Camera Obscura
(1998)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 2]
| |
[Deel 1] | |
[pagina 5]
| |
De schaduwen en schimmen van Nadenken, Herinnering en Verbeelding vallen in de ziel als in eene Camera Obscura, en sommige zoo treffend en aardig, dat men lust gevoelt ze na te teekenen en, met ze wat bij te werken, op te kleuren, en te groepeeren, er kleine schilderijen van te maken, die dan ook al naar de groote Tentoonstellingen kunnen gezonden worden, waar een klein hoekje goed genoeg voor hen is. Men moet er evenwel geen portretten op zoeken; want niet alleen staat er honderdmaal een neus van Herinnering op een gezicht van Verbeelding, maar ook is de uitdrukking des gelaats zoo weinig bepaald, dat een zelfde tronie dikwijls op wel vijftig onderscheiden menschen gelijkt. | |
[pagina 6]
| |
Nec lusisse pudet, sed non incidere ludum. | |
[pagina 11]
| |
aant.Voorbericht, zesde druk; 18645Het is nu juist vijfentwintig jaren geleden dat, in het najaar van 1839, de 6 Camera Obscura hare intrede in de wereld deed. De pseudonieme Schrijver, 7 toen zelf nog maar even vijfentwintig jaren oud, ofschoon in een ander vak 8 van letterkundige voortbrengselen, onder zijn eigen naam, niet onvriende-9lijk door zijne landgenooten opgenomen, zag zijne stoutste verwachtingen 10 overtroffen, als de buitengewoon hartelijke ontvangst van dit zijn werk bin-11nen 't halfjaar een tweeden druk noodzakelijk maakte, welke dan ook in 't 12 voorjaar van 1840 het licht zag. Toen, elf jaren later, een derde druk noodig 13 werd, had hij den moed de nieuwe uitgave met eenige tot hiertoe onuitgege-14vene opstellen zoodanig te vermeerderen, dat het boekdeel, hetwelk nu 15 (1851) het licht zag, schoon kleiner van formaat, wat den inhoud betrof 16 meer dan verdubbeld was. Van dat oogenblik af, kwam er een nieuw leven 17 in eene belangstelling, die van den beginne aan boven verwachting was ge-18weest en nimmer was afgebroken. De Belgische pers vereerde het Holland-19sche boek eerlang met een nadruk (1853); maar deze verhinderde niet, dat 20 reeds in het volgende jaar een vierde wettige uitgave in het vaderland nood-21zakelijk was, onder wier omslag nu ook de tot nog toe hier en daar Versprei-22de Stukken van Hildebrand aan zijn hoofdwerk werden toegevoegd. Ook 23 deze was echter in 1858 uitgeput en maakte plaats voor eene vijfde, - en zie 24 hier nu de zesde, in alles aan de vijfde gelijk, behalve dat eenige druk- en 25 stijlfouten verbeterd en waarschijnlijk ook weder eenige nieuwe gemaakt 26 zijn, en dat de verstandige lieden, die tot deze zesde uitgave gewacht hebben 27 zich het boekdeel aan te schaffen, zonder vermeerdering van kosten, daarbij 28 nog dit voorbericht winnen. 29Het is den Schrijver eene streelende gedachte, dat aan zijn werk, in 30 deze zesde uitgave, het voorrecht te beurt mag vallen in handen te komen 31 van een geslacht van landgenooten, nauwelijks of niet geboren, toen hij het 32 voor het eerst aan het licht bracht; het volwassen, meerderjarig kroost van 33 dat, waaronder hij zelf is opgegroeid, waar voor hij schreef, en dat hij schets-34te; maar niet minder treft het hem, zich daarbij inderdaad te moeten afvra-35gen of niet dit nieuw geslacht ruim zoo zeer behoefte zou hebben aan ophel-36derende aanteekeningen bij zijn werk gevoegd, als aan deze, min of meer 37 historische, voorrede? Of maakt niet het vierde eener eeuw; en eener eeuw 38 als de negentiende; maakt niet het vierde eener eeuw een tijdperk uit, lang 39 genoeg om een boek als het zijne hier en daar zonderling te doen voorko-40men en op menige plaats onverstaanbaar te doen worden? 41De mannen, die met den Schrijver het jaar van den ‘Volksgeest’ beleefd | |
