franschman, van 21 opvoeding een Hollander, van geloof een Catholiek, en van hart een goede 22 jongen. Doch hoe verrijkt aan inzicht, kennis, wereldburgerschap en onder-23vindingen! Hij sprak behalve Fransch en Hollandsch, als vroeger, nu ook de 24 talen van al die landen die hij had bezocht. Wij voerden 't gesprek meest in 't 25 Engelsch, of in 't Fransch; want zijn Hollandsch had hij wel goed onthou-26den, maar hij had zooveel te zeggen waaraan hij nooit in 't Hollandsch had 27 gedacht. Zijn Hollandsch was niet rijker dan 't woordenboek van iemand 28 van zeventien jaar. Nu telde hij tweeëntwintig. Hij had aangezeten met 29 Turksche bassa's en het hof gemaakt aan Russische prinsessen; hij had 30 rozenolie, juweelen, opium en pastilles aan Poolsche joden verkocht, met 31 Duitsche gravinnen gedanst, met Fransche incroyables gespeeld, en met 32 dikke lords toosten ingesteld; hij had zeeën doorkruist, ijzerbanen overge-33vlogen, kou en hitte getart, quarantaines gehouden, de liefde gekend, de 34 pest ontvlucht, en den dood onder de oogen gezien; maar daar zat hij in 35 onze nederige tuinkamer, geheel dezelfde in oogen, hartelijkheid, goedwil-36ligheid, heuschheid, en vriendschap, als toen ik voor vijf jaren in zijn album 37 schreef: Geen grootspraak op dit blad, geen duurgezworen eeden,
40[regelnummer]
Die overbodig zijn, of ongemeend meestal!
| |
[pagina 145]
| |
Maar laat mijn naam alleen een plaats er op bekleeden,
Die al mijn vriendschap u gewis herin'ren zal.
4Hij was nauwelijks in Holland aangekomen of hij was naar mijne woonstad 5 geijld, die hij ‘het paradijs zijner jeugd’ noemde, en nauwelijks in mijne 6 woonstad, of hij bezocht allereerst zijn vriend Hildebrand. Ik verheugde mij 7 twee dagen in zijn bezit.
9Ik weet niet of gij den toestand kent, waarin een dergelijke ontmoeting u 10 brengt. In 't eerst is men in een dwaze houding; men maakt bijna een mal 11 figuur. Men vliegt elkander met naïeve vreugd in de armen, maar men is 12 schrikkelijk bang om te theatraal te zijn, en men voldoet zichzelven niet in 13 hartelijkheid. Vrouwen zijn in zulke oogenblikken natuurlijker en geven 14 zich meer aan haar gevoel over. Zij schreien aan elkanders hart; het is veel 15 zoo het bij ons tot een traan komt, die zich nog achter een lach wil verber-16gen. Ach! wie wij ook zijn mogen en hoeveel melk er ook in ons bloed moge 17 wezen, wij zijn allen eenigermate onder den invloed van hen die hardvochti-18ger zijn dan wij, en veel minder bang om ongevoelig dan om belachelijk te 19 schijnen. Zoo trekken wij niet zelden onze warme gevoelens het koude har-20nas der krachtbetooning aan, waarin zij beven en bibberen, en verbergen de 21 lieve trekken onzer zachtaardigheid achter eene harde grijns, opdat wij toch 22 vooral leelijker zijn zouden. Bloodaards! niet te ver met deze huichelarij! 23 Ook van haar zal God rekenschap vergen; ook van het gevoel dat wij ver-24loochend hebben, van de tranen die wij onderdrukten uit lafhartigheid. 25Wat ons betreft, wij waren alleen; ik ken er die ons kinderachtig zouden 26 hebben genoemd en toch, toch beviel ik mijzelven niet. En toen nu de eerste 27 handschuddingen en begroetingen voorbij waren, daar stonden wij met den 28 neus voor een berg blijdschap, voor een berg verwondering, elk met een 29 berg mededeelingen achter zich, en met heele bergreeksen vragen ter rech-30ter- en ter linkerhand; en door dit alles zoo belemmerd en ingesloten, dat wij 31 geen vin verroeren konden! 't Zou voor een koel aanschouwer en toehoor-32der bijna lachwekkend geweest zijn, op te merken hoe onhandig wij van 33 weerskanten in dien bonten warhoop van 't verleden rondtastten, opdat wij 34 elkander den doorleefden tijd goed voor de oogen stellen mochten; hoe 35 ongepast wij over en weder de boeken in den wilde opsloegen, om een denk-36beeld van den inhoud te geven; hoe wij dikwijls de behoefte gevoelden om 37 iets te verhalen of te vragen, zonder te weten: ‘wat dan toch eigenlijk?’ en 38 welke nietigheden wij elkander naar 't hoofd wierpen! Zoo veel is zeker, dat 39 ik duidelijk eene groote ontevredenheid gevoelde over het weinige dat ik in 40 dat eerste uur toch eigenlijk de moeite waard achtte om verteld te worden; | |
[pagina 146]
| |
aant. 1 een klaar bewijs van de onbeduidendheid der voorvallen van 't menschelijk 2 leven, die, als zij voorbij zijn, dikwijls niet veel meer belangrijkheid voor 3 ons hebben dan de kolommen van een oude courant. 4Maar langzamerhand kwam er licht in dien baaierd, en hij ordende zich 5 van lieverlede. De behoefte om vertellingen te doen, ervaringen op te biech-6ten, ondervindingen op te vijzelen, en elkander om strijd te verbazen, hield 7 op. Nu volbrachten hart en geheugen hun verrichtingen geregeld, want de 8 onnatuurlijke toestand van beiden ontspande zich. En zelden smaakte ik 9 zoeter uren dan die waarin wij elkander in onzen wederzijdschen levens-10loop met oprechtheid inleidden, en de heerlijke ontdekking deden, dat er na 11 een groot tijdsverloop en uiteenloopende ondervinding, veel gelijkheid van 12 beginselen en gevoelens in onze ziel was blijven bestaan. 13En inderdaad, hij moet zich mijner dikwijls herinnerd hebben, want 14 hem was niets vergeten. Hij wist allerlei kleinigheden, allerlei bijkomstighe-15den op te halen, die hij niet zou hebben onthouden indien hij mij minder had 16 liefgehad. De geheugenis toch van kleine te zamen gesmaakte genoegens (ja 17 van de groote en meer innige zelfs) vergaat, verteert, vervliegt in den lucht-18stroom onzer verstrooiingen, onzer bezigheden, onzer studiën. Het vuur 19 onzer driften verbrandt ze in ons hart, of het ijs onzer bezadigdheid bevriest 20 ze; de wereld lost ze op in den rusteloozen vloed van aandoeningen en 21 ondervindingen die er overheenstroomt, of onze dartelheid, onze trots, en 22 datgene in ons, dat wij ‘er uitgroeien’ noemen, vernielt en verdoet ze moed-23willig, tenzij wij ze balsemen met de geurige zalve onzer liefde!
