Camera Obscura
(1998)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 116]
| |
aant.Genoegens smaken
| |
[pagina 117]
| |
aant. 1 lief en altijd te weinig van beiden te verteren gehad, dan dat wij het te grab-2belen zouden gooien in dien poel van triviale genoegens. Wij hebben ons 3 altijd verbeeld dat de zakkerollers, weinig anders bij ons vindende, onze 4 waardigheid stelen zouden, en de horoscooptrekkers ons “quant-à-moi” 5 ontsluieren; dat de goochelaars ons een deel “goûts populaires” in den zak 6 zouden moffelen; terwijl wij misschien den mantel van onzen ernst in den 7 vauxhall hangen lieten, en ons vernuft voor een koordedanserspel werd 8 geronseld.’ 9Wat dat laatste betreft, mijn edele Augustijn! loopt gij groot gevaar; 10 althans indien gij voortgaat in dezen stijl te schrijven. Waarlijk, daar is iets 11 zeer acrobatisch in! Het wipperige van het koord en het opgeschikte van 12 den danser spreken er uit. En dan al die sprongen op eene breedte niet dik-13ker dan mijn rotting! Waarlijk gij zijt geschikter voor de kermis dan gij 14 denkt, en ik zou lust hebben er u rond te leiden en aan alle vroolijke feest-15vierders te laten kijken als ‘mijn dierbaren vriend Augustijn, lang één el, 16 zeven palm, oud 26 jaren, een volmaakten kwast, maar van het schuwe 17 soort. Dit zonderling dier verbeeldt zich nergens pleizier in te scheppen, 18 waar een ander zich mede vermaakt; verstaat latijn en grieksch; leest alle 19 mogelijke boeken; vindt ze geen van allen mooi; eet verschrikkelijk veel, 20 maar wil 't niet weten; is goedig van aard, maar ontzettend kwaadaardig 21 wanneer men het wil amuseeren; is reeds zevenmaal van aard veranderd; zal 22 nog zevenmaal veranderen.’ 23Inderdaad, mijn waarde! gij moet het leven eenvoudig nemen; 't zou u 24 beter staan en het leven zou u beter bevallen. Daar hebt gij nu de Rotter-25damsche kermis - zij is mogelijk wat al te dol, ik geloof het gaarne. - ‘Hoe?’ 26 - durft gij mij schrijven, ‘zal ik zonder noodzaak plaats nemen in den malle-27molen en mij beneden eekhorens en witte muizen, die wel draaien moeten, 28 verlagen? Zal ik mij als een razende dweper den beulen toewerpen en uit-29roepen: “Ik ben ook een martelaar”?’ Hoor eens hier, mijn verheven brief-30schrijver; zie mij eens goed in de oogen! Best! En laat ik u nu zeggen, dat gij 31 er niets van meent. Wat hebt gij uitgevoerd, kwast! in die acht dagen, dat de 32 Rotterdamsche kermis geduurd heeft? Immers niets dat de moeite waard is. 33 Boeken gelezen, brieven geschreven, en om de kermis gelachen. Gij moest 34 eens weten hoe de kermis om u zou gelachen hebben, indien zij 't geweten 35 had. - Gij hebt twee mooie, lieve nichtjes; vroolijke, prettige meisjes, rechte 36 spring-in-'t-velden. De Rotterdamsche meisjes zijn vroolijk. Met deze hadt 37 gij langs de kramen moeten wandelen; voor deze allerlei lieve kleinigheden 38 moeten koopen. Snuisterijen uit lava zijn tegenwoordig het meest aan de 39 orde. Die hadt gij niet leelijk moeten vinden, omdat zij, ik, en een ander ze 40 mooi vinden. Misschien vinden wij ze toekomende jaar geen aanzien 41 waard. Daar zijn we niet minder om, vriend! Dan is er weer wat anders, dat | |
[pagina 118]
| |
aant. 1 ons bevalt; de zaak vereischt zooveel ernst niet, en 't behoort tot de genoe-2gens van ons leven, dáár dan weer blij mee te zijn. 3Op het fatsoenlijk uur, als de fraaie wereld bijeenkomt, hadt gij uw 4 nichtjes rond moeten leiden, en er u volstrekt niet aan moeten ergeren als ze 5 wat veel menschen aanspraken en gij wat al te dikwijls hoordet welke 6 kraam de mooiste was. En dan had er leven en belangstelling in uw gezicht 7 moeten zijn. Gij zijt er niet te groot voor, Augustijn! Niemand is te groot om 8 zich met kleinigheden en kleinen te vermaken. Kijkspellen wil ik niet zoo 9 zeer aanraden, of het moeten zulke zijn, waar men u op een grove wijze bij 10 den neus heeft; zoowat boerenbedrog, weet ge, is wel aardig voor iemand 11 die veel boeken gelezen heeft. Over de beestenspellen kent gij mijn gevoelen. 