[pagina 12]
| |
aant. 1 hebben, tot welks eer wij nu in de hoofdstad een gedenkteeken zien pralen, 2 dat - eenig in zijn soort mag worden genoemd, herinneren zich b.v. zonder 3 twijfel de loffelijke poging nog wel, destijds van diezelfde hoofdstad uitge-4gaan, om in Nederland, tot schitterender triomf over België, eene nationale 5 kleederdracht te improviseeren. Als zij hunne oogen sluiten, zien zij gewis 6 nog weder voor hun geest oprijzen die nationale ‘tunica's’, waarop de eerste 7 nommers van het nationale modeblad de nationale oogen deden verlieven! 8 Maar wat stelt het tegenwoordige geslacht zich voor, wanneer het den 9 Schrijver van ‘nationale hoeden’ ziet gewagen? Wat denkbeeld vormt het 10 zich, in dit jaar 1864, van dameshoeden met luifels, van Rapponische 11 krachten, van een mathesisexamen in het Latijn, of van eene Vierde Klasse 12 van het Koninklijk Nederlandsch Instituut? Hoe ondenkbaar moet in zijn 13 oogen een Nederland zonder spoorwegen; hoe buitensporig een Sint-Nico-14laaskoek met verguldsel voorkomen; hoe ongepast een karakteristiek der 15 periodieke pers, als in ‘Gerrit Witse’ beproefd is! Wat weet het van balein-16tjes om lange pijpen door te steken? van achtëntwintigen? van veete tegen 17 de Belgen? wat, van lantarenvullers? En waar de namen van een Smallen-18burg, een Macquelyn, een Don Carlos genoemd worden, waar van de 19 Industriëlles van Bertolotto, De Avondbode, de woestijn van het Koegras, 20 gewaagd wordt, zou daar voor zeer velen een kleine aanteekening wel over-21bodig zijn? 22Met dat al heeft de Schrijver nog niet kunnen besluiten, bij de tegen-23woordige uitgave reeds in deze ‘dringende behoefte’ te voorzien. Het blijve 24 voor gehoopte latere drukken bewaard, als de behoefte nog dringender, de 25 notennood nog hooger gestegen zal zijn. Ook mag de Schrijver zich afvra-26gen, of het niet al te onedelmoedig wezen zoude, door het voorshands nutte-27loos maken van hunnen arbeid, aan de Oudheidkenners, Navorschers en 28 Commentatoren van volgende tijden een bewijs van wantrouwen te geven, 29 hetwelk zij in geen opzicht hebben verdiend. 30De oudste stukken in dit boekdeel, waarin geene van een latere dagtee-31kening dan het jaar 1841 voorkomen, zijn: Een Beestenspel, dat reeds in 32 den Studenten-Almanak voor 1837 een plaats vond, en Vooruitgang, opge-33nomen in het October-nommer van De Gids van dat zelfde jaar. 34Wat Een Beestenspel betreft, ik hoop dat het Nederlandsch Woorden-35boek zich ontfermen zal over den Naam. Sedert de loffelijke instelling, 36 welke het groot publiek zich verhardt Apentuin te noemen, en die door 37 beschaafde lieden Artis, door niemand Diergaarde geheeten wordt, behoort 38 de Zaak nu reeds tot de antiquiteiten, en heeft de wel wat woorden- en 39 tegenstellingrijke strafrede grootendeels uitgediend. Het ‘hybridisch’ stukje 40 Vooruitgang dankt aan dit zijn gebrek zelf, in verband met de wel wat ruwe, 41 maar niet geheel onrechtvaardige tuchtiging, welke daaraan terstond na | |
[pagina 13]
| |