25De volgende dag was voornamelijk aan de vreugde der herinnering gewijd. 26 Wij gingen wandelen. Onze meeste genoegens hadden wij buiten gesmaakt. 27 De jongensvriendschap is eene veldnimf; ons had zij aan heldere beekjes, in 28 dichte bosschen, en vooral op de blanke duinen omgeleid. En deze toonee-29len hadden het minst verandering ondergaan. Wel kwamen wij hier en daar 30 waar het niet was als vroeger, waar wij een aanleg niet herkenden, die ver-31legd was, of een brug niet meer vonden, waarop wij hadden zitten hengelen, 32 of een bosch zagen omgehakt, met de namen onzer schoonen en al, in de 33 stammen, - en het was eene onaangename teleurstelling; ja ik schaamde mij 34 haast voor mijne landgenooten, die de verandering hadden teweeggebracht. 35 En toch wil ik wedden dat mijn vriend evenmin voldaan zou geweest zijn, 36 indien hij alles volkomen in dien staat gevonden had, waarin hij het had 37 gelaten. Want ook dan zou hij het werkelijk anders gevonden hebben dan 38 hij zich had voorgesteld. Wij menschen denken ons in afwezigheid het ach-39tergelatene zoo stereotiep niet, en vooral niet als wijzelf zeer bewegelijk zijn 40 en in onze nabijheid alles zien veranderen, vervallen en vernieuwen. Ook 41 heeft het iets stuitends voor ons gevoel, dat alle oorden, plaatsen en dingen, | |
[pagina 147]
| |
aant. 1 als wij er niet meer zijn, volkomen blijven kunnen zooals zij waren, toen wij 2 ons in hun midden bevonden; en het wekt een soort van wel onbillijke, maar 3 toch van verontwaardiging op, dat zij zich volstrekt niet aan ons aanzijn of 4 afzijn storen, en veel standvastiger en veel beter gegrond zijn dan wijzelf! 5 eene verontwaardiging niet ongelijk aan die, welke een min of meer besto-6ven vriendenkring gevoelt voor een doodnuchteren gast. 7Zoo er onder mijne verre vrienden zijn mochten, die dit lezen en niet 8 gelooven, weet ik er niet beter op dan dat zij er zich van komen overtuigen. 9Hoe het in hunne harten is weet ik niet; maar ik dwaal dikwijls in ver-10beelding en in werkelijkheid rond en bezoek de plaatsen die wij te zamen 11 zagen, en herinner mij menig genoegelijk uur, en menig vertrouwelijk 12 gesprek, en menige vurige betuiging en openhartige belijdenis. Ik spreek van 13 hen met dezulken die hen gekend hebben, en wek bij allen die mij dierbaar 14 zijn den lust op om hen te kennen; ik doorblader hun geliefkoosde boeken 15 en herlees de bladzijden, die wij te zamen lazen; ik zoek hunne namen in 16 mijn dagboek, dat menig opgeteekende bijzonderheid behelst, die er dui-17zend niet opgeteekende voor mijn geest terugroept; ik houd de kleine souve-18nirs, die zij mij nalieten, in hooge waarde. Mijn gedachte houdt hen allen 19 bijeen, als in een stevig snoer. Broeders! wij zijn ver uiteengespat op de 20 wereld; bergen en zeeën scheiden ons en blijven ons scheiden, en het is 21 slechts een enkele uwer, dien ik eenmaal en met innige vreugd mijner ziel 22 weder mocht zien; voor de meeste heb ik die zoete hoop opgegeven. Ieder 23 onzer heeft zijn eigen loopbaan vóór zich, en zijn eigen dierbaren rondom 24 zich, en menigen nieuwen vriend, die menigen ouden heeft vervangen, en 25 boven ons allen, in het oosten en westen, in het zuiden en noorden, welft 26 zich dezelfde blauwe hemel, en waakt dezelfde Voorzienigheid! Zij zegene 27 een iegelijk uwer. Gedenkt mijner.
291838 |
|