12 Maar in 't geen ik daar wel eens tegen gezegd heb is ook vrij wat overdre-13venheid, mijn vriend! en als men het letterlijk op wilde nemen of... Maar let-14terknechten zijn wij niet, zoo min als letterhelden; - daar hoort nog meer 15 grieksch bij, Augustijn, dan gij verstaat. Wij mogen ook wel eens doorslaan, 16 dunkt mij, als het thema goed gemeend en diep gevoeld is, en als dan de eene 17 gedachte de andere uitlokt en wij worden er warm bij of vroolijk! - Op die 18 rekening wil ik dan ook een goed deel uwer philippica tegen de kermis-19vreugde schrijven. Men moet edelmoedig zijn en scherts als scherts ver-20staan. Niets is zoo kinderachtig, zoo onaardig en zoo inhumaan als geestig 21 te willen zijn door de ontleding van eens anders grappen. Dat behoort wel 22 wat te veel tot de onaangename genoegens van onze dagen; maar ik wil er 23 mij niet aan bezondigen, en daarom heb ik niets tegen uw ‘bacchanten-24dienst’, en uwe ‘vergoding van uitzinnigheid’ en uwen ‘besmetten damp-25kring’, maar alleen heb ik dit tegen u, dat gij laag op de kermis neerziet. 26Vreugde is een aardig ding, mijn goede vriend! niet alleen om te sma-27ken, maar ook om te zien. Jongens, gij moest eens een boerekermis bijwo-28nen! Des namiddags, het heele dorp en de nabijgelegen gehuchten op de 29 been. Honderd boerewagens, honderd roodwangige boeren met zilveren 30 haken in de broek en gouden knoopen aan de das, die een dikke kuit tegen 31 den disselboom uitstrekken; en de boerinnetjes netjes uitgestreken in licht-32groen en donkerrood, met wapperende linten aan de stroohoeden, met al 33 het goud dat zij hebben aan 't hoofd, en de onderom van het jak vooral niet 34 lager dan de schouderbladen. Dan wordt er uitgespannen en men zit neder 35 aan de lange smalle tafels op schragen van de kleine herberg ‘Het Dorstige 36 Hart’ of ‘de Laatste Stuiver’; of men drentelt langs de kleine kraampjes; of 37 men schaart zich rondom de kleine loterijen van beschilderde karaffen en 38 kelken, houten naaldekokers en stalen vorken. En dan moet ge de dikke 39 proppen van kleine jongens zien, met wit haar en witte tanden, bezig met 40 ‘koek te smakken’, en hun winst in broekzak, buiszak, en tot in de pet weg-41stoppende; of de kleine boeremeisjes, gegroept om een kruiwagen met gou- | |
[pagina 119]
| |
aant.1den ringen van een cent het stuk, allen met een kraakamandel tusschen de 2 tanden en kruidnoten in de hand. Dat 's nog maar een begin. 3Maar 's avonds als de frissche dochters; neen! de glundere moeders óók 4 nog wel; voor de ‘fiedel’ staan, met boeren en knechten, en voor vier duiten 5 een deuntje dansen, ‘Kan je dan geen schotsche drie?
Kan je dan niet dansen?’
10en zoenen moeten, als de lustige speelman in den hoek, achter de kam 11 strijkt!... 12Daar moet ge eens heen, Augustijn! dat is veel aardiger dan blasé of phi-13losoof te zijn, en daar zult gij zien, hoe men zich te meer vermaakt, naar-14mate men eenvoudiger van hart en zin is. Maar gij moet er niet komen met 15 een gezicht als een commissaris van politie, die kijken komt of alles goed en 16 ordelijk toegaat; ook niet met dat medelijdend lachje, waarmee sommige 17 menschen zich portretteeren laten en waar gij eigenlijk in den grond te goed 18 voor zijt; ook al niet met een gelaat van berekende lievigheid, alsof het den 19 aanwezigen een groote eer moet zijn dat gij eens komt kijken. Geloof mij, 20 ook de boer bemerkt en gevoelt als bij ingeving wat daar beleedigends in is, 21 en het maakt u nooit tot wat hij een gemeen (gemeenzaam) mensch noemt. 22 Neen, gij moet er komen met een fermen, bollen lach om den mond, alsof gij 23 zoozoo mee zoudt willen doen. Ik voorspel u, dat gij er meer neiging toe 24 gevoelen zult dan gij zoudt willen weten. Blijdschap is aanstekelijk, maar 25 men moet er vatbaarheid voor hebben, en men moet bijv. niet op een Hol-26landsche boerekermis komen met een Sehnsucht ‘naar Italië's dreven’, waar 27 de hemel altijd blauw enz. is, en ook al niet met waanwijze opmerkingen, 28 als bijv. ‘wat een heel andere figuur is een Hollandsche boer toch dan een 29 van Normandye, Bretagne, of uit het Piémonteesche!’ waarbij gij immers 30 niet aan Normandye of Bretagne of Piémont denkt, maar alleen aan de 31 Colins en Lubins van den Vaudeville met hunne sneeuwwitte overhemden, 32 roode bretels, schuinsche hoedjes met kostbaar lint, fijne handen, geblan-33kette gezichten, en teedere sentimenten. De poëzie, Augustijn, is overal; 34 maar die welke men opmerkt in de werkelijkheid, is beter dan de aangewor-35vene of aangewaaide. Vele menschen toetsen hetgeen zij vinden aan hetgeen 36 zij lazen, in plaats van hetgeen zij lazen aan hetgeen zij vinden. Ongevoelig 37 en van lieverlede zijn zij volgeraakt van indrukken uit boeken en vertoonin-38gen, waarvan zich hun ziel een geheel gevormd heeft, dat zij zweren zouden 39 dat hun ondervinding was. In 't geheel niet; het maakt juist dat zij nooit 40 ondervinding krijgen, nooit zullen zoeken, en dus ook nooit zullen vinden; 41 dat zij nooit zichzelven, nooit hun tijd, nooit de menschen doorschouwen | |
[pagina 120]
| |
aant. 1 zullen, en van alles slechts een negatief begrip hebben: ‘Het is dit niet, het is 2 dat niet;’ even als zoo menig recensent, die den titel van een boek leest en 3 zegt: ‘Het zal, het kan, het moet dit of dat wezen,’ - liever dan te vragen: 4 ‘Wat is het?’ ‘Het is mijn mooi niet,’ zegt iemand, en draait zich af van mooi 5 Guurtje. Maar lief Lijsje dan? ‘Ook niet.’ Maar blonde Bartje, maar Geert-6je, maar Duifje? maar het geheele alphabet? - ‘Geen van allen.’ Mag ik 7 weten wat mijnheers mooi is? Mijnheers mooi is een onbepaald, een zwer-8vend, een schemerend ideaal, saamgesteld uit twintig diverse Engelsche 9 staalgravures en vijftig steendrukken van Grevedon, met en benevens vijftig 10 beschrijvingen van mooie actrices en maîtresses, uit feuilletons en mémoi-11res. Nu was het toch beter en genoeglijker, het Hollandsche mooi in het 12 Hollandsche gelaat te zien, en het Hollandsche genoegen in den Holland-13schen lach, en den Hollandschen aard in het Hollandsche hart, en de Hol-14landsche poëzie in de Hollandsche vormen, daden, en toestanden, - beter 15 dan al die knorrigheden en verdrietigheden en gemaaktheden, waarmee 16 men heel wat figuur schijnt te maken, maar groot gebrek aan waren wijs-17geerigen of dichterlijken zin betoont. 18Zoo is het vooral met het smaken der genoegens. 't Zou toch wel raar 19 wezen, Augustijn! dat dingen, die voor jaar en dag voor genoegens in de 20 wieg gelegd zijn en sinds jaar en dag voor genoegens aangenomen, geheel en 21 al hun bestemming zouden misloopen, en de volkomen ongeschiktheid heb-22ben om menschen met goede gewetens vroolijk en gelukkig te maken. 23 ‘Anderen wel’ - zegt ge - ‘maar mij niet!’ En waarom niet? Omdat de schuld 24 aan u ligt, zou ik denken. - Dat is het geluk der kinderen, dat ze niet onder-25zoeken of beproeven, of er ook een verdrietige kant is aan hetgeen hun voor 26 genoegen wordt aangerekend, of het de moeite waard is in hun schik te zijn. 27 Een vlieger oplaten - pleizier hebben; een zak vol knikkers - pleizier heb-28ben; uit rijden gaan, een dag vacantie, een avond opblijven - pleizier heb-29ben! ziedaar hun logica. Als men ouder wordt is het: kan, moet, zal, wil, 30 durf, denk ik, door dit of veeleer door dat, geheel of gedeeltelijk, of te kort 31 of te lang, of waarachtig of schijnbaar, genoegen, ware vreugde, genot, of 32 slechts tijdpasseering te hebben; òf is alles maar zelfbedrog? Dat moet niet 33 wezen. Dat is goed als men oud en af is. Maar wie geeft u en uws gelijken het 34 recht alles dooreen te warren en over jongelingsgenoegens met een mannen-35hoofd te redeneeren, alsof niet ieder wijs man den jongeling zijne genoegens 36 benijdde! Daar wordt dan de arme twintigjarige - ik weet het best, lieve 37 vriend! - plotseling ‘te groot voor de aarde’, die hij niet kent, te verfijnd van 38 gevoel voor genoegens, welker grofheid hij slechts onderstelt; dan giet hij 39 den frisschen beker ledig, die hem zou verkwikt hebben; dan leeft hij een 40 aangetrokken dichterlijk leven; maakt misschien slechte, zinledige woor-41denschermutselingen op rijm, waarin komt van: ‘'t stof te verachten, op | |
[pagina 121]
| |
1 adelaarspennen, der zon in 't aangezicht’, en van allerlei visioenen, die een 2 goed dichter nooit gezien heeft; en intusschen slaapt de waarachtige poëzie, 3 die binnen in hem is, den gedwongen doodslaap in. - Augustijn, waak er 4 tegen! - en neem dit briefje als een klein kermisgeschenk aan. Uw u liefheb-5bende
71838 |
|