aant. 1 zijn verschijning in het genoemde maandwerk, van eene scherpe pen te 2 beurt viel, zijn onsterfelijkheid en voor den Schrijver een groot gewicht. Het 3 heugt hem als de dag van gisteren, hoe weinig de kastijding, ten dage dat zij 4 uitgedeeld werd, hem smaakte, en met welk eene verontwaardiging hij zijne 5 pen opnam en aanpuntte en een antwoord schreef en overschreef en - ter 6 zijde legde... ‘De Heer G. schijnt te hechten aan den steller, wiens stukje hij 7 aldus eert. Een wezenlijk talent zoekt zulk een regter’ - vond hij ergens 8 geschreven door eene andere pen, waaruit wel nooit iets, dat niet puntig 9 was, is voortgekomen.Ga naar voetnoot1 Dit was en olie, en zout. Beide deden goed. Zonder 10 dat woord, hetwelk hier, na vijfentwintig jaren, dankbaar vermeld wordt, 11 ware de Camera Obscura misschien niet, en stellig niet beter, geschreven. 12Dat echter het boek, zooals het is, in meer dan één opzicht de sporen 13 draagt van den jeugdigen leeftijd waarop het is tezamengesteld, ziet de 14 Schrijver zelf nu beter dan menig ander, en hij weet de zoo ongemeene 15 gunst, welke het bij zijne landgenooten steeds gevonden heeft, aan niets 16 anders toe te schrijven dan daaraan, dat het zijner onbekommerde jeugd, hij 17 weet zelf niet hoe, over het algemeen eenigszins gelukt moet wezen, met 18 waarheid te schetsen, zoodat in zijne kleine tafereelen de Mensch den 19 Mensch, en de Nederlander zijn Vaderland gevonden heeft; terwijl de her-20kenning niet al te pijnlijk was gemaakt door een jong gemoed dat, van boos-21aardigheid vrij, zijn vaderland en de menschen liefhad. En, ook na vijfen-22twintig jaren, is dat gemoed niet veranderd. 23Ook in den Vreemde is zijn arbeid niet onopgemerkt gebleven. Behalve 24 vertalingen van enkele episoden (die van Keesje en van de Verguldpartij) in 25 het Engelsch in Fraser's Magazine (1854), en in Chamber's Journal (1856) 26 en in het Fransch in de Revue des Deux Mondes (1856) blijkbaar van zeer 27 bekwame hand, en van Gerrit Witse in het Hoogduitsch in Die Niederlände 28 door Dr. Alb. Wild (1862), zag eene volledige overzetting van de Camera 29 Obscura, gedeeltelijk onder den titel van: Scènes de la Vie Hollandaise 30 (1856), gedeeltelijk onder dien van Chambre Obscure (1860), te Parijs het 31 licht. Van deze zegt de Schrijver dit: dat de hem hierdoor wedervaren eer 32 hier en daar nog al zeer verbitterd wordt door blijkbaar misverstand van 33 zijne bedoeling; en dat niemand het hem al te kwalijk kan nemen, indien hij 34 aan hoogmoedige gedachten toegeeft, wanneer het blijken mocht, dat het 35 geestigste volk der wereld met zijn werk, in deze vertaling, opheeft. Er zijn 36 voorbeelden dat vertalingen van tijdgenooten, in latere dagen, tot ophelde- | |
[pagina 14]
| |
aant.1ring van duistere plaatsen in het oorspronkelijke werden te baat genomen. 2 Hiertegen echter acht de schrijver zich verplicht de nakomelingschap, met 3 opzicht tot deze vertaling, eenigszins te waarschuwen. Wat hij b.v. met de 4 ‘leerwijze van Prinsen’ mag bedoeld hebben, zal, indien het ooit duister kon 5 worden, niet veel licht verkrijgen uit eene overzetting met ‘la doctrine des 6 princes’: en indien er ooit een tijd kon komen, dat een volzin, als waarmede 7 het hier in de laatste plaats voorkomende stukje aanvangt, niet terstond 8 begrepen werd: nooit voorzeker zal hij begrepen worden, indien men ophel-9dering zoekt bij de volgende vrije vertaling: ‘Le nom de la garde (Baker) est 10 une preuve évidente - qu'il ne faut pas avoir d'accès aux étoiles (ster) pour 11 faire connaître le titulaire d'un emploi féminin par excellence.’ Ik ben 12 benieuwd te weten wat de Fransche gardes er van gemaakt hebben.Ga naar voetnoot1
141 October, 1864 